Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 23 februari 2005, nr. WJZ 5009401, tot verstrekking van subsidies in een tweede pilot aan kennisinstellingen voor het beantwoorden van kennisvragen van ondernemers (Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Economische Zaken;

b. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;

c. kennisinstelling: een universiteit, hogeschool, onderzoeksinstelling of een onderzoeksafdeling;

d. universiteit: een onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

e. hogeschool: een onder c, f of g van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

f. onderzoeksinstelling: een in de bij deze regeling behorende bijlage 1 vermelde instelling;

g. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

– volledig aansprakelijk vennoot is van of

– overwegende zeggenschap heeft over

een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

h. onderzoeksafdeling: een onderzoeksafdeling, die onderdeel vormt van een onderneming of een groep die niet als hoofddoelstelling onderzoek en ontwikkeling heeft en die in 2003 kosten voor onderzoek en ontwikkeling heeft gemaakt van ten minste € 60.000.000;

i. kennisoverdrachtsproject: een door een kennisinstelling verrichte activiteit, bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, beantwoorden van een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer of een aantal ondernemers gezamenlijk, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe technologie of technologische kennis met betrekking tot producten, processen of diensten;

j. innovatievoucher: een door de minister aan een ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een kennisoverdrachtsproject.

2. Geen kennisoverdrachtsproject in de zin van deze regeling is een project waarbij de beantwoording van een toepassingsgerichte kennisvraag uitsluitend plaatsvindt door het leveren van goederen of het geven van cursussen.

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een kennisinstelling die voor eigen rekening en risico een kennisoverdrachtsproject heeft uitgevoerd en in verband daarmee een of meer geldige innovatievouchers overlegt.

2. Geen subsidie wordt verstrekt voor een kennisoverdrachtsproject in verband waarmee de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van het innovatievoucher verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan.

Artikel 3

De subsidie bedraagt het bedrag van de door de kennisinstelling voor het kennisoverdrachtsproject gemaakte kosten, exclusief eventueel in rekening te brengen omzetbelasting, maar niet meer dan € 7500 per innovatievoucher en niet meer dan € 75.000 in totaal.

Artikel 4

Het subsidieplafond voor het in 2005 en 2006 verstrekken van subsidies bedraagt € 3.000.000.

§ 2

Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 5

1. Een aanvraag om subsidie wordt na afloop van het kennisoverdrachtsproject ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

2. De aanvraag moet uiterlijk op 31 oktober 2005 zijn ontvangen. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend schriftelijk verzoek kan de minister deze termijn eenmalig verlengen.

3. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. de innovatievouchers die ten behoeve van de uitvoering van het kennisoverdrachtsproject zijn ingeleverd;

b. een beschrijving van het kennisoverdrachtsproject;

alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 6

De minister geeft een beschikking, inhoudende de subsidievaststelling, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 7

1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan deze regeling.

2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

Artikel 8

De minister kan bij de subsidievaststelling verplichtingen opleggen met betrekking tot het verlenen van medewerking door de subsidie-ontvanger aan een evaluatie van de toepassing van deze regeling.

§ 3

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 maart 2005.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van bijlage 2, die ter inzage wordt gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3 te Den Haag.

Den Haag, 23 februari 2005.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling betreft het vervolg op de Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2004. Met deze regeling wordt de pilot voortgezet met meer beschikbare innovatievouchers en deels gewijzigde voorwaarden.

Achtergrond en inbedding

Zoals ook in de Innovatiebrief van 2 oktober 2003 (Kamerstukken II 2003–2004, 27 406, nr. 4) is aangegeven maakt het MKB lang niet genoeg gebruik van kennis die anderen op de plank hebben liggen. Terwijl bestaande kennis juist een belangrijke rol kan spelen bij het ontwikkelen van nieuwe producten, processen of diensten. De kennisuitwisseling tussen MKB-ondernemingen en kennisinstituten verloopt in Nederland niet optimaal.

Het Innovatieplatform heeft daartoe in 2004 het voorstel gedaan om ter stimulering van kennisoverdracht en -gebruik een innovatievoucher te introduceren.

