Beleidsregels De Nederlandsche Bank N.V.

Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V. van 15 februari 2005 betreffende de voorwaarden onder welke zij toestemming verleent aan schade- en levensverzekeraars (hierna: verzekeraars) tot het meetellen van obligo van het geplaatste kapitaal of van het in aandelen verdeeld waarborgkapitaal als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge (beleidsregel obligo als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge, Stcrt. .. ... 2005)

Gelet op het gestelde in artikel 68, eerste en vierde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en artikel 3, tweede lid, onderdeel c van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994, stelt De Nederlandsche Bank N.V. de volgende beleidsregel vast:

Artikel 1

De Nederlandsche Bank N.V. verleent, op verzoek, toestemming als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994, voor het meetellen van het obligo van het geplaatste kapitaal of van het in aandelen verdeeld waarborgkapitaal, exclusief cumulatief preferente aandelen, als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge indien naar haar oordeel voldoende waarborgen worden geboden dat de tot volstorting verplichte aandeelhouder aan zijn verplichtingen kan voldoen.

Artikel 2

De Nederlandsche Bank N.V. kan een op grond van artikel 1 verleende toestemming intrekken, indien de gegevens die zijn verstrekt ter verkrijging van de toestemming onjuist of onvolledig blijken en kennis over de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, dan wel indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de toestemming werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de toestemming zou zijn geweigerd.

Artikel 3

1. Verzekeraars die obligo als bedoeld in artikel 1 meetellen of willen meetellen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge, vragen daarvoor toestemming aan De Nederlandsche Bank N.V.

2. Verzekeraars die op de datum van inwerking treden van deze beleidsregel obligo meetellen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge, met inachtneming van de daaraan gestelde beperkingen op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel c van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994, hebben daarvoor toestemming tot de dag na dagtekening van de schriftelijke beslissing van De Nederlandsche Bank N.V. op het verzoek, bedoeld in artikel 1.

Artikel 4

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 maart 2005.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: beleidsregel obligo als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, .. ...... 2005.
De Nederlandsche Bank N.V.,
Mr. D.E. Witteveen, directeur.

Toelichting

Inleiding

Deze beleidsregel geeft aan onder welke voorwaarden De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB) toestemming verleent voor het meetellen van obligo van aandelen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge van verzekeraars1 Deze toestemming is vereist op grond van artikel 3 van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994 (hierna: Besluit solvabiliteitsmarge). De beleidsregel geldt niet jegens natura-uitvaartverzekeraars omdat het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf ten aanzien van het meetellen van obligo niet voorziet in goedkeuring door de toezichthouder.

In deze toelichting wordt voorts nader ingegaan op de wijze waarop ten aanzien van de vermogenscomponenten van mindere kwaliteit de in artikel 3 van het Besluit solvabiliteitsmarge neergelegde maximering van die bestanddelen tot 50% van het totaal van de aanwezige of vereiste solvabiliteitsmarge moet worden geïnterpreteerd. De conclusie is dat voor zover de overeenkomstig artikel 3 van het Besluit solvabiliteitsmarge berekende solvabiliteitsmarge het (door de begrenzing) maximaal toegestane bedrag overstijgt, het verschil, voor zover dat bestaat uit vermogenscomponenten van mindere kwaliteit, niet kan worden meegeteld bij de beoordeling van de solvabiliteitspositie van verzekeraars.

Toelichting algemeen

Als gevolg van twee Europese richt-lijnen2 zijn de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1994 en het daarop gebaseerde Besluit solvabiliteitsmarge, met de daarin opgenomen solvabiliteitsmarge vereisten voor verzekeraars geactualiseerd. De richtlijnen hebben betere bescherming van verzekeringnemers tot doel. Daartoe bevatten zij een pakket maatregelen dat een lichte aanscherping van de vereisten voor de solvabiliteitsmarge bewerkstelligt.

De aanpassingen in de toegestane componenten van de solvabiliteitsmarge (geregeld in artikel 3 van het Besluit solvabiliteitsmarge) dienen ter verbetering van de kwaliteit van de solvabiliteitsmarge. Zo moet voor het meetellen van een aantal vermogensbestanddelen de toestemming van DNB worden verkregen, waar dat voorheen niet het geval was. Daarnaast is het meerekenen van enkele vermogensbestanddelen aan beperkingen onderworpen.

Aangaande het obligo op aandelen is in artikel 3, tweede lid, onderdeel c van het Besluit solvabiliteitsmarge toegevoegd dat deze vermogenscomponent alleen kan worden meegeteld als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge na toestemming van DNB. Tevens is toegevoegd dat de helft van dit bestanddeel slechts kan worden meegerekend tot een maximum van vijftig procent van het totaal van de aanwezige solvabiliteitsmarge of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is.

Over deze begrenzing in het meetellen van genoemde vermogenscomponent als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge, wordt het volgende opgemerkt. Op grond van het Besluit solvabiliteitsmarge mogen gespecificeerde vormen van vermogenscomponenten van mindere kwaliteit onder voorwaarden in aanmerking worden genomen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge.3

Het totaal van de vermogenscomponenten van lagere kwaliteit - in casu het totaal van de componenten bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen b (obligo), e (suppletiebijdragen), f (meerwaarden), g (het cumulatief preferente aandelenkapitaal), h (de achtergestelde leningen) en i (de effecten met onbepaalde looptijd en andere vermogensinstrumenten) - is begrensd tot 50% van de solvabiliteitsmarge. Met ingang van 2004 is als gevolg van de in de aanhef van deze toelichting bedoelde Europese Richtlijnen het regime ten aanzien van het in aanmerking nemen van de vermogenscomponenten van lagere kwaliteit als bestanddeel van de aanwezige solvabiliteitsmarge gewijzigd. Tot 2004 werd de begrenzing van 50% gerelateerd aan het totaal van de aanwezige solvabiliteitsmarge en met ingang van 2004 aan het totaal van de aanwezige solvabiliteitsmarge of van de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is.

Dit is van belang voor de situatie dat de aanwezige solvabiliteitsmarge lager is dan de vereiste solvabiliteitsmarge. Bij strikte toepassing van de tot 2004 bestaande regels zou in deze situatie, indien en naarmate de aanwezige solvabiliteitsmarge lager is dan de vereiste solvabiliteitsmarge (oftewel naarmate het solvabiliteitstekort groter is), achtergestelde leningen een steeds groter deel kunnen uitmaken van de aanwezige solvabiliteitsmarge. Volgens de aangescherpte regels geldt dat in de situatie dat de aanwezige solvabiliteitsmarge lager is dan de vereiste marge, de vermogenscomponenten van lagere kwaliteit slechts kunnen meetellen tot een maximum van 50 procent van de aanwezige solvabiliteitsmarge. Voor zover de overeenkomstig artikel 3 van het Besluit solvabiliteitsmarge berekende solvabiliteitsmarge het (door de begrenzing) maximaal toegestane bedrag overstijgt, wordt het verschil, voor zover dat bestaat uit vermogenscomponenten van mindere kwaliteit, dus niet meegeteld bij de beoordeling van de solvabiliteitspositie van verzekeraars.

De nu voorliggende beleidsregel maakt transparant onder welke voorwaarden DNB toestemming verleent voor het meetellen van het obligo op aandelen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge, in de mate waarin het volgens het Besluit solvabiliteitsmarge is toegestaan. Het obligo op aandelen is een bestanddeel dat tot de solvabiliteitsmarge kan worden gerekend indien de aandeelhouders tenminste 25% van het geplaatste aandelenkapitaal hebben gestort. In dat geval mag 50% van het verschil tussen het geplaatste en het gestorte kapitaal worden meegenomen in de solvabiliteitsmarge. Dit bedrag mag echter niet hoger zijn dan 50% van het totaal van de vereiste solvabiliteitsmarge of de aanwezige solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is. Het obligo kan niet dienen ter dekking van het garantiefonds.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1

DNB is van oordeel dat de kwaliteit van de solvabiliteitsmarge gebaat is met een voorzichtig beleid bij het verlenen van toestemming om obligo van aandelen, zijnde een vermogensbestanddeel van mindere kwaliteit, mee te tellen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge. Dit is in voldoende mate het geval indien bij de beoordeling van een verzoek om toestemming als uitgangspunt wordt gehanteerd dat voldoende waarborgen dienen te worden geboden dat de tot volstorting verplichte aandeelhouder aan zijn verplichtingen kan voldoen, bijvoorbeeld door middel van een bankgarantie, een garantie van een verzekeraar, een eerste hypotheek of een andere, naar het oordeel van DNB vergelijkbare, zekerheid.

Obligo van cumulatief preferente aandelen is uitgesloten in artikel 1. De omstandigheid dat cumulatief preferente aandelen zijn aan te merken als vermogen van mindere kwaliteit, vergelijkbaar met achtergestelde leningen, brengt met zich dat alleen gestorte bedragen in aanmerking kunnen worden genomen. Een eventueel obligo kan dan onder geen enkele omstandigheid worden meegeteld.

Artikel 2

De waarborgen, bedoeld in artikel 1 zijn niet alleen van belang op het moment waarop toestemming is verleend, maar ook daarná. In artikel 2 is daarom bepaald dat DNB een verleende toestemming kan intrekken indien toestemming is verleend op basis van onjuiste of onvolledige gegevens, of indien sprake is van verzwegen omstandigheden of feiten, dan wel van de omstandigheid dat de bij het verzoek geboden waarborgen naar het oordeel van DNB niet langer voldoende zijn. In dergelijke situaties kan DNB besluiten haar toestemming in te trekken. Deze regeling is ontleend aan de overeenkomstige regelingen in de diverse financiële toezichtwetten.

Het vorenstaande laat onverlet dat DNB voor de toepassing van deze beleidsregel beschikt over de in de wet verankerde mogelijkheid tot interventie, bijvoorbeeld door middel van het geven van een aanwijzing, indien een handeling in strijd met deze beleidsregel tevens strijd oplevert met de regels bij of krachtens de wet.

Artikel 3

In artikel 3 is bepaald dat verzekeraars die obligo meetellen of willen meetellen, daarvoor toestemming dienen te vragen aan DNB. Deze is éénmalig nodig, tenzij de omstandigheden waaronder toestemming is verleend zijn gewijzigd. Een voorbeeld van een dergelijke wijziging is het niet langer bestaan van voldoende waarborgen als bedoeld in artikel 1. De overgangsregeling sluit niet aan op de wettelijke overgangsregeling voor op 20 maart 2002 vergunninghoudende verzekeraars en verzekeraars met een VOW-3 verklaring, voor welke verzekeraars de solvabiliteitseisen in kwestie ingaan per 20 maart 2007. Voor deze verzekeraars geldt uit de aard der zaak dat onderhavige beleidsregel niet eerder dan per 20 maart 2007 op hen van toepassing is.

In het geval dat DNB geen toestemming verleent tot het meetellen van obligo in het geval van een verzekeraar die deze component op het moment van in werking treden van deze beleidsregel meetelt, zal DNB een termijn vaststellen gedurende welke de verzekeraar maatregelen kan treffen om aan de wettelijke regels te voldoen.

1 De beleidsregel geldt niet jegens natura-uitvaartverzekeraars omdat het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf ten aanzien van het meetellen van obligo niet voorziet in goedkeuring door de toezichthouder.

2 Richtlijn nr. 2002/12/EG van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn nr. 79/267/EEG van de Raad op het gebeid van de solvabiliteitsmargevereisten voor levensverzekeringsondernemingen (PbEG L 77), en Richtlijn nr. 2002/13/EG van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringondernemingen PbEG L 77). Richtlijn nr. 2002/12/EG is inmiddels ingetrokken en opgegaan in Richtlijn nr. 2002/83/EG van 5 november 2002.

3 Onder voorwaarden omdat dit soort vormen van hybride vermogen niet onvoorwaardelijk beschikbaar zijn om verliezen en tekorten op te vangen, maar alleen bijvoorbeeld in een situatie van faillissement kunnen worden aangesproken.

Naar boven