Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen EZ

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 4 februari 2005, nr. P&O/4080987, houdende de aanwijzing van vertrouwenspersonen en de instelling van een klachtencommissie ongewenste omgangsvormen bij het Ministerie van Economische Zaken en de vaststelling van de Werkwijze ongewenste omgangsvormen (Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen EZ)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 9:14 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 4 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

Gehoord het Departementaal Georganiseerd Overleg;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ongewenste omgangsvormen:

1. seksuele intimidatie: ongewenste seksuele toenadering, verzoeken om seksuele gunsten of ander verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag van seksuele aard,

waarbij tevens sprake is van een of meer van de volgende factoren:

– onderwerping aan een dergelijk gedrag wordt hetzij expliciet hetzij impliciet gehanteerd als voorwaarde voor de tewerkstelling van de betrokken medewerker;

– onderwerping aan of afwijzing van een dergelijk gedrag door de betrokken medewerker wordt gebruikt of mede gebruikt als basis voor beslissingen die het werk van de betrokken medewerker raken;

– dergelijk gedrag heeft tot doel de werkprestaties van de betrokken medewerker aan te tasten of een intimiderende, vijandige of onaangename werkomgeving te creëren dan wel tot gevolg dat de werkprestaties van de betrokken medewerker worden aangetast of een intimiderende, vijandige of onaangename werkomgeving wordt gecreëerd;

2. agressie of geweld: voorvallen waarbij een medewerker psychisch of fysiek wordt lastiggevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid, waaronder begrepen pesten, treiteren, roddelen, geruchtenverspreiding en discriminatie op het werk;

b. minister: Minister van Economische Zaken;

c. ministerie: Ministerie van Economische Zaken;

d. directeur P&O: directeur Personeel en Organisatie;

e. medewerker: degene die werkzaamheden verricht of heeft verricht bij het ministerie;

f. vertrouwenspersonen: de in artikel 2 bedoelde, als zodanig door de minister benoemde personen;

g. commissie: de in artikel 4 bedoelde klachtencommissie ongewenste omgangsvormen EZ;

h. melding: het zich wenden tot de vertrouwenspersoon in verband met ongewenste omgangsvormen;

i. melder: de medewerker die zich in verband met ongewenste omgangsvormen tot de vertrouwenspersoon heeft gewend;

j. klacht: schriftelijke klacht over ongewenste omgangsvormen;

k. klager: de medewerker die een klacht over ongewenste omgangsvormen heeft ingediend bij de commissie;

l. aangeklaagde: de medewerker tegen wie een klacht over ongewenste omgangsvormen is ingediend.

§ 2

Vertrouwenspersonen ongewenste omgangsvormen EZ

Artikel 2

1. Bij het ministerie en de diensten van het ministerie zijn vertrouwenspersonen ongewenste omgangsvormen.

2. De minister benoemt de vertrouwenspersonen op voordracht van de directeur P&O voor het kernministerie en op voordracht van de respectieve hoofden van dienst voor hun dienst.

3. De benoeming geldt, behoudens tussentijds ontslag, voor drie jaar en kan telkens voor drie jaar worden verlengd.

Artikel 3

De vertrouwenspersoon heeft de volgende taken en bevoegdheden:

a. het opvangen, begeleiden en van advies dienen van de melder, alsmede het zonodig doorverwijzen naar een professionele hulpverlenende instantie of hulpverlener;

b. het inwinnen van inlichtingen die noodzakelijk zijn om tot een goed inzicht te komen omtrent de melding en de mogelijkheden om te komen tot een oplossing;

c. het door middel van het inschakelen van een deskundige, bemiddelaar of mediator trachten tot een oplossing te komen;

d. het adviseren over en behulpzaam zijn van de melder bij eventueel verder te nemen stappen;

e. het ondersteunen en begeleiden van de medewerker die is geconfronteerd met ongewenste omgangsvormen bij het indienen van een klacht ter zake bij de commissie en bij het horen door de commissie;

f. het geven van gevraagd of ongevraagd advies aan de minister op het gebied van de preventie van ongewenste omgangsvormen in de organisatie;

g. het geven van voorlichting op het gebied van ongewenste omgangsvormen;

h. het verlenen van nazorg aan de medewerker die is geconfronteerd met ongewenste omgangsvormen.

