Wijziging Regeling modellen raadplegend referendum Europese Grondwet

Regeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 25 februari 2005, nr. 2005-0000025473, tot wijziging van de Regeling modellen raadplegend referendum Europese Grondwet in verband met de vraagstelling

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 10 van de Wet raadplegend referendum Europese Grondwet, artikel 7 van het Besluit raadplegend referendum Europese Grondwet, de artikelen 117 en 120 van de Tijdelijke referendumwet, zoals die luidde op 31 december 2004, artikel 16 van het Tijdelijk referendumbesluit, zoals dat luidde op 31 december 2004 en de artikelen J 16, J 20, J 33 en M 6 van de Kieswet;

Gezien het advies het de referendumcommissie van 18 februari 2005;

Besluit:

Artikel I

In de bijlage bij de Regeling modellen raadplegend referendum Europese Grondwet worden de modellen Wrreg 10 / J 16, Wrreg 10 / J 20, Wrreg 10 / J 33 en Wrreg 10 / M 6-3 vervangen door de modellen die in de bijlage bij deze regeling zijn opgenomen.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal, met de bijlage, in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, Th.C. de Graaf.

Toelichting

In de Regeling modellen raadplegend referendum Europese Grondwet zijn de modellen, bedoeld in de Wet raadplegend referendum Europese Grondwet (hierna: de wet) vastgesteld. Daarbij is, gelet op de systematiek van de wet, zo nauw mogelijk aangesloten bij de systematiek van de – inmiddels vervallen – Tijdelijke referendumregeling modellen.

Bij brief van 18 februari 2005 heeft de referendumcommissie aangegeven het wenselijk te vinden voorafgaand aan het referendum een referendumvraag bekend te maken (‘Bent u voor of tegen instemming door Nederland met het verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa?’). De referendumcommissie stelt voor om deze vraag ook op het stembiljet op te nemen.

Deze regeling strekt daartoe. Volledigheidshalve worden ook het model dat betrekking heeft op de stemming door middel van een stemmachine (Wrreg 10 / J 33) en de modellen waarin de handleidingen voor de kiezer worden vastgesteld (Wrreg 10 / J 16 en Wrreg 10 / M 6-3), gewijzigd.

De wet schrijft voor dat de stembureaus, het hoofdstembureau en het centraal stembureau het aantal stemmen vaststellen dat ‘voor en tegen het verdrag’ (en dus niet voor of tegen instemming door Nederland met het verdrag) is uitgebracht. Met het oog hierop worden de modellen voor de verschillende processen-verbaal (Wrreg 11 / N 10-1, N 10-2 en N 10-3, Wrreg 11 / Trw 125, Wrreg 14 en Wrreg 16) dan ook niet gewijzigd.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th.C. de Graaf

Bijlage

stcrt-2005-45-p10-SC69096-1.gifstcrt-2005-45-p10-SC69096-2.gifstcrt-2005-45-p10-SC69096-3.gifstcrt-2005-45-p10-SC69096-4.gif
Naar boven