Met de in september 2004 in werking getreden Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2004 en de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004 is hier uitvoering aan gegeven. Het betrof hier een pilotregeling waarmee op korte termijn ervaring met de werking van de innovatievouchers kon worden opgedaan Met deze regeling kwamen 100 innovatievouchers ter beschikking. Vanwege de grote belangstelling van de MKB-ondernemer voor de innovatievoucher en de succesvolle start van de pilot, wordt de pilot met deze Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005 opgeschaald met in totaal 400 vouchers extra met een maximale waarde van € 7500. De inzet en gebruik van de innovatievouchers is in de pilot 2005 iets aangepast op basis van ervaringen in de pilot 2004.

Bij de opschaling van de pilot met 400 vouchers wordt de brede doelstelling van de pilot gehandhaafd. Het is immers nog veel te vroeg om aan de hand van de eerste 100 vouchers de doelstelling aan te passen. Wel wordt op basis van een aantal verworven praktische inzichten op basis van de monitoring (meer mogelijkheden voor gezamenlijk inleveren van vouchers, langere periode voor indienen van de aanvraag) en van wensen van het MKB de regeling aangepast.

Op basis van de eerste ervaringen met de 100 innovatievouchers en de ervaringen met deze opschaling wordt vervolgens besloten over de verdere inzet van de innovatievoucher.

Met de innovatievoucher uit de pilot 2005 wordt de ondernemer in staat gesteld op eenvoudige wijze niet alleen, zoals in de pilot van 2004 bij een publieke kennisinstelling naar keuze (universiteiten, hogescholen, andere publieke kennisinstellingen, zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze regeling), maar ook bij een aantal private ondernemingen kennis ‘in te kopen’ en onderzoeksvragen uit te zetten. MKB-ondernemers krijgen hiermee immers meer keuze om te bepalen aan wie ze hun kennisvraag willen voorleggen. In deze pilot wordt ervaring opgedaan met een beperkte groep private kennisaanbieders.

Innovatievouchers verkorten de time-to-market van kennis. Het hoofddoel van de introductie van innovatievouchers is dan ook dat MKB-ondernemingen kennismaken met kennisaanbieders (drempel verlagen).

Naast de bovengenoemde wijziging inzake private ondernemingen, wordt op grond van deze regeling de mogelijkheid vergroot om ervaring te krijgen met het door ondernemers gezamenlijk inleveren van hun vouchers om een gezamenlijke kennisvraag aan een kennisinstelling voor te leggen. Uit de eerste pilot is namelijk gebleken dat, gezien de grote belangstelling, de kans dat ondernemers die gezamenlijk een kennisvraag hadden ook allen een voucher krijgen veel te klein is. In de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 wordt nu voor verzoeken om vouchers van ondernemers die in de vorm van een samenwerkingsverband gezamenlijk een kennisvraag willen stellen, een aparte hoeveelheid vouchers opgenomen.

Systematiek

De systematiek is ten opzichte van de pilot van 2004 niet wezenlijk gewijzigd. MKB-ondernemers kunnen bij de Minister van Economische Zaken (p/a SenterNovem) innovatievouchers aanvragen. De ondernemer kan vervolgens een vraag stellen aan een kennisinstelling en daarbij de innovatievoucher inleveren. Deze voucher is ten hoogste € 7500 waard. De kennisinstelling vraagt vervolgens na de beantwoording van de vraag van de ondernemer (het kennisoverdrachtsproject) en onder inlevering van de innovatievouchers bij de minister (p/a SenterNovem) subsidie aan voor de gemaakte kosten die gepaard gaan met de beantwoording van de kennisvraag, tot een maximum van € 7500 per innovatievoucher.

Deze systematiek is juridisch vertaald door

1. Een regeling tot verstrekking van subsidies aan kennisinstellingen voor het beantwoorden van kennisvragen van ondernemers die een voucher hebben ingeleverd (deze regeling).

2. Een beleidsregel over de manier waarop de innovatievouchers kunnen worden aangevraagd en verdeeld. De beleidsregel richt zich tot de MKB-ondernemers. (Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005).

Deze regeling richt zich derhalve op de kennisinstellingen die voor een MKB-ondernemer een kennisoverdrachtsproject hebben uitgevoerd waarvoor een voucher is ingeleverd.

Het gaat er primair om bedrijven die concrete kennisvragen hebben, maar die nog niet eerder aan een kennisinstelling voorlegden, te stimuleren dit nu wel te doen.

Subsidie kan ook worden verkregen voor een project waarbij ondernemers een aantal vouchers hebben ‘gebundeld’. Dat wil zeggen dat deze ondernemers gezamenlijk een vraag stellen, waarbij ze de aan hen verstrekte vouchers gezamenlijk inleveren bij een kennisinstelling (zie ook de toelichting op artikel 3). Dit kan zowel gebeuren door ondernemers die op individuele basis een aanvraag om een voucher hebben ingediend, als door ondernemers die zich, vooraf, hebben verenigd in een samenwerkingsverband en die innovatievouchers hebben verkregen uit de speciaal voor samenwerkingsverbanden gereserveerde hoeveelheid vouchers. Deze laatsten zijn, in tegenstelling tot de eersten, verplicht hun vouchers gezamenlijk bij een kennisinstelling in te leveren.

Innovatievouchers kunnen niet ingezet worden voor al lopende projecten bij de desbetreffende kennisinstelling (zie artikel 2, tweede lid). Er is dan immers geen sprake meer van stimulerende werking van de vouchers.

De kennisinstellingen die op grond van deze pilotregeling subsidie kunnen aanvragen zijn ten eerste, net als in de pilot van 2004, publieke kennisinstellingen. Het zijn met name de publieke kennisaanbieders die niet gewend zijn om marktconform te opereren. De kenniskloof met MKB-ondernemingen is hier over de gehele linie aanwezig.

Voorts wordt in deze tweede pilot ervaring opgedaan met een beperkte groep private ondernemingen als kennisaanbieder. Het betreft de private ondernemingen die niet als hoofddoel hebben het commercieel exploiteren van kennis en die in 2003 kosten hebben gemaakt op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van meer dan € 60 miljoen.

Deze regeling wordt namens de minister uitgevoerd door SenterNovem.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In onderdeel b is een algemene definitie van een ondernemer opgenomen. In de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 wordt nader geregeld welke ondernemers in aanmerking komen voor een innovatievoucher. Dit zijn ondernemers die vallen onder de Europese definitie voor kleine en middelgrote ondernemingen. In verband met de zogenaamde de minimis-verordening zijn ondernemers in een aantal sectoren (o.m. de vervoersector en de productie, verwerking of verhandeling van landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten) uitgezonderd. Zij kunnen dus geen innovatievouchers aanvragen. De kennisinstelling die op grond van deze regeling subsidie aanvraagt behoeft niet te controleren of de ondernemer aan deze vereisten voldoet. Indien de ondernemer een origineel innovatievoucher overlegt dat op zijn naam is gesteld, mag de kennisinstelling ervan uitgaan dat aan de mkb- en de minimis-vereisten is voldaan.

Zoals uiteengezet in het algemeen deel van deze toelichting is het op grond van deze regeling nu ook mogelijk een kennisoverdrachtsproject te laten uitvoeren door de onderzoeksafdeling van een grote private onderneming. Daartoe is de definitie van kennisinstelling in onderdeel c uitgebreid met de onderzoeksafdeling. In onderdeel h is deze nader gedefinieerd. Het gaat daarbij om de onderzoeksafdeling, die onderdeel uitmaakt van een onderneming of een groep (zie onderdeel g; men spreekt vaak van concern) die niet als hoofddoel heeft het commercieel exploiteren van kennis en die in 2003 kosten heeft gemaakt op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van meer dan € 60 miljoen. Het jaar 2003 wordt hierbij derhalve als referentiejaar genomen. De cijfers zullen vaak terug te vinden zijn in de financiële jaarstukken. Voor deze afbakening is gekozen omdat bij deze bedrijven doorgaans veel kennis in huis is die het bedrijf zelf niet inzet om tot innovatie van producten op de markt te komen. Deze kennis kan wel door MKB-ondernemingen gebruikt worden om tot innovaties op de markt te komen. De grens van uitgaven op het gebied onderzoek en ontwikkeling van € 60 miljoen is gekozen omdat zich hiermee een natuurlijk onderscheid aandient. Boven deze grens zit een beperkt aantal bedrijven. Voor deze pilot is dat gemakkelijker te monitoren.

De bedrijven die onder deze grens zitten hebben uitgaven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling die aanzienlijk (bijna de helft) lager liggen. Daarmee is de grens makkelijk te handhaven.

In verband met de omschrijvingen van de onderdelen i en j, kennisoverdrachtsproject respectievelijk innovatievoucher, verwijs ik in eerste instantie naar het algemeen deel van deze toelichting. Uit de definitie van kennisoverdrachtproject blijkt dat één ondernemer met één kennisvraag naar een kennisinstelling kan gaan, maar dat ook meer ondernemers hun vouchers kunnen inzetten om een kennisinstelling een gezamenlijke vraag te laten beantwoorden. Dit kan zowel gebeuren door ondernemers die op individuele basis een innovatievoucher hebben aangevraagd en verkregen en die vervolgens besluiten om gezamenlijk een vraag te stellen, als door ondernemers die deelnemer zijn in een samenwerkingsverband. Deze laatsten hebben vooraf besloten om gezamenlijk een vraag te stellen en kunnen gebruik maken van de speciaal voor deelnemers in samenwerkingsverbanden gereserveerde vouchers. Voordeel daarvan is dat meer zekerheid bestaat dat alle deelnemers ook een innovatievoucher verkrijgen; nadeel is dat een deelnemer niet meer achteraf kan besluiten om zelfstandig een kennisoverdrachtsproject te laten uitvoeren (zie in verband hiermee de toelichting op de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005). Het aantal vouchers dat op deze manier kan worden ‘gebundeld’ is gemaximeerd, doordat op grond van artikel 3 het subsidiebedrag per kennisoverdrachtsproject niet hoger kan zijn dan € 75.000 (zie ook de toelichting op artikel 3). Uit de definitie van innovatievoucher blijkt voorts dat alleen de ondernemer op wiens naam een innovatievoucher is gesteld deze voucher kan inleveren bij een kennisinstelling. De vouchers zijn derhalve niet ‘verhandelbaar’.

Het gaat bij een kennisoverdrachtsproject om overdracht van voor de ondernemer nieuwe kennis. Het betreft bestaande technologie of technologische kennis met betrekking tot producten, processen of diensten. De vraag van de ondernemer dient toepassingsgericht te zijn, zodat de ondernemer deze kennis kan aanwenden voor vernieuwing van zijn product of proces. Naar gelang de vraag van de ondernemer wordt deze kennis door de kennisinstelling bewerkt om voor de betreffende ondernemer interessant te worden.

Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld de volgende bewerkingen:

– Het oplossen van een kleine technologische vraag van een ondernemer.

– Het in beeld brengen van de oplossingsmogelijkheden van een ingewikkelde technologische vraag.

De bedoeling is niet dat het beantwoorden van een kennisvraag gebeurt door het leveren van goederen, zoals bijvoorbeeld software, zonder dat de kennisinstelling verder nog enige werkzaamheden verricht. Het tweede lid bepaalt nu uitdrukkelijk dat dit niet onder de definitie van kennisoverdrachtsproject valt. Ook bleek in de eerste pilot dat onduidelijk was of het geven van een cursus onder deze omschrijving valt. Ook dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling en wordt nu uitgesloten in het tweede lid.

Artikel 2

Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgrond van artikel 7, eerste lid, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Centraal staat, dat het moet gaan om een kennisoverdrachtsproject in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle van toepassing zijnde definities van artikel 1 en dat een of meer geldige innovatievouchers zijn overgelegd.

Met ‘voor eigen rekening en risico’ wordt bedoeld dat de kennisinstelling de kosten voor het kennisoverdrachtproject in eerste instantie – totdat, na afloop van het kennisoverdrachtsproject subsidie wordt aangevraagd en verkregen – zelf draagt. Het is niet de bedoeling een subsidie te verstrekken voor een project dat al langs andere weg wordt gefinancierd. Met een geldig innovatievoucher wordt bedoeld een voucher die op naam gesteld is van de ondernemer die het inlevert bij de kennisinstelling en ten behoeve van wie de kennisvraag wordt beantwoord. Voorts is een innovatievoucher slechts geldig als het in de op de voucher aangegeven periode bij een kennisinstelling is ingeleverd. Voor deelnemers in een samenwerkingsverband is een voucher daarnaast alleen geldig indien deze met vouchers van andere leden van het samenwerkingsverband wordt ingeleverd. Nadere bepalingen daaromtrent zijn opgenomen in artikel 2 van de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005. Indien de kennisinstelling bij de aanvraag om subsidie geen geldig innovatievoucher overlegt, wordt deze aanvraag op grond van artikel 7 van deze regeling afgewezen.

In het tweede lid is als afwijzingsgrond opgenomen dat voor het kennisoverdrachtproject nog geen verplichtingen mogen zijn aangegaan. Dit wil zeggen dat met de subsidieregeling niet al lopende contracten kunnen worden gefinancierd. De innovatievouchers zijn uitdrukkelijk bedoeld om een contact tussen ondernemer en kennisinstelling te stimuleren dat er nog niet is (zie ook het algemeen deel van deze toelichting).

Artikel 3

In beginsel worden alle kosten van de kennisinstelling in verband met het beantwoorden van de kennisvraag van de ondernemer vergoed tot een maximum van € 7500 per ingeleverde innovatievoucher. Wel bepaalt artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd geen subsidie wordt verstrekt.

Het kan voorkomen dat de beantwoording van een kennisvraag minder of juist meer kosten met zich mee brengt dan € 7500. In het eerste geval wordt de subsidie lager vastgesteld dan € 7500. In het tweede geval wordt de subsidie op het maximum van € 7500 vastgesteld. De resterende kosten zal de ondernemer dan aan de kennisinstelling moeten vergoeden. Eventueel door de ondernemer verschuldigde, door de kennisinstelling in rekening te brengen, BTW valt niet onder de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. De ondernemer kan deze BTW ook zelf verrekenen. Een rekenvoorbeeld kan het voorgaande verduidelijken.

De afrekening die de kennisinstelling aan de ondernemer stuurt ziet er in het geval de totale kosten hoger zijn bijvoorbeeld als volgt uit:

Gewerkte uren:

90 à € 75

€ 6750,00

 

BTW:

19%

€ 1282,50

+

  

€ 8032,50

 

Af: subsidie EZ:

€ 6750,00

Te voldoen

 

€ 1282,50

 

De kennisinstelling kan, omdat de subsidiabele kosten € 6750 bedragen, maximaal dit bedrag aan subsidie aanvragen bij de minister. Het bedrag dat hij bij de MKB-ondernemer in rekening zal brengen is dan het bedrag van de BTW van € 1282,50.

Omdat op grond van deze pilotregeling en de beleidsregel slechts 400 innovatievouchers te verdelen zijn, bestaat het risico dat één of enkele grote groepen ondernemers het totale aantal beschikbare vouchers zal verbruiken. Dit zou afbreuk doen aan de beoogde stimulerende werking van het systeem. Zie hieromtrent ook het algemeen deel van deze toelichting. Om dit te voorkomen, en de ‘bundeling’ van innovatievouchers – zowel door ontvangers van ‘individuele vouchers’ die besluiten samen een vraag te stellen als door deelnemers in een samenwerkingsverband – aan een bepaald maximum te binden, is bepaald dat voor een kennisoverdrachtproject ten hoogste € 75.000 subsidie wordt verstrekt.

Artikel 4

Omdat op grond van deze regeling na afloop van het kennisoverdrachtsproject – dus na het beantwoorden van de kennisvraag – subsidie dient te worden aangevraagd zal in de praktijk soms pas in 2006 worden beslist op de aanvraag om subsidie. Daarom ziet het subsidieplafond voor deze pilotregeling op zowel 2005 als 2006.

Artikel 5

Essentieel voor het welslagen van de pilot is dat innovatievouchers niet te lang ‘op de plank blijven liggen’ en dat de kennisinstellingen hiermee op betrekkelijk korte termijn aan het werk gaan. Alleen op deze wijze kan voldoende ervaring worden opgedaan voor de uiteindelijke beslissing omtrent de (wijze van) voortzetting van dit instrument. Aan de andere kant is uit de eerste pilot gebleken dat de daarbij gestelde termijnen soms als wat te kort worden ervaren. In de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 wordt daarom bepaald dat innovatievouchers tot 13 juli 2005 bij een kennisinstelling kunnen worden ingeleverd. De kennisinstellingen kunnen dan vervolgens de hen gestelde vragen beantwoorden om daarna, uiterlijk op 31 oktober 2005 een aanvraag om subsidie in te dienen. Deze termijn kan door de minister op verzoek van de kennisinstelling eenmalig worden verlengd. Daarbij kan gedacht worden aan situaties waarbij het kennisoverdrachtsproject nog niet kon worden afgerond, maar waarbij wel aannemelijk kan worden gemaakt dat het project binnen een redelijke termijn afgesloten zal kunnen worden. De aanvraag wordt na afloop van het kennisoverdrachtsproject ingediend en betreft dus meteen de vaststelling van de subsidie.

De in het eerste lid bedoelde aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, postbus 93144, Den Haag of via website www.senter.nl/innovatievoucher. Aanvragen kunnen niet per fax of elektronische post worden ingediend.

In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Daaronder zijn in ieder geval de innovatievoucher of de innovatievouchers die ten behoeve van het kennisoverdrachtsproject is of zijn ingeleverd. Bij de aanvraag dient de kennisinstelling aan te geven welke prestatie (kennisvraag en antwoord daarop) hij tegen welke kosten voor de MKB-ondernemer heeft geleverd. Ook zal moeten blijken van instemming van de MKB-ondernemer met (het resultaat van) het kennisoverdrachtsproject.

Artikel 6

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag.

Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Artikel 7

In dit artikel is bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen als niet voldaan is aan de bepalingen van deze regeling. Met name van belang zijn hier de bepalingen van de artikelen 1 en 2. Daarnaast kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen.

Het tweede lid geeft een voorschrift over de wijze van verdeling van het subsidieplafond. Die komt neer op ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Dit betekent dat de minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verstrekt totdat het subsidieplafond is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voor zover het plafond door het totaal van verleende subsidies zou worden overschreden. Voor deze pilotregeling zal dit hoogstwaarschijnlijk geen problemen opleveren nu het in artikel 4 opgenomen subsidieplafond even hoog is als de totale waarde van de op grond van de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 te verstrekken 400 innovatievouchers. Zekerheidshalve is deze bepaling hier toch opgenomen.

Artikel 8

Deze regeling is een pilotregeling. Het is derhalve van groot belang dat hiervan wordt geleerd. Aan de hand van de gegevens en ervaringen tijdens de pilot zullen beslissingen worden genomen omtrent de toekomst. Daarom is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen om bij de subsidievaststelling de verplichting op te nemen dat de kennisinstelling meewerkt aan de evaluatie van deze pilotregeling.

Artikel 9

De datum van inwerkingtreding van de regeling, 15 maart 2005, is tevens de eerste dag waarop aanvragen om een innovatievoucher op grond van de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2005 kunnen worden ingediend.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Bijlage 1

Onderzoeksinstellingen als bedoeld in artikel 1, onder f, van deze regeling zijn:

– de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland;

– de Stichting Grondmechanica Delft;

– de Stichting Maritiem Research Instituut Nederland;

– de Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium;

– de Stichting Waterloopkundig Laboratorium;

– de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek;

– de Stichting Dutch Polymer Institute;

– de Stichting Netherlands Institute for Metals Research;

– de Stichting Top-Instituut Voedselwetenschappen;

– de Stichting Telematica-Instituut;

– de Nederlandse organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO;

– onder de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek ressorterende rechtspersoonlijkheid bezittende onderzoekorganisaties die zijn aangewezen in het Reglement NWO 1998;

– de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

Naar boven