Wijziging Beleidsregels cumulatietoets exploitatiesteun duurzame energie-installaties

Besluit van de Minister van Economische Zaken van 7 februari 2005, nr. WJZ 5005458, houdende wijziging van de Beleidsregels cumulatietoets exploitatiesteun duurzame energie-installaties in verband met de wijziging van enkele forfaitaire waarden

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 72 van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

Artikel I

De Beleidsregels cumulatietoets exploitatiesteun duurzame energie-installaties worden als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. hoofdstuk VA van de Wet belastingen op milieugrondslag;.

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. In het kader van investeringssteun gelden de navolgende rekenregels:

a. de netto contante waarde van het genoten of nog te genieten voordeel van de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen op grond van artikel 3.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedraagt NCW Y,1 (0,9*Z*X) - ΣNCW Y,2 tm 10 (0,1*Z*X), waarbij:

NCW Y,1 = de disconteringsfactor bij disconteringspercentage Y in jaar 1;

NCW Y,2 tm 10 = de som van de disconteringsfactoren bij disconteringspercentage Y in de jaren 2 tot en

met 10;

Z = het meldingsbedrag VAMIL dat in aanmerking komt voor aftrek;

Y = het disconteringspercentage bedoeld in het zevende lid;

X = het maximale belastingpercen-tage Inkomstenbelasting of Vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij tot en met 2004 voor de Inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 52% en voor de vennootschapsbelasting van 34,5%;

b. de netto contante waarde van het genoten of nog te genieten voordeel krachtens de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 bedraagt NCW Y,1 (X*W*V),

waarbij:

NCW Y,1 = de disconteringsfactor bij disconteringspercentage Y in jaar 1;

Y = het disconteringspercentage bedoeld in het zevende lid;

X = het maximale belastingpercentage Inkomstenbelasting of Vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij tot en met 2004 voor de Inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 52% en voor de vennootschapsbelasting van 34,5%;

W = het meldingsbedrag EIA dat in aanmerking komt voor aftrek;

V = het EIA aftrekpercentage dat van toepassing is op het moment van melding van de investering in het kader van de EIA.

c. de netto contante waarde van het genoten of nog te genieten voordeel van de milieu-investeringsaftrek op grond van artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedraagt NCW Y,1 (X*U*T), waarbij:

NCW Y,1 = de disconteringsfactor bij disconteringspercentage Y in jaar 1;

Y = het disconteringspercentage bedoeld in het zevende lid;

X = het maximale belastingpercentage Inkomstenbelasting of Vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij tot en met 2004 voor de Inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 52% en voor de vennootschapsbelasting van 34,5%;

U = het meldingsbedrag MIA dat in aanmerking komt voor aftrek;

T = het MIA aftrekpercentage dat van toepassing is op het moment van melding van de investering in het kader van de MIA.

2. Na onderdeel c van het eerste lid worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

d. De netto contante waarde van het genoten of nog te genieten voordeel uit een financiering op grond van de Regeling groenprojecten wordt forfaitair vastgesteld op 1% van het jaarlijkse leningsbedrag waarbij wordt uitgegaan van een over een periode van 10 jaar lineair aflopend leningsbedrag.

3. Het tweede lid, onderdeel b komt

te luiden:

b. er sprake is van een aantoonbare langere bouwtijd dan 1 jaar. In dat geval kunnen de uitkomsten van de rekenregels van het eerste lid vermenigvuldigd worden met de factor

1 / (1 + Y) (S - 12)/24 , waarbij:

Y = het disconteringspercentage bedoeld in het zevende lid gedeeld door 100;

S = de bouwtijd in maanden. Hieronder wordt verstaan de tijd tussen de eerste betaling en de laatste betaling van die kosten die betrekking hebben op de fysieke bouw van de installatie.

4. Het zesde lid komt te luiden:

6. SenterNovem kan een afwijkende waarde hanteren voor een voordeel genoten op grond van hoofdstuk VA van de Wet belastingen op milieugrondslag indien de producent aantoont dat hij:

a. geen onderdeel uitmaakt van een energiebedrijf dat met de uitvoering van de regulerende energiebelasting was belast, en

b. niet het volledige voordeel op grond hoofdstuk VA van de Wet belastingen op milieugrondslag heeft ontvangen. Hij toont dit aan door middel van kopieën van energieleveringscontracten en energienota's. Indien de energieleveringscontracten of de energienota's de genoten belastingvoordelen onvoldoende aantonen, bedragen de voordelen de contractueel afgesproken en betaalde vergoeding per MWh verminderd met

1° € 21,- per MWh indien met de productie-installatie elektriciteit uit wind of zon wordt opgewekt, of

2° € 27,- per MWh indien het een andere productie-installatie betreft.

De voordelen zullen nooit hoger zijn dan de maximale voordelen die op grond van hoofdstuk VA van de Wet belastingen op Milieugrondslag genoten kunnen worden.

C

De bij de Beleidsregels cumulatietoets exploitatiesteun duurzame energie-installaties behorende bijlage wordt vervangen door de bij deze beleidsregels behorende bijlage.

Artikel II

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de tweede dag na de publicatie van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, Utrechtseweg 310, Arnhem.

's-Gravenhage, 7 februari 2005.
De Minister van Economische Zaken,L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Inleiding

Op 8 december 2004 zijn de Beleidsregels cumulatietoets duurzame energie-installaties in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 237). Onderdeel van deze beleidsregels is een rekenregel waarmee kan worden uitgerekend of een producent, door een cumulatie van meerdere steunmaatregelen, in het licht van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2001 C 37, hierna: het Milieusteunkader) teveel steun ontvangt. In de rekenregel wordt een aantal forfaitaire waarden gehanteerd die zijn gerelateerd aan percentages uit de belastingwetgeving. In de toelichting bij de beleidsregels heb ik aangegeven deze forfaitaire waarden aan te passen indien wijziging van de belastingwetgeving daartoe aanleiding geeft.

Forfaitaire waarden

In de onderhavige beleidsregels worden de forfaitaire waarden die zijn opgenomen in artikel 10, eerste lid, van de beleidsregels vervangen door rekenregels, zodat de beleidsregels niet jaarlijks dienen te worden aangepast. Indien een percentage uit de belastingwetgeving op enig moment wijzigt, werkt dit automatisch door in de rekenregel. De forfaitaire berekening van de ontvangen belastingvoordelen is vrij ingewikkeld en bestaat uit een netto contante waarde berekening van de voordelen die verkregen worden door versnelde afschrijving in het eerste jaar na realisatie van de investering. De uitgangspunten van de berekening zijn ongewijzigd, maar de formule biedt de mogelijkheid om gewijzigde belastingpercentages en aftrekpercentages mee te nemen in de berekening. De berekeningsformule is ook opgenomen in het rekenmodel dat voor aanvragers beschikbaar is gesteld via de website van Senter

Novem.

Daarnaast wordt aan het eerste lid van dit artikel een onderdeel toegevoegd waarin de netto contante waarde voor het voordeel dat genoten kan worden uit de Regeling groenprojecten op 1% wordt vastgesteld. In artikel 10, tweede lid, onderdeel b is toegevoegd de berekeningsformule voor de verwerking van het effect van een langere bouwtijd.

De aanvulling op het zesde lid van artikel 10 is bedoeld om onafhankelijke producenten tegemoet te komen, die niet beschikken over een gespecificeerde prijsopbouw in hun energiecontract en/of nota's, waardoor ze niet kunnen aantonen dat ze slechts een gedeelte van de REB-voordelen hebben genoten. Het voordeel wordt nu berekend door uit te gaan van de volgens de contracten en nota's verkregen stroomvergoeding minus de marktwaarde van grijze stroom. Deze is gesteld op € 27,- per MWh. Dit is conform het ECN-rapport1 dat gediend heeft ter bepaling van de onrendabele top van duurzame energieopties. Voor de categorieën wind en zon is rekening gehouden met de zogenaamde onbalans van de geleverde stroom en bedraagt de marktwaarde van grijze stroom € 21,- per MWh.

Relatie tot de Wet belastingen op milieugrondslag

Tevens wordt in artikel 4 en 10 de verwijzing naar artikel 36i van de Wet belastingen op milieugrondslag (verder: Wbm) gewijzigd in een verwijzing naar hoofdstuk VA van de wet. Gelijktijdig met de totstandkoming van de Wet van 5 juni 2003 houdende wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (verder: mep) zijn een aantal voordelen uit hoofdstuk VA van de Wbm geschrapt. Het betreft hier de voordelen uit de artikelen 36o, 36r en 36t van de Wbm. Daarnaast is het voordeel dat op grond van artikel 36i van de Wbm kon worden genoten in drie fasen afgebouwd (per 1 januari 2004, 1 juli 2004 en 1 januari 2005). In de hoogte van de mep-subsidietarieven is rekening gehouden het voordeel dat ex artikel 36i van de Wbm kan worden genoten en ook met de gefaseerde afbouw van dat voordeel; in artikel 72o, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998, is voorzien in de mogelijkheid de subsidiebedragen aan te passen, indien de tarieven van artikel 36i van de Wbm wijzigen. Ook bij het berekenen van de onrendabele top en de subsidiebedragen is het voordeel dat artikel 36i van de Wbm biedt meegerekend.

De voordelen op grond van de artikelen 36o, 36r en 36t van de Wbm zijn met of al vóór de inwerkingtreding van de mep vervallen. Een producent kan dus nooit gelijktijdig mep-subsidie en een voordeel op grond van artikel 36o, 36r of 36t ontvangen. Wel kan een productie-installatie reeds voor in de inwerkingtreding van de mep in gebruik zijn genomen en kan de producent een voordeel op grond van de artikelen 36o, 36r of 36t van de Wbm hebben genoten. Dit kan echter niet leiden tot een overschrijding van het maximale steunplafond waarmee krachtens het Milieusteunkader rekening moet worden gehouden, omdat de periode waarin een productie-installatie vóór de inwerkingtreding van de mep in bedrijf was, wordt afgetrokken van de periode waarop de producent recht op mep-subsidie heeft. Daarnaast was het voordeel dat op grond van 36o, 36r en 36t genoten kon worden lager dan via het mep-subsidiebedrag kan worden verkregen.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst.

1 Onrendabele toppen van duurzame elektriciteitsopties: Advies ten behoeve van de vaststelling van de MEP-subsidies voor 2004 en 2005 Sambeek, E.J.W. van; Lange, T.J. de (ECN, Petten (Netherlands)); Ruijgrok, W.J.A. (KEMA); Pfeiffer, E.A. (KEMA) ECN-C_03-085 (September 2003)

Naar boven