§ 3

Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen EZ

Artikel 4

Er is een klachtencommissie ongewenste omgangsvormen EZ.

Artikel 5

1. De commissie bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.

2. De minister benoemt de voorzitter en de andere leden op voordracht van de directeur P&O.

3. De minister benoemt voor ieder lid tevens een plaatsvervanger, eveneens op voordracht van de directeur P&O.

4. De benoeming geldt, behoudens tussentijds ontslag, voor een periode van drie jaar en kan telkens voor drie jaar worden verlengd.

Artikel 6

1. De commissie wordt bijgestaan door een door de minister, op voordracht van de directeur P&O, aan te wijzen secretaris.

2. De minister wijst tevens een plaatsvervanger voor de secretaris aan, eveneens op voordracht van de directeur P&O.

Artikel 7

De commissie is belast met het onderzoek van elke bij haar ingediende klacht van een medewerker en het daarover uitbrengen van een rapport van bevindingen en haar advies aan de secretaris-generaal. Afdeling 9.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 8

1. De commissie handelt bij de klachtbehandeling overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

2. Anonieme klachten worden door de commissie niet in behandeling genomen, tenzij de klacht het toepassen van agressie of geweld betreft.

3. Als tijdens het onderzoek naar de klacht zowel klager als aangeklaagde bereid blijken tot bemiddeling of mediation schort de commissie de behandeling van de klacht op.

Artikel 9

De commissie is bevoegd:

a. tot het oproepen van daarvoor in aanmerking komende derden voor het verkrijgen van inlichtingen. Ieder als zodanig opgeroepen medewerker met een dienstverband bij het ministerie is verplicht aan een oproep van de commissie gehoor te geven en desgevraagd alle inlichtingen naar waarheid en zonder voorbehoud te verstrekken;

b. overlegging te vorderen van ter zake dienende bescheiden;

c. een onderzoek op de werkplek in te stellen of te doen instellen;

d. zich door deskundigen van advies en bijstand laten dienen.

§ 4

Werkwijze ongewenste omgangsvormen EZ

Artikel 10

De medewerker die met ongewenste omgangsvormen wordt geconfronteerd kan zich wenden tot een vertrouwenspersoon of een klacht indienen bij de commissie.

Artikel 11

Bij het ministerie wordt met klachten over ongewenste omgangsvormen omgegaan op de wijze die is beschreven in de bij dit besluit behorende bijlage Werkwijze ongewenste omgangsvormen EZ.

§ 5

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

Voor de eerste maal worden als voorzitter en leden van de commissie respectievelijk als vertrouwenspersonen benoemd de personen die ingevolge het Besluit tot uitvoering van de Klachtenregeling sexuele intimidatie burgerlijk rijkspersoneel bij het Ministerie van Economische Zaken zijn benoemd tot voorzitter en leden van de klachtencommissie respectievelijk tot vertrouwenspersonen. In afwijking van de artikelen 2, tweede lid, en 5, vierde lid, geldt deze benoeming voor de resterende benoemingsperiode ingevolge het hiervoor genoemde besluit.

Artikel 13

1. Alle schriftelijk ingediende klachten worden geregistreerd door de commissie.

2. De commissie brengt jaarlijks voor 1 maart een verslag uit aan de secretaris-generaal.

3. Het verslag bevat een geanonimiseerd overzicht van het aantal en de aard van de klachten in het voorgaande kalenderjaar en de strekking van de adviezen die daarover zijn uitgebracht. Het verslag kan aanbevelingen van algemene aard bevatten.

4. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de Departementale Ondernemingsraad en de vertrouwenspersonen.

Artikel 14

1. De vertrouwenspersonen brengen jaarlijks voor 1 maart gezamenlijk een verslag uit aan de secretaris-generaal.

2. Het verslag bevat een geanonimiseerd overzicht van hun werkzaamheden in het voorgaande kalenderjaar.

3. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de Departementale Ondernemingsraad en de commissie.

Artikel 15

1. De dossiers van de commissie worden bewaard in het archief van het ambtelijk secretariaat van de klachtencommissie. Zij zijn alleen toegankelijk voor de minister, de secretaris-generaal en diens plaatsvervanger en de voorzitter en de secretaris van de commissie.

2. Elk dossier wordt tien jaar na de datum waarop de commissie advies heeft uitgebracht door de ambtelijk secretaris uit het archief verwijderd en vervolgens vernietigd, tenzij het gaat om klachten die tevens een strafbaar feit bevatten of waaromtrent op dat moment nog een juridische procedure loopt.

Artikel 16

Het Besluit tot uitvoering van de Klachtenregeling sexuele intimidatie burgerlijk rijkspersoneel bij het Ministerie van Economische Zaken wordt ingetrokken.

Artikel 17

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 18

Deze regeling wordt aangehaald als: Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen EZ.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd bij de directie Personeel en Organisatie van het ministerie.

Den Haag, 4 februari 2005.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Algemeen

In 1995 is het Besluit tot uitvoering van de Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk rijkspersoneel bij het Ministerie van Economische Zaken (EZ) van kracht geworden. Het besluit voorzag in de aanwijzing van vertrouwenspersonen en de instelling van een klachtencommissie seksuele intimidatie. Mede door de ontwikkelingen in de samenleving is het taakgebied in de praktijk verbreed van seksuele intimidatie naar ongewenste omgangsvormen. In verband hiermee is besloten tot het instellen van een klachtencommissie ongewenste omgangsvormen EZ, op basis van artikel 9:14 van de Algemene wet bestuursrecht en het benoemen van vertrouwenspersonen ongewenste omgangsvormen, onder gelijktijdige intrekking van voornoemd besluit.

Het hanteren van een dergelijk ruimer werkingsgebied strookt met artikel 4 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, waarin expliciet wordt gesteld dat de werkgever een beleid moet voeren gericht op bescherming van de werknemer tegen ongewenste omgangsvormen en de nadelige gevolgen daarvan. Het beleid dient enerzijds gericht te zijn op het voorkomen van ongewenste omgangsvormen en anderzijds, indien ongewenste omgangsvormen zich voordoen, er adequate procedures ter beschikking zijn om ongewenste omgangsvormen te doen stoppen en herhaling ervan te voorkomen.

Deze procedures zijn vastgelegd in de Werkwijze ongewenste omgangsvormen EZ, die als bijlage bij deze regeling is gevoegd.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit besluit biedt een ieder die werkzaam is of is geweest bij het ministerie en die met ongewenste omgangsvormen te maken krijgt of heeft gehad de mogelijkheid zich te wenden tot vertrouwenspersonen of de klachtencommissie. De reikwijdte van het besluit omvat derhalve niet alleen medewerkers met een ambtelijke aanstelling, maar ook degenen die niet in dienstverband werkzaamheden verrichten bij of voor EZ, zoals bij EZ gedetacheerd personeel, ingehuurd personeel, uitzendkrachten en stagiaires. Dit is in artikel 1, onderdeel e, tot uitdrukking gebracht door medewerker te omschrijven als degene die werkzaamheden verricht bij het ministerie.

Artikelen 2 en 3

In deze artikelen zijn de benoeming en de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersonen ongewenste omgangsvormen geregeld. Een vertrouwenspersoon is een als zodanig aangewezen persoon, die als eerste aanspreekpunt fungeert voor medewerkers die geconfronteerd zijn met ongewenste omgangsvormen, hen begeleidt en adviseert. Momenteel zijn er bij het ministerie en de diensten van het ministerie acht vertrouwenspersonen sexuele intimidatie, die ongewenste omgangsvormen in de praktijk al als werkgebied hebben.

Artikelen 4 tot en met 6

Met deze artikelen is voorzien in de instelling van de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen EZ, de samenstelling van de commissie, de benoemingsperiode van haar leden en plaatsvervangende leden en het secretariaat van de commissie. De commissie is in omvang beperkt tot drie personen. Deze beperking is met name ingegeven door de wens om de commissie snel bijeen te kunnen laten komen als een klacht moet worden behandeld.

Artikelen 7 tot en met 9

In deze artikelen zijn de taken, werkwijze en bevoegdheden van de commissie omschreven. Aangezien het hier een commissie betreft die is ingesteld op grond van artikel 9:14 van de Algemene wet bestuursrecht, handelt zij bij de klachtbehandeling overeenkomstig de procedure die is beschreven in de afdelingen 9.2 en 9.3 van Hoofdstuk 9 van die wet. In aanvulling op die bepalingen zijn in artikel 7 nadere bevoegdheden van de commissie opgenomen. Het gaat om bevoegdheden die noodzakelijk zijn om tot een juiste oordeelsvorming te kunnen komen: het vragen van inlichtingen aan daarvoor in aanmerking komende derden, overlegging vorderen van ter zake dienende bescheiden en het instellen of doen instellen van een onderzoek op de werkplek, bijvoorbeeld in het geval de commissie zich door het verhandelde tijdens de hoorzitting niet voldoende geïnformeerd acht. De commissie kan zich voorts door deskundigen van advies en bijstand laten dienen.

Artikelen 10 en 11

In artikel 10 is vastgelegd dat de medewerker die met ongewenste omgangsvormen wordt geconfronteerd zich kan wenden tot een vertrouwenspersoon of een klacht indienen bij de commissie. De keus is derhalve aan de medewerker zelf, hij is niet verplicht een vertrouwenspersoon te raadplegen.

Met klachten over ongewenste omgangsvormen wordt bij EZ omgegaan op de wijze die is beschreven in de bij dit besluit behorende bijlage Werkwijze ongewenste omgangsvormen EZ (artikel 11). De werkwijze bevat een uitvoerige beschrijving van alle relevante aspecten en te nemen stappen. In de werkwijze wordt onderscheid gemaakt tussen een informele en een formele fase (de fase waarin een klacht is ingediend bij de commissie). In de informele fase kan een medewerker die wordt geconfronteerd met ongewenste omgangsvormen en deze niet kan stoppen of laten stoppen, bijvoorbeeld door middel van het inschakelen van het management, zich wenden tot een vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen.

In dit stadium is er nog geen sprake van een klacht en dus ook niet van een klager of aangeklaagde. Het informele traject richt zich er in eerste instantie op om te bezien of er een oplossing tussen partijen mogelijk is. Omdat het in deze fase er niet zozeer om gaat om hetgeen gebeurd is (feiten) te onderzoeken en daarover een uitspraak te doen (de schuldvraag speelt geen rol), maar veeleer om te kijken of en in hoeverre en onder welke voorwaarden klager en aangeklaagde weer met elkaar kunnen werken, is het voor hen, maar ook voor de organisatie in zijn algemeenheid, waaronder ook de collega’s, van groot belang tot een vergelijk te komen en van daaruit voort te bouwen op een betere manier van omgaan met elkaar op het werk. Desnoods met deskundige ondersteuning of begeleiding.

De formele fase dient als een ultimum remedium gezien te worden. Het is de laatste mogelijkheid om het gedrag van de ander aan de kaak te stellen en te doen stoppen. Op basis van de klacht wordt dan onderzoek gedaan naar hetgeen wel of niet heeft plaatsgevonden.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven