Regeling vliegtoelage ambtenaar-vlieger

Regeling tot vaststelling van de berekening van de vliegtoelage voor de ambtenaar-vlieger (Regeling vliegtoelage ambtenaar-vlieger).

28 januari 2005

Nr. HDJZ/LUV/2005-208

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 22a, vierde lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

Besluit:

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ambtenaar-vlieger: inspecteurvlieger of testvlieger;

b. Inspecteur-Generaal: de Inspecteur-Generaal Verkeer en Waterstaat;

c. inspecteurvlieger: de ambtenaar, die in het bezit is van één of meer bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen of van een vliegbrevet als genoemd in het tweede lid, in dienst van het Rijk en tewerkgesteld bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, aan wie het uitvoeren van audits bij luchtvaartmaatschappijen als lid van het cockpitpersoneel is opgedragen;

d. testvlieger: de ambtenaar, die in het bezit is van één of meer bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen of van een vliegbrevet als genoemd in het tweede lid, in dienst van het Rijk en tewerkgesteld bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, aan wie het uitvoeren van testvluchten is opgedragen;

e. vliegtoelage: periodieke toeslag als bedoeld in artikel 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

2. Voor de inspecteurvlieger gelden de volgende categorieën:

a. Categorie 1:

1° ambtenaren in het bezit van een bewijs van bevoegdheid voor beroepsvlieger (CPL) voorzien van een bevoegdverklaring instrumentvliegen (IR);

2° ambtenaren in het bezit van een groot militair vliegbrevet of een Marine vliegbrevet;

b. Categorie 2:

1° ambtenaren in het bezit van een bewijs van bevoegdheid voor beroepsvlieger (CPL) voorzien van een bevoegdverklaring blindvliegen (IR) en een bevoegdverklaring voor een type vliegtuig of helikopter, gecertificeerd voor ten minste twee bestuurders;

2° ambtenaren in het bezit van een bewijs van bevoegdheid voor verkeersvlieger (ATPL);

c. Categorie 3: ambtenaren in het bezit van een bewijs van bevoegdheid voor verkeersvlieger (ATPL) voorzien van een bevoegdverklaring instrumentvliegen (IR) en een bevoegdverklaring voor een type vliegtuig of helikopter, gecertificeerd voor ten minste twee bestuurders, met een maximale startmassa van minder dan 150.000 kg, dan wel een bewijs van bevoegdheid voor boordwerktuigkundige (CFEL);

d. Categorie 4: ambtenaren in het bezit van een bewijs van bevoegdheid voor verkeersvlieger (ATPL) voorzien van een bevoegdverklaring instrumentvliegen (IR) en een bevoegdverklaring voor een type vliegtuig, gecertificeerd voor ten minste twee bestuurders, met een maximale startmassa van meer dan 150.000 kg.

Artikel 2

1. De ambtenaar-vlieger heeft aanspraak op een maandelijkse vliegtoelage.

2. De vliegtoelage, waarop de ambtenaar-vlieger aanspraak heeft, is een samenstel van een basisbedrag en een vermenigvuldigingsfactor.

3. Het basisbedrag bedraagt éénzesde deel van het verschil tussen salarisnummer 7 en salarisnummer 6 van schaal 14 van het BBRA 1984.

4. Voor de inspecteurvlieger is de vermenigvuldigingsfactor, afhankelijk van de categorie waarin hij wordt ingedeeld en de totale tijd waarin het beroep van vlieger wordt uitgeoefend:

Categorie

1

2

3

4

1e jaar

3

4

5

5

2e jaar

6

8

10

10

3e jaar

9

12

15

15

4e jaar

12

16

20

20

5e jaar

15

20

25

25

6e jaar

18

24

30

30

7e jaar

21

28

35

35

8e jaar

24

32

40

40

9e jaar

27

36

45

45

10e jaar

30

40

50

50

11e jaar

30

44

55

55

12e jaar

30

48

60

60

13e jaar

30

52

65

65

14e jaar

30

56

70

70

15e jaar

30

60

75

75

16e jaar

30

60

80

80

17e jaar

30

60

80

85

18e jaar

30

60

80

90

19e jaar

30

60

80

95

20e jaar

30

60

80

100

5. Voor de testvlieger is de vermenigvuldigingsfactor, afhankelijk van de totale tijd waarin het beroep van vlieger wordt uitgeoefend:

Jaren

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

                     

Factor

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50

55

60

65

70

75

80

85

90

95

100

Artikel 3

1. Bij buitengewoon verlof mede in dienstbelang zal doortelling van de te verwerven vermenigvuldigingsfactor plaatsvinden.

2. Bij overgang naar een hogere categorie behoudt de inspecteurvlieger zijn op dat moment geldende vermenigvuldigingsfactor, dan wel bij afwezigheid daarvan in de hogere categorie de naast-hogere vermenigvuldigingsfactor.

3. Overgang naar een hogere categorie vindt steeds plaats op de eerste dag van de maand na de maand waarin de ambtenaar-vlieger voor het eerst als zodanig kan worden gekwalificeerd of het beroep van ambtenaar-vlieger in de betreffende categorie is gaan uitoefenen.

4. De verhoging van de vliegtoelage door verhoging van de vermenigvuldigingsfactor bedraagt in een kalenderjaar niet meer van € 400,– bruto per maand.

Artikel 4

1. De ambtenaar-vlieger, die de hoedanigheid van inspecteurvlieger of testvlieger tijdelijk dan wel blijvend verliest, waarbij dit verlies niet aan grove nalatigheid of opzet is te wijten, behoudt aanspraak op de volgende vliegtoelage tenzij de gronden genoemd in de artikelen 90 en 91 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van toepassing zijn:

a.

1°. gedurende 36 maanden 100% van de vliegtoelage waarop aanspraak bestond in de maand waarin de tijdelijke onderbreking is ingegaan, nadat ten minste 10 jaren zijn verstreken vanaf het moment dat betrokkene voor het eerst het beroep van ambtenaar-vlieger of het beroep van vlieger heeft uitgeoefend;

2°. gedurende 24 maanden 100% van de vliegtoelage waarop aanspraak bestond in de maand waarin de tijdelijke onderbreking is ingegaan, nadat 5 tot 10 jaren zijn verstreken vanaf het moment dat betrokkene voor het eerst het beroep van ambtenaar-vlieger of het beroep van vlieger heeft uitgeoefend;

3°. gedurende 12 maanden 100% van de vliegtoelage waarop aanspraak bestond in de maand waarin de tijdelijke onderbreking is ingegaan, nadat 1 tot 5 jaren zijn verstreken vanaf het moment dat betrokkene voor het eerst het beroep van ambtenaar-vlieger of het beroep van vlieger heeft uitgeoefend;

b. vervolgens gedurende het eerste, het tweede en het derde jaar nadat de periode genoemd onder a is beëindigd: een bedrag gelijk aan respectievelijk 75%, 50% en 25% van de verworven vliegtoelage.

2. De ambtenaar-vlieger, die 50 jaar of ouder en langer dan 10 jaar in het genot van de vliegtoelage is, behoudt zijn vliegtoelage, indien hij als gevolg van belemmeringen in de uitoefening van zijn functie van ambtenaar-vlieger die functie niet of niet volledig meer kan uitoefenen.

3. Indien de Inspecteur-Generaal de ambtenaar-vlieger verplicht de vliegvaardigheid op een type vliegtuig te onderhouden dan wel andere werkzaamheden opdraagt, waardoor de ambtenaar-vlieger in een lagere categorie vliegtoelage terechtkomt, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

1. Voor de ambtenaar-vlieger, die de hoedanigheid van inspecteurvlieger of testvlieger verliest door ziekte, is hoofdstuk VI van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van overeenkomstige toepassing.

2. Bij medische ongeschiktheid van de ambtenaar-vlieger, welke naar het oordeel van de Inspecteur-Generaal in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan hem of haar opgedragen werkzaamheden of diensten of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en – rekening houdend met die werkzaamheden of diensten en omstandigheden – niet aan grove nalatigheid of opzet is te wijten, zijn eveneens de betreffende bepalingen van hoofdstuk VI van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

Indien het salaris van de ambtenaar-vlieger, op wie artikel 4, eerste lid, van toepassing is, wordt verhoogd, anders dan op grond van een algemeen geldende salarisherziening, wordt met ingang van de dag waarop die verhoging ingaat, het bedrag van de hem toekomende vliegtoelage met het bedrag van die verhoging verminderd.

Artikel 7

Aanspraak op de vliegtoelage bestaat niet over de termijn gedurende welke de functionaris geen aanspraak heeft op de voor hem geldende bezoldiging. Over die termijn vindt geen doortelling van de te verwerven vermenigvuldigingsfactor plaats.

Artikel 8

Indien de ambtenaar-vlieger naar het oordeel van de Inspecteur-Generaal gedurende langere tijd niet naar behoren functioneert, kan de Inspecteur-Generaal de aan de betrokken ambtenaar-vlieger verleende vliegtoelage verminderen of beëindigen.

Artikel 9

De vliegtoelage is onderdeel van de bezoldiging als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

Artikel 10

De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 1 november 1998, nr. PO/P-1442 wordt ingetrokken.

Artikel 11

1. De inspecteurvlieger, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling ingedeeld is in een der categorieën A, B of C wordt ingedeeld overeenkomstig de volgende tabel:

Categorie A wordt Categorie 4;

Categorie B wordt Categorie 2;

Categorie C wordt Categorie 1.

2. De indeling overeenkomstig het eerste lid laat onverlet de mogelijkheid van indeling in een hogere categorie op grond van deze regeling.

3. De testvlieger, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling ingedeeld is in een der categorieën A, B of C wordt ingedeeld overeenkomstig de tabel opgenomen in artikel 2, vijfde lid.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vliegtoelage ambtenaar-vlieger.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

Algemeen

Het toezicht op de luchtvaartmaatschappijen en opleidingsinstellingen dient ingevolge internationale regelgeving te worden uitgevoerd door vliegers met een actuele vliegvaardigheid. Mede om de onafhankelijkheid te waarborgen heeft de toenmalige Rijksluchtvaartdienst er begin zeventiger jaren voor gekozen de inspecteurvliegers in eigen dienst te hebben. Eenzelfde keuze is gemaakt met betrekking tot testvliegers. De salarissen van vliegers in de grotere burgerluchtvaart bleken eind tachtiger jaren dermate te verschillen van de salarissen van de vliegers in dienst van de Rijksluchtvaartdienst, dat aantrekken en behouden van vakbekwame vliegers niet meer mogelijk bleek.

Op grond hiervan is in mei 1990 een koop- en behoudtoelage toegekend op basis van de daarvoor opgestelde Regeling vliegtoelage, waarbij de bezoldiging van de vliegers in dienst van Transavia een uitgangspunt is geweest. In december 1997 en november 1998 is de Regeling vliegtoelage ambtenaar-vlieger aangepast om het koop- en behoudeffect, dat door verhoging van de salarissen van de sector was aangetast, in stand te houden. Deze toelage vervalt uiteraard bij het verlaten van de dienst.

Gebleken is in de praktijk, dat de regeling enige aanpassing behoeft op een aantal onderdelen. De belangrijkste is de aanpassing aan JAR-FCL. Door de invoering van JAR-FCL met ingang van 1 oktober 1999 in de Nederlandse regelgeving is een andere verhouding van de onderlinge waardering van de diverse brevetten ontstaan. Dit maakt het met betrekking tot de inspecteurvliegers nodig voor het bepalen van de vermenigvuldigingsfactor een extra categorie in het leven te roepen tussen de oude categorieën A en B in, de nieuwe categorie 3.

Bijgaande regeling voorziet in een en ander. Aangezien deze wijzigingen nogal ingrijpende gevolgen voor de regeling hebben en bovendien nog enkele andere aanpassingen nodig bleken is gekozen voor een nieuwe regeling ter vervanging van de bestaande. De wijzigingen ten opzichte van de oude regeling zullen hieronder voor zover nodig worden toegelicht.

Voortvloeiend uit de aard van de regeling zal een wijziging daarvan in principe alleen worden overwogen als er zich belangrijke structurele wijzigingen in de luchtvaart voordoen of wanneer de arbeidsmarkt, waar het gaat om beroepsvliegers, ingrijpend wijzigt. Het gaat hierbij om wijzigingen van lange duur. Dit geldt met name voor de situatie op de arbeidsmarkt. Als een dergelijke situatie zich voordoet, zal een nader onderzoek de mate, waarin die wijziging zich voordoet, moeten vaststellen. Hierbij kan zo nodig een externe adviseur worden ingeschakeld. Afhankelijk van de uitkomsten van dat onderzoek kan vervolgens worden besloten of en zo ja in welke mate de toelage naar boven of naar beneden wordt gewijzigd, daarbij met alle in de jurisprudentie op basis van het ARAR neergelegde zorgvuldigheid rekening houdend met bestaande rechten.

Tenslotte zij er nog op gewezen, dat alle besluiten met betrekking tot de vliegtoelage besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen deze besluiten staat derhalve de mogelijkheid van bezwaar en daarna beroep open.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De wijzigingen zijn een gevolg van de instelling van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Tevens is het begrip vliegtoelage gedefinieerd.

Artikel 2

Door de invoering van JAR-FCL 1 voor vliegtuigen, JAR-FCL 2 voor helikopters en JAR-FCL 4 voor boordwerktuigkundigen, zijn de in het Besluit vliegtoelage ambtenaar-vlieger genoemde bewijzen van bevoegdheid gewijzigd. Dit betreft enerzijds een naamswijziging, bijv. bewijs van bevoegdheid voor verkeersvlieger eerste klasse (B1) is gewijzigd in Airline Transport Pilot License (ATPL). Anderzijds zijn ook de inhoudelijke eisen voor de diverse bewijzen van bevoegdheid onder JAR-FCL gewijzigd. Dit noodzaakt zoals hiervoor al is aangegeven tot een verdere differentiatie in categorieën.

Daarnaast was in de bestaande regeling de testvlieger ten onrechte niet als aparte categorie opgenomen. Het vijfde lid voorziet daarin.

Artikel 3

Vierde lid: De maximale verhoging van de vliegtoelage in enig jaar is aangepast aan de inflatie; tevens is deze nu uitgedrukt in Euro’s.

Artikel 4, derde lid

Een ambtenaar-vlieger dient over de nodige bekwaamheid en ervaring te beschikken. Teneinde die voor zover nodig nog te verkrijgen en voorts te behouden, kan het nodig zijn dat hij een opleiding of een training volgt. Zo nodig kan hem of haar dat worden opgedragen. Indien de betrokkene die opleiding of training niet naar behoren volgt of afmaakt, kan terugvordering van de gemaakte kosten volgen. Artikel 59, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement voorziet daarin.

Artikel 8

Het wat de inhoud betreft nieuwe artikel 8 voorziet er in, dat van een ambtenaar-vlieger bij gebleken disfunctioneren de vliegtoelage kan worden beperkt of ingetrokken. Het gaat daarbij uiteraard niet om een eenmalig niet geheel functioneren, maar om een meer langdurig niet adequaat uitoefenen van de functie van ambtenaar-vlieger. Een dergelijke bepaling ontbrak tot nu toe.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Naar boven