Openstellingsbesluit RIGO 2005

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 21 februari 2005, nr. TRCJZ/2004/6455, houdende openstelling Regeling innovatie groen onderwijs 2005

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Gelet op de artikelen 3, 4, eerste en tweede lid, 6, eerste lid, 9, tweede lid, 12, tweede lid van de Regeling innovatie groen onderwijs;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder regeling: Regeling innovatie groen onderwijs.

Artikel 2

De instellingen, genoemd in artikel 1, onder b, van de regeling, kunnen met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 1 april 2005 aanvragen tot subsidieverlening indienen op grond van de regeling.

Artikel 3

Aanvragen tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de regeling, kunnen worden ingediend voor projecten die passen binnen één van de volgende categorieën:

a. kenniscirculatie met aantoonbare bijdrage aan de ontwikkeling van sectoren waarvoor het beleid van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit relevant is, en aan de innovatie van het initiële onderwijs;

b. vernieuwing van groene opleidingen naar vorm en inhoud.

Artikel 4

Aanvragen tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de regeling, ten aanzien van de categorieën, genoemd in artikel 3, kunnen worden ingediend voor projecten die aansluiten bij één van de volgende beleidsthema’s:

a. vitale, duurzame land- en tuinbouw;

b. natuur en landschap;

c. ruimte op het platteland;

d. de V van voedselkwaliteit.

Artikel 5

1. Met betrekking tot de aanvraagperiode, genoemd in artikel 2, bedraagt het subsidieplafond, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de regeling, € 4.000.000,00 per categorie als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

2. In geval van onderuitputting in een categorie komt het restant beschikbaar voor de andere categorie.

3. De hoogte van het subsidiebedrag per project bedraagt maximaal:

a. € 100.000,00 voor projecten vallend binnen de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel a;

b. € 300.000,00 voor projecten vallend binnen de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel b.

Artikel 6

De duur van de subsidieverlening is maximaal:

a. anderhalf jaar voor projecten vallend binnen de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel a;

b. tweeënhalf jaar voor projecten vallend binnen de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel b.

Artikel 7

De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 6 van de regeling, is maximaal:

a. 75% voor projecten vallend binnen de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel a;

b. 50% voor projecten vallend binnen de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel b.

Artikel 8

De minister beoordeelt de aanvragen voor projecten naast de criteria omschreven in artikel 9, eerste lid, van de regeling, tevens aan de hand van de volgende criteria:

a. Voor wat betreft de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel a: de meerwaarde voor het kennissysteem van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als geheel, in het bijzonder blijkend uit:

1. de mate waarin het project concrete resultaten en effecten tracht te bewerkstelligen voor de doelgroepen;

2. de mate waarin de doelgroepen een bijdrage leveren aan de uitvoering van het project;

3. de relevantie voor of betrokkenheid van het initiële onderwijs bij het project;

4. de betrokkenheid van de relevante expertise;

5. de mate waarin het project bijdraagt aan de invulling of het gebruik van de in ontwikkeling zijnde landelijke infrastructuur.

b. Voor wat betreft de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel b: de meerwaarde voor het groene onderwijs als geheel, in het bijzonder blijkend uit:

1. de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling of implementatie van competentiegericht leren, waar mogelijk ondersteund door informatie- en communicatietechnologie;

2. de mate waarin het project bijdraagt aan inhoudelijke vernieuwing van de groene opleidingen en de relevantie daarvan voor het beleid van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

3. de mate waarin het project bijdraagt aan doorlopende leerlijnen of leerarrangementen;

4. de mate waarin de doelgroepen een bijdrage leveren aan de uitvoering van het project;

5. de mate waarin het project bijdraagt aan de invulling of het gebruik van de in ontwikkeling zijnde landelijke infrastructuur.

Artikel 9

De maximale hoogte van de voorschotten, bedoeld in artikel 12 van de regeling, bedraagt:

a. bij projecten waarbij de duur van de subsidieverlening niet langer dan anderhalf jaar is: 80% van het totale subsidiebedrag;

b. bij projecten waarbij de duur van de subsidieverlening langer dan anderhalf jaar is: 40% van het totale subsidiebedrag in 2005, 40% in 2006.

Artikel 10

De Regeling innovatie groen onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 13 wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:

Artikel 13a

De subsidieontvanger start met de uitvoering van het project binnen een jaar na de datum van dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening of in de gevallen dat in de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn is genoemd, binnen deze termijn.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit RIGO 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Algemeen

Het Openstellingsbesluit RIGO 2005 (hierna: het besluit) strekt tot openstelling van de aanvraagperiode voor subsidieaanvragen op grond van de Regeling innovatie groen onderwijs (hierna: de regeling).

Deze subsidies hebben tot doel de ontwikkeling van projecten te stimuleren, die bijdragen aan de innovatie in het onderwijs op het gebied van landbouw en de natuurlijke omgeving.

De regeling vormt de basis voor het onderhavige besluit. Dat betekent dat de in de regeling gehanteerde begripsbepalingen en geformuleerde eisen onverkort doorwerken in het onderhavige besluit. Zodoende worden de aanvragen voor projecten beoordeeld volgens de criteria in artikel 9 van de regeling en artikel 8 van dit besluit.

De regeling en de openstelling voor 2005 zullen integraal onderdeel gaan uitmaken van het Meerjarenprogramma Groene Kennisverspreiding 2005–2010. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft aangekondigd over de doelstellingen, activiteiten, organisatie en financiering van dit programma per 1 april 2005 afspraken te willen maken met de groene kennisinstellingen (Agrarische opleidingscentra, hoger agrarisch onderwijs, Wageningen Universiteit en Researchcentrum) in het kader van de zogenaamde Groene Kenniscoöperatie. Leidende principes zijn: ‘De kleinschaligheid grootschalig organiseren’, ‘LNV-sectoren, met name het bedrijfsleven, beter bedienen’, en, wat betreft de rol van LNV, ‘van zorgen voor naar zorgen dat’. Het gaat om een drietal actielijnen:

– kenniscirculatie ter ondersteuning van het Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit-beleid;

– vernieuwen van groene opleidingen naar vorm en inhoud;

– herijking van de groene ondersteuningstructuur.

De Groene Kenniscoöperatie in oprichting is een coördinerende en ondersteunende rol toegedacht bij de voorbereiding en uitvoering van projecten in het kader van de regeling.

Instellingen worden nadrukkelijk uitgenodigd in hun strategische plannen aandacht te besteden aan een samenhangende implementatie van onderwijsvernieuwing en kenniscirculatie. En daarin de (beoogde) benutting van de RIGO en andere overheidssubsidies tot uitdrukking te laten komen.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Naast het aanwijzen van een aanvraagperiode stelt het besluit ook de categorieën en thema’s vast, waarbinnen de projectvoorstellen moeten vallen om in aanmerking te komen voor subsidie (artikel 3 en 4 van het besluit).

Met betrekking tot de categorie kenniscirculatie, genoemd in onderdeel a, gaat het om het bevorderen van kennisdoorstroming en -benutting door publiek-private samenwerking. Met enerzijds concrete resultaten en effecten voor gebruikers/doelgroepen in de betrokken sectoren (ondernemers, maatschappelijke organisaties, consumenten/burgers, intermediairen, overheden) in de vorm van netwerkvorming, (bij)scholing en (bijdrage aan) innovatie van producten, processen, nieuwe markten, en dergelijke. En anderzijds met doorwerking in het initiële onderwijs door actieve betrokkenheid van docenten en leerlingen. Daartoe is samenwerking vereist tussen onderwijsinstellingen, onderzoek en genoemde sectoren/doelgroepen. De projecten zijn veelal regionaal van aard, maar ook nationale en internationale projecten zijn mogelijk. Waar relevant is het ook de bedoeling dat ook de onderwijsinstellingen die onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) ressorteren als afnemer actief worden betrokken bij kenniscirculatie gericht op de thema’s genoemd in artikel 4 van het besluit.

De categorie vernieuwing van groene opleidingen, genoemd in onderdeel b, betreft ontwerp en implementatie van competentiegericht leren; waar mogelijk met de lerende centraal, met leren in de praktijk en ondersteund met informatie- en communicatietechnologie.

Artikel 4

In Bijlage I gevoegd bij deze toelichting is ter nadere informatie een onderverdeling in subthema’s gemaakt van de thema’s, genoemd in artikel 4. Deze lijst van subthema’s is wel richtinggevend maar niet limitatief.

Artikelen 5, 6 en 9

Op grond van artikel 5 van dit besluit bedraagt het subsidieplafond acht miljoen euro; dit bedrag wordt gelijkelijk verdeeld over de twee categorieën en dat houdt dus in dat er per categorie vier miljoen euro beschikbaar is aan subsidiegelden.

Ook worden in het besluit de maximale duur van de subsidieverlening en de maximale hoogte van het subsidiepercentage geregeld. De termijnen zijn berekend op basis van één of twee schooljaren plus de voorbereiding en afwikkeling van het project. Hierdoor komt de termijn voor één schooljaar op maximaal anderhalf jaar en de termijn voor twee schooljaren op maximaal tweeëneenhalf jaar.

Voorts wordt geregeld welk percentage van het gehele subsidiebedrag maximaal als voorschot kan worden uitgekeerd.

Artikel 8

De criteria genoemd in artikel 8 zijn ter aanvulling op de beoordelingscriteria, genoemd in artikel 9 van de regeling.

In artikel 9 van de regeling wordt samenwerking tussen de instellingen genoemd als criterium voor beoordeling van projectaanvragen. Deze samenwerking krijgt met de Groene Kenniscoöperatie ook op landelijk niveau gestalte. Met de in artikel 8, onderdelen a en b, van het besluit genoemde meerwaarde wordt in het verlengde hiervan gedoeld op de bijdrage van het project aan de effectiviteit en de doelmatigheid van het kennissysteem van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit respectievelijk het groen onderwijs als geheel, voor wat betreft taakverdeling en samenwerking met andere onderwijsinstellingen, onderzoeksinstellingen, intermediairen en de landelijke ondersteuningsstructuur.

Onderdeel a, onder 1

Onderdeel a, onder 1 betreft de concrete resultaten of effecten voor de gebruikers in het kennissysteem zoals beschreven in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.

Onderdeel a, onder 3

Onderdeel a, onder 3 beziet de relevantie voor of betrokkenheid van het initiële onderwijs. Het gaat respectievelijk om relevantie van het project in de vorm van nieuwe contacten en kennis of informatie én om concrete betrokkenheid van leerlingen, docenten en leerbedrijven bij de uitvoering van het project.

Onderdeel a, onder 4

Met de betrokkenheid van relevante expertise wordt bedoeld de betrokkenheid van onder andere onderzoek en intermediairen.

Onderdelen a, onder 2, en b, onder 4

Onderdelen a, onder 2 en b, onder 4, doelen beide op de bijdrage die de doelgroepen, zoals bedoeld in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3, leveren aan de uitvoering van het project. Die bijdrage kan zowel van feitelijke aard als van financiële aard zijn.

Onderdelen a, onder 5, en b, onder 5

Onderdelen a, onder 5, en b, onder 5, betreffen beide de ontwikkeling en benutting van de landelijke (groene) infrastructuur. Het gaat om het concept van een gezamenlijke ‘back-office’ met ruimte voor lokale inkleuring (‘front-office’) bij bediening van de eigen studenten en overige ‘klanten’. De ‘back-office’ betreft ondersteunende voorzieningen, zoals Groen Kennisnet, de bibliotheekfunctie, Ontwikkelcentrum en agrarische innovatie- en praktijkcentra.

Onderdeel b

Bij projectaanvragen voor het vernieuwen van groene opleidingen zal bij de beoordeling specifiek worden gelet op landelijke samenwerking. Gezamenlijk ontwerp of herontwerp van opleidingen ligt voor de hand, met variatie qua implementatie waarbij rekening gehouden wordt met verschillen tussen regio’s en instellingen. Bij opleidingen met een (landelijk) gering aantal deelnemers zal ook bij de uitvoering landelijk moeten worden samengewerkt.

Onderdeel b, onder 2

Onderdeel b, onder 2, betreft de inhoudelijke vernieuwing van groene opleidingen. Bepalend voor de beoordeling van de relevantie voor het beleid is de mate waarin ingespeeld wordt op de (sub)thema’s. Deze toets geldt in afnemende mate voor achtereenvolgens universiteit, hoger beroepsonderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs. Doorslaggevend voor subsidiëring van deze categorie is of het gaat om een door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bekostigde opleiding.

Onderdeel b, onder 3

Onderdeel b, onder 3, betreft doorlopende leerlijnen en leerarrangementen, zo mogelijk verkort, tussen de verschillende opleidingsniveaus: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs–middelbaar beroepsonderwijs; middelbaar beroepsonderwijs–hoger beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs–universiteit.

Artikel 10

Ten behoeve van de uitvoering van de regeling wordt de regeling in artikel 10 van het besluit gewijzigd door toevoeging van een extra artikel houdende de verplichting tot het aanvangen met de uitvoering van het project door de subsidieontvanger binnen één jaar na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening . In de beschikking zelf kan van deze termijn worden afgeweken.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage bij Toelichting

Thema’s LNV-beleid (Vitaal & Samen) en -onderwijsbeleid (conform OCW).

Hoofdthema’s

Thema’s

Vitale, duurzame land- en tuinbouw

• Versterken concurrentiekracht

• Vermindering van administratieve lasten

Toekomst intensieve veehouderij

• Herstructurering Glastuinbouw

• GLAMI (Energie, milieu glastuinbouw)

• Herstructurering Melkveehouderij

• LT-visie Nederlandse landbouw

Duurzame visserij en aquacultuur

Herziening Gemeenschappelijk LandbouwBeleid

Biologische Landbouw

Herziening mestbeleid

Gewasbescherming

• Versterking Fytosanitair beleid

• Certificering en labeling duurzame producten

  

Natuur en landschap

Realisatie en beheer Ecologische HoofdStructuur

Aanwijzing gebieden

Soortbescherming en faunabeheer

• Biodiversiteit

Landschapsbeleid

Wadden

  

De V van Voedselkwaliteit

• Voedselveiligheid

• Toezicht op controle

Diergezondheid

• Dierenwelzijn

• Voedselkwaliteit

  

Ruimte op het Platteland

• Groen/recreatie in en om de stad

Omgeving (klimaat, bodem, water)

Reconstructie

Gemeenschappelijk LandbouwBeleid Platteland

Groene hart en veenweidegebieden

• Beheer en groene diensten

  

Kenniscirculatie t.b.v. LNV-beleid

• Levenlang Leren

• Benutting van onderzoekskennis

• School als kenniscentrum

• Lectoren/kenniskringen

• Lerende netwerken (ondernemers, e.d.)

• Kenniscirculatie via overig onderwijs

• Webbased ondersteuning publieke kennis

  

Competentiegerichte groene opleidingen

• Competentiegericht toetsen en examineren

• Leren op maat (o.a. doorlopende leerlijnen, portfolio)

• Zorg op maat

• Leren in/uit de praktijk (praktijkleren en BPV)

• Nieuwe onderwijsgevende

• Burgerschap

• Ondernemerschap

N.B.Schuin gedrukt zijn de thema’s die expliciet genoemd worden in de LNV-beleidsagenda 2005.

Naar boven