Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005

Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken van 23 februari 2005, nr. WJZ 5009409, omtrent de uitvoering van de artikelen 1 en 2 van de Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005 (Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 1 en 2 van de Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder een samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit tenminste twee, niet in een groep verbonden, ondernemers.

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag een innovatievoucher aan:

a. een ondernemer, die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt in de zin van verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EGVerdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10) en die een kennisoverdrachtsproject wil laten uitvoeren;

b. ondernemers als bedoeld in onderdeel a die deelnemer zijn in een samenwerkingsverband, die gezamenlijk een kennisoverdrachtsproject willen laten uitvoeren.

2. Per ondernemer kan één innovatievoucher worden verstrekt.

3. Een aan een ondernemer als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstrekte innovatievoucher is uitsluitend geldig in combinatie met innovatievouchers van de overige deelnemers in dat samenwerkingsverband. Indien een ondernemer als bedoeld in het eerste lid, onder b, niet meer deelneemt aan dat samenwerkingsverband vervalt de geldigheid van zijn innovatievoucher.

4. Geen innovatievoucher wordt verstrekt aan een ondernemer:

a. die een onderneming in stand houdt als bedoeld in artikel 1, onder a, van verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimis-steun (PbEG L 10);

b. aan wie door een of meer bestuursorganen in de drie aan de aanvraag voorafgaande jaren reeds € 92 500 of meer aan subsidie is verstrekt zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen;

c. die failliet is verklaard, aan wie surséance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, of voor wie een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

d. die deel uitmaakt van een groep, indien reeds op grond van deze beleidsregel een innovatievoucher is verstrekt aan een andere ondernemer die deel uitmaakt van dezelfde groep;

e. die een innovatievoucher heeft gekregen op grond van de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004.

Artikel 3

1. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze beleidsregel behorende bijlage en gaat vergezeld van de bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

2. Ingeval van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, dient een der deelnemers in het samenwerkingsverband, mede namens de overige deelnemers, de aanvragen van alle deelnemers in dat samenwerkingsverband in en gaat de aanvraag vergezeld van bewijsstukken van het bestaan van dit samenwerkingsverband, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 4

1. In 2005 zijn:

a. 300 innovatievouchers beschikbaar voor ondernemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a;

b. 100 innovatievouchers beschikbaar voor ondernemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b.

2. Aanvragen dienen uiterlijk 13 mei 2005 te zijn ontvangen door SenterNovem.

3. De minister verdeelt de beschikbare innovatievouchers in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

4. Indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het beschikbare aantal innovatievouchers zou worden overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van deze aanvragen vast door middel van loting. In het geval van aanvragen, ingediend op de in artikel 3, tweede lid, aangegeven wijze, worden ten behoeve van de loting alle aanvragen van de deelnemers in één samenwerkingsverband geacht op hetzelfde moment te zijn ingediend.

5. In het geval de aanvraag is ingediend op de in artikel 3, tweede lid, aangegeven wijze en honorering van de aanvragen van alle deelnemers in dat samenwerkingsverband zou leiden tot overschrijding van het op grond van het eerste lid, onder b, beschikbare aantal innovatievouchers, worden de deelnemers in het desbetreffende samenwerkingsverband in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij de hoeveelheid aanvragen zodanig wensen te verminderen, dat binnen het resterende aantal beschikbare innovatievouchers wordt gebleven, mits dit laatste aantal groter is dan één. Indien de deelnemers in het samenwerkingsverband van deze gelegenheid geen gebruik maken of indien het resterende aantal innovatievouchers één bedraagt, worden de aanvragen van alle deelnemers in dat samenwerkingsverband afgewezen.

6. Indien na afloop van de termijn, genoemd in het tweede lid, blijkt dat niet alle innovatievouchers voor een categorie ondernemers, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, zijn verstrekt, worden de resterende innovatievouchers toegevoegd aan het beschikbare aantal vouchers voor de andere categorie ondernemers. Zij zullen, op de wijze als in dit artikel bepaald, worden verdeeld onder de ondernemers die reeds een aanvraag om een innovatievoucher hadden ingediend, maar voor wie eerder, na toepassing van het eerste tot en met vijfde lid, onvoldoende vouchers beschikbaar waren.

Artikel 5

1. De minister geeft een beschikking binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag.

2. In afwijking van het eerste lid kan de minister de beslissing op aanvragen van ondernemers voor wie na toepassing van artikel 4, eerste tot en met vijfde lid, onvoldoende innovatievouchers beschikbaar waren, aanhouden in afwachting van de toepassing van artikel 4, zesde lid.

Artikel 6

Een op basis van deze beleidsregel verstrekte innovatievoucher kan tot 13 juli 2005 bij een kennisinstelling worden ingeleverd.

Artikel 7

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 15 maart 2005.

Artikel 8

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3 te Den Haag.

's-Gravenhage, 23 februari 2005.
De Minister van Economische Zaken,L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Algemeen

In de toelichting bij de Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005 is uitgebreid ingegaan op de achtergrond, inbedding en systematiek van de innovatievouchers. Daarbij is ook ingegaan op de eerste, in 2004 gehouden pilot, met het systeem van innovatievouchers, op de eerste resultaten daarvan en op de, mede naar aanleiding van die resultaten opgenomen wijzigingen in deze opschaling van de pilot ten opzichte van de pilot van 2004. Het gaat bij de systematiek van de innovatievouchers om een systematiek, waarbij kennisinstellingen worden gesubsidieerd die kennisvragen hebben beantwoord van MKB-ondernemers, die door de minister aan hen verstrekte innovatievouchers bij hen hebben ingeleverd (een kennisoverdrachtsproject). De maximale subsidie bedraagt € 7500 per innovatievoucher, waardoor gezegd kan worden dat de innovatievouchers een maximale waarde hebben van € 7500. Aangegeven is daar dat in een beleidsregel wordt aangegeven op welke wijze de vouchers worden verdeeld. Deze beleidsregel strekt daartoe.

Een innovatievoucher is bedoeld voor MKB-ondernemers die een concrete kennisvraag hebben, maar die nog niet eerder aan kennisaanbieders voorlegden, te stimuleren dit nu wel te doen.

Ondernemers die in aanmerking willen komen voor een innovatievoucher moeten voldoen aan de eisen van de Europese definitie voor kleine en middelgrote ondernemingen en van de zogenaamde `de minimis-verordening'. Zie in verband hiermee het artikelsgewijze deel van deze toelichting.

Ten opzichte van de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004 is de belangrijkste wijziging in deze beleidsregel, dat een aparte hoeveelheid innovatievouchers gereserveerd is voor ondernemers die samen een kennisoverdrachtsproject willen laten uitvoeren en daartoe, vooraf, een samenwerkingsverband hebben gevormd. De reden hiervoor is dat ondernemers die van plan waren gezamenlijk een vraag te stellen in de pilot van 2004 daar vrijwel geen gelegenheid voor kregen. Gezien het, wegens de overweldigende belangstelling, grote aantal aanvragen dat moest worden afgewezen, kreeg geen van de informele combinaties van ondernemers die vooraf het plan hadden om samen een kennisvraag te stellen, voldoende innovatievouchers om dit voornemen uit te voeren.

Deze beleidsregel wordt, net als de subsidieregeling, namens de minister uitgevoerd door SenterNovem.

Administratieve lasten

Bij de vorige pilotregeling met 100 innovatievouchers kwamen de eerste dag 800 aanvragen binnen. Aan het einde van de eerste dag heeft SenterNovem op haar site aangegeven dat verder aanvragen niet zinvol was. In totaal zijn er uiteindelijk 1040 aanvragen bij SenterNovem binnengekomen.

Op basis van deze ervaring verwacht ik bij de inschrijving op de 400 vouchers van deze pilotregeling, waarbij SenterNovem bij overinschrijving wederom onverwijld op haar site zal aangeven dat verder aanvragen geen zin heeft, maximaal 2000 aanvragen. Ten opzichte van het aantal beschikbare vouchers worden dus relatief minder aanvragen verwacht. De totale administratieve lasten zullen hierdoor relatief ten opzichte van het beschikbare subsidiebedrag sterk afnemen in vergelijking met de pilot van 100 vouchers.

Gebaseerd op een telefonische enquête onder de MKB-ondernemers die met de pilot innovatievouchers 2004 meedoen kunnen de gevolgen van deze beleidsregel voor de administratieve lasten voor de bedrijven in het kort als volgt worden weergegeven.

De kennisname van de regeling en procedure kost ongeveer15 minuten. De MKB-ondernemers moeten ter verkrijging van een innovatievoucher een aanvraagformulier invullen. In totaal kost het invullen van de aanvraag afgerond gemiddeld ongeveer 20 minuten. De totale aanvraag komt daarmee op 35 minuten.

De administratieve lasten voor de gehele aanvraag van alle MKB-ondernemers die met deze pilot in aanraking zullen komen, komen daarmee op maximaal 2000 maal 35 minuten à gemiddeld € 45 per uur is € 52 500.

In het kader van het indienen van de aanvraag om vaststelling van de subsidie door de kennisinstellingen dient een, vormvrije, verklaring van de MKB-ondernemer te worden overgelegd dat het kennisoverdrachtproject naar wens is uitgevoerd. Dit kost de ondernemer naar schatting 5 minuten. Dit dient uiteindelijk door 400 ondernemers te gebeuren.

De administratieve lasten hiervan bedragen 400 maal 5 minuten à € 45 per uur is € 1500.

Voor de vouchers die worden aangevraagd door deelnemers in een samenwerkingsverband zal slechts voor één van de deelnemers in dit verband de administratieve last hoger zijn doordat hij zorg dient te dragen voor het gezamenlijk indienen van de aanvraagformulieren voor de vouchers. Hij verzamelt daartoe de aanvraagformulieren van de MKB-ondernemers die samen willen werken en geeft op zijn eigen aanvraagformulier in het hiertoe opgenomen blok aan wie de samenwerkende MKB-ondernemers zijn en voegt de betreffende aanvraagformulieren erachter.

De betreffende ondernemer is hier ongeveer 30 minuten mee bezig.

Een samenwerkingsverband kan maximaal uit 10 ondernemers bestaan. In dat geval is de betreffende ondernemer hier ongeveer 30 minuten mee bezig. Maximaal kunnen er dan 10 MKB-ondernemers een aanvraag voor een samenwerkingsverband van 10 ondernemers indienen. Voor deze 10 ondernemers is de extra administratieve last daarmee 5 uur. Tegen een uurtarief van gemiddeld € 45 per uur betekent dit een kosten post van € 225.

Hiermee is een inschatting gegeven van de administratieve lasten. De praktijk zal uit moeten wijzen hoeveel aanvragen er van samenwerkingsverbanden komen en hoe groot de samenwerkingsverbanden zijn.

De totale administratieve lasten van deze regeling worden daarmee geschat op € 52 500 + € 1500 + € 225 = € 54 225.

Het totale beleidsbudget van de pilot in 2005 bedraagt € 3 000 000.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 2, eerste lid, onder b, is geregeld dat een honderdtal innovatievouchers is gereserveerd voor deelnemers in een samenwerkingsverband. Een samenwerkingsverband is een, in principe informele, samenwerking van ten minste twee, niet in een groep verbonden, ondernemers. Wat hen bindt, is dat ze gezamenlijk een vraag willen stellen aan een kennisinstelling en daarom gezamenlijk innovatievouchers aanvragen.

Artikel 2

Eerste lid

De innovatievouchers zullen worden verstrekt aan MKB-ondernemers. Ingevolge het eerste lid, onder a, is dit een ondernemer die een kleine of middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10) in stand houdt. Daarin wordt - sinds de wijziging van deze verordening per 1 januari 2005 bij Verordening (EG) nr. 364/2004 (Pb L 63/22) - een `kleine en middelgrote onderneming' als volgt gedefinieerd:

1. Een kleine en middelgrote onderneming is een onderneming die:

- minder dan 250 werknemers heeft en

- óf een jaaromzet heeft van niet meer dan 50 miljoen euro

- óf een jaarlijks balanstotaal heeft van niet meer dan 43 miljoen euro.

Voor de berekening van bovenstaande drempelwaarden is tevens van belang of er sprake is van een partneronderneming, respectievelijk een verbonden onderneming.

2. Een partneronderneming is een onderneming die (alleen of samen met een of meer andere verbonden ondernemingen; zie 3) 25% of meer in bezit heeft van het kapitaal of van de stemrechten van de betrokken onderneming.

Ook al wordt deze drempel van 25% bereikt of overschreden, dan kan een onderneming toch als een zelfstandige MKB-onderneming worden aangemerkt, mits het gaat om de volgende categorieën investeerders en mits deze individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn (zie 3): openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen (`business angels') en eigen middelen in niet ter beurze genoteerde ondernemingen investeren, mits de totale investering van deze `business angels' in een zelfde onderneming € 1 250 000 niet overschrijdt, universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk, autonome locale autoriteiten (gemeenten) die een jaarlijkse begroting hebben onder € 10 miljoen en minder dan 5.000 inwoners tellen, institutionele beleggers en regionale ontwikkelingsfondsen.

3. Verbonden ondernemingen als bovenbedoeld zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:

- een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of de vennoten van een andere onderneming;

- een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

- een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

- een onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

4. Tevens is geen MKB-onderneming de onderneming die in handen is van één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen, die al dan niet gezamenlijk direct of indirect zeggenschap hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten.

Op grond van het eerste lid, onder b, moeten alle deelnemers in een samenwerkingverband voldoen aan het criterium van onderdeel a.

Tweede en derde lid

Per ondernemer kan op grond van het tweede lid één innovatievoucher worden verstrekt. Ook de ondernemers die deel uitmaken van een samenwerkingsverband krijgen elk een voucher. Daarop staat vervolgens wel vermeld dat deze alleen maar geldig is in combinatie met (tenminste één van) de vouchers van de overige deelnemers in het samenwerkingsverband. Indien een deelnemer in een samenwerkingsverband na verkrijging van een voucher alsnog besluit om niet mee te doen, kunnen de overige deelnemers aan het samenwerkingsverband - mits dit er nog tenminste twee zijn - het kennisoverdrachtproject gewoon laten uitvoeren door middel van inlevering van hun vouchers. De voucher van de afvaller verliest zijn geldigheid (derde lid).

Vierde lid

De onderdelen a en b van het vierde lid zijn opgenomen in verband met Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimis-steun (PbEG L 10) (hierna: de minimis-verordening). Het verstrekken van een innovatievoucher is weliswaar niet een directe subsidie, maar geeft wel een financieel voordeel. Voor de dienst van een kennisinstelling behoeft immers - geheel of deels - niet betaald te worden. Dit voordeel is wel steun in de zin van het EG-Verdrag. De de-minimisverordening bepaalt dat steunmaatregelen niet op grond van artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag gemeld behoeven te worden, indien het totale niet-goedgekeurde steunbedrag dat aan een onderneming is verleend niet hoger is dan € 100 000 over een periode van drie jaar. Deze beleidsregel voldoet aan de eisen van deze verordening. De minister dient er op toe te zien dat een ondernemer die aanspraak wil maken op een innovatievoucher gedurende een periode van drie jaar in totaal niet meer dan € 100 000 aan subsidie ontvangt.

Om aan deze plicht te kunnen voldoen dient de minister alle niet-goedgekeurde steunmaatregelen, niet alleen die van Economische Zaken, maar ook die van andere bestuursorganen, bij elkaar op te tellen. Hiertoe bevat het aanvraagformulier voorschriften. Omdat het innovatievoucher een waarde heeft van ten hoogste € 7 500 en geen vouchers zullen worden verstrekt voor een lagere waarde, wordt in onderdeel b van het vierde lid bepaald dat geen voucher wordt verstrekt als de desbetreffende ondernemer de voorgaande drie jaar reeds € 92 500 of meer aan `de minimis steun' heeft ontvangen.

Het, vierde lid, onder a, verwijst naar artikel 1, onder a, van de de-minimisverordening. Van de toepassing van deze verordening zijn namelijk enkele sectoren uitgesloten die zijn genoemd in artikel 1, onder a, van die verordening: de vervoersector en de productie, verwerking of verhandeling van landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten. Ondernemers in deze sectoren kunnen derhalve geen innovatievoucher aanvragen.

Onderdeel c van het derde lid is opgenomen naar analogie van de artikelen 4:43 juncto 4:35, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Aanvragen om subsidie kunnen op grond van die bepaling van de Awb worden afgewezen als een bedrijf bijvoorbeeld failliet is of dat binnenkort dreigt te gaan. Omdat een innovatievoucher geen subsidie is in de zin van de Awb diende dit in deze beleidsregel apart te worden bepaald.

Het vierde lid, onderdelen d en e, zijn opgenomen om dezelfde reden als het tweede lid van dit artikel. In deze pilot gaat het er om uit te vinden of een innovatievoucher een goed instrument is om de MKB-ondernemer te stimuleren met zijn kennisvraag naar buiten te treden en naar een kennisinstelling te gaan. Indien de MKB-ondernemer zijn weg naar een kennisinstelling heeft gevonden, is vooralsnog het doel bereikt. Dit doel zou worden ondergraven indien bijvoorbeeld één en dezelfde persoon zowel een eenmanszaak heeft als bestuurder is van een B.V. en derhalve twee innovatievouchers zou kunnen verkrijgen. Daarnaast speelt het betrekkelijk kleine aantal beschikbare vouchers een rol.

Ten slotte

In verband met het tweede lid en het vierde lid,onderdeel d, kan tenslotte nog het volgende worden opgemerkt. Het kan in theorie voorkomen dat dezelfde ondernemer of twee of meer ondernemers die deel uitmaken van dezelfde groep een aanvraag indient respectievelijk indienen voor een innovatievoucher, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a (individueel voucher), én een innovatievoucher, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b (samenwerkingsverband), en dat deze aanvragen op dezelfde dag binnenkomen. Op grond van het tweede lid respectievelijk het vierde lid,onderdeel d, mag in dergelijke gevallen slechts één voucher worden verstrekt. De desbetreffende ondernemer of ondernemers zal in dat geval de keuze worden voorgelegd welke van de aanvragen wordt ingetrokken.

Artikel 3

De in dit artikel bedoelde aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, postbus 93144,'s-Gravenhage of via de website www.senter.nl/innovatievoucher.

Aanvragen kunnen niet per fax of per elektronische post worden ingediend.

Artikel 4

In deze tweede pilot zijn 400 innovatievouchers beschikbaar, waarvan 100 zijn gereserveerd voor ondernemers die deelnemer zijn in een samenwerkingsverband.

Het tweede lid noemt de uiterste datum waarop aanvragen om een innovatievoucher moeten zijn ontvangen: 13 mei 2005. De eerste dag dat aanvragen kunnen worden ingediend is de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregel, 15 maart 2005.

Het derde lid geeft een voorschrift over de wijze van verdeling van de innovatievouchers. Die komt neer op `wie het eerst komt, het eerst maalt'. Dit betekent dat de minister, beginnend met de eerste aanvraag, innovatievouchers verstrekt totdat de 100 beschikbare vouchers voor deelnemers in een samenwerkingsverband, respectievelijk de 300 beschikbare vouchers voor de overige ondernemers zijn verdeeld en dat hij de overige aanvragen afwijst (zie ook de toelichting op het zesde lid en op artikel 5). Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag, die aan alle voorschriften voldoet, bepalend. Het gaat daarbij om de voorschriften van deze beleidsregel, maar ook van die van de Algemene wet bestuursrecht (bijvoorbeeld dat een aanvraag volledig dient te zijn, inclusief een eventueel benodigde machtiging, en te zijn ondertekend). Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat door verstrekking van innovatievouchers op latere aanvragen de vouchers inmiddels op zijn. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere aanvraag worden opgeschort, totdat op de eerdere is beslist. Indien daardoor de beslistermijn van artikel 4 dreigt te worden overschreden, zal de aanvrager daarvan in kennis worden gesteld.

Voor de verdeling van het aantal beschikbare innovatievouchers geldt als datum van de aanvraag, zoals gezegd, de dag waarop de aanvraag volledig is. De verwachting is dat veel aanvragen per post zullen worden ingediend en aldus op hetzelfde tijdstip zullen worden ontvangen. Het tijdstip waarop de aanvraag binnen één dag wordt ontvangen zal dus dikwijls vaak hetzelfde zijn, zodat de onderlinge rangorde niet te bepalen is. Het vierde lid bepaalt om die reden dat in geval van (dreigende) overtekening van het aantal beschikbare innovatievouchers de onderlinge rangorde van - volledige - aanvragen op één dag middels loting wordt bepaald. Bij de verdeling van de innovatievouchers voor de deelnemers in een samenwerkingsverband is vervolgens bepaald dat de aanvragen van alle deelnemers van zo'n verband geacht worden op hetzelfde moment te zijn ingediend. Het doel van het opnemen van een aparte hoeveelheid vouchers voor samenwerkingverbanden - ervoor zorgen dat gezamenlijk stellen van een vraag aan een kennisinstelling ook daadwerkelijk mogelijk wordt - zou anders worden ondergraven. Omdat samenwerkingsverbanden per definitie uit meer dan één ondernemer bestaat en hun aanvragen op grond van het vierde lid geacht worden gelijktijdig te zijn ingediend, kan het voorkomen dat het beschikbare aantal vouchers zou worden overschreden als de aanvragen van alle deelnemers in een samenwerkingsverband zouden moeten worden gehonoreerd. Het vijfde lid biedt hiervoor een voorziening.

In het zesde lid is een regeling opgenomen voor het geval dat niet alle innovatievouchers in een bepaalde categorie worden verdeeld.

Met name van de voor deelnemers in samenwerkingsverbanden gereserveerde vouchers is niet bekend of hiervoor voldoende belangstelling bestaat. Mocht op 13 mei 2005 (zie artikel 4, tweede lid) blijken dat in de een bepaalde categorie vouchers `over zijn' dan worden deze toegevoegd aan de andere categorie. Ze worden dan verdeeld onder de liggende - op grond van artikel 5, tweede lid, aangehouden - aanvragen die in eerste instantie net `onder de streep' waren geëindigd. De verdeling vindt plaats op basis van de oorspronkelijke volgorde van ontvangst, bedoeld in het derde lid, en de eventueel verrichte loting, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb). Het tweede lid is opgenomen voor het geval de minister ziet aankomen dat innovatievouchers overblijven en zullen worden toegevoegd aan de andere categorie vouchers. De beslissing op `kansrijke' aanvragen kan dan worden aangehouden in afwachting van een eventuele nieuwe verdeling (zie de toelichting op artikel 4, zesde lid).

Artikel 6

Essentieel voor het welslagen van de pilot is dat innovatievouchers niet te lang `op de plank blijven liggen'. Alleen op deze wijze kan voldoende ervaring worden opgedaan voor de opschaling van de pilot en de uiteindelijke beslissing omtrent de (wijze van) voortzetting van dit instrument. Tot 1 juli 2005 kunnen innovatievouchers bij een kennisinstelling worden ingeleverd. Kennisinstellingen kunnen dan vervolgens de hen gestelde vragen beantwoorden. Zij dienen na afloop van het project, maar uiterlijk op 31 oktober 2005, een verzoek om subsidie in inzake de gemaakte kosten die gepaard gaan met de beantwoording van de kennisvraag.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst.

Naar boven