Wijziging Regeling loodsgeldtarieven (loodsgeldtarieven en loodsvergoedingen 2006)

Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat tot wijziging van de Regeling loodsgeldtarieven (loodsgeldtarieven en loodsvergoedingen 2006)

15 december 2005

HDJZ/SCH/2005-2366

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 15a, derde lid, van de Scheepvaartverkeerswet en de artikelen 2, eerste en tweede lid, en 10, tweede lid, van het Loodsgeldbesluit 1995;

Besluit:

Artikel I

De Regeling loodsgeldtarieven1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘€ 116’ vervangen door: € 117.

2. In de onderdelen c en d wordt ‘€ 58’ telkens vervangen door: € 59.

3. In de onderdelen c, d, e en f wordt ‘€ 466’ telkens vervangen door: € 471.

4. In de onderdelen c en d wordt ‘€ 231’ telkens vervangen door: € 233.

5. In onderdeel h wordt ‘€ 461’ vervangen door: € 471.

B

In artikel 8, eerste lid, wordt ‘€ 44,52’ vervangen door: € 45,59.

C

In artikel 9, eerste lid, wordt ‘€ 41,32’ vervangen door: € 42,31.

D

In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 53,54’ vervangen door: € 54,72.

E

In artikel 18, eerste lid, wordt ‘€ 57,36’ vervangen door: € 58,62.

F

Artikel 20, eerste lid, komt te luiden:

1. De vergoeding voor een gemiste maaltijd aan boord bedraagt voor:

a. ontbijt: € 7,09;

b. lunch: € 21,25;

c. diner: € 13,00.

G

De bijlagen I tot en met VI worden vervangen door de als bijlage bij deze regeling gevoegde bijlagen I tot en met VI.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

Algemeen

Met deze regeling vindt de jaarlijkse aanpassing van de loodsgelden en loodsvergoedingen plaats.

a. Tariefvoorstel

In overeenstemming met de in de Scheepvaartverkeerswet en het Loodsgeldbesluit 1995 neergelegde procedure voor deze aanpassing heeft de algemene raad van de Nederlandse loodsencorporatie (Nlc) bij brief van 28 juni 2005, nr. NLC/B2005.767/WD/EB, de Minister van Verkeer en Waterstaat een voorstel voor deze tariefaanpassingen doen toekomen.

Uit het voorstel blijkt dat het overleg, bedoeld in artikel 28 van het Loodsgeldbesluit 1995, tussen de algemene raad en de vertegenwoordigers van de zeehavens en het scheepvaart- en havenbedrijfsleven niet tot overeenstemming heeft geleid.

De algemene raad heeft daarom een voorstel ingediend dat is gebaseerd op een tariefaanpassing met de in artikel 30 van het Loodsgeldbesluit 1995 bedoelde indexering. De index bedraagt 1%.

Ter toelichting van dit voorstel heeft de algemene raad zich op het standpunt gesteld dat het voorstel voor de tarieven voor het jaar 2006 geen bijdrage van het Loodswezen bevat ter vermindering van de kruissubsidie tussen de Nederlandse havens, aangezien een solide bekostiging van het Nederlands aandeel in de beloodsing van de Scheldevaart zijns inziens niet is gerealiseerd. De algemene raad stelt derhalve voor de loodsgeldtarieven en de loodsvergoedingen generiek met 1%, respectievelijk met de daarvoor wettelijk voorgeschreven indices, te verhogen.

b. Consultaties

Uit het krachtens artikel 29, eerste lid, van het Loodsgeldbesluit 1995 bij het voorstel gevoegde verslag van het aan het voorstel voorafgegane overleg in de Overleggroep Loodsgeldtarieven blijkt dat de vertegenwoordigers van de zeehavens en het scheepvaart- en havenbedrijfsleven een tariefsverhoging niet in de rede vinden liggen. Het Loodswezen heeft over het jaar 2004 een aanzienlijke stijging van omzet en winst behaald als gevolg van een stijging van het scheepvaartverkeer naar de Nederlandse havens. Naar hun oordeel behoren deze omstandigheden aanleiding te zijn de loodsgeldtarieven niet te verhogen en het tarief voor het zeehavengebied Rotterdam–Rijnmond met 1,5% te verlagen.

Bij brief van 14 juli 2005, nr. L 033, heeft de voorzitter van de Nationale Havenraad het vorenbedoelde voorstel van zeehavens en scheepvaart- en havenbedrijfsleven namens de in de raad vertegenwoordigde partijen ondersteund.

c. Toetsing aan het recht

Ingevolge artikel 15a, vijfde lid, onder c, van de Scheepvaartverkeerswet toetst de Minister van Verkeer en Waterstaat of de voorgestelde tarieven niet strijdig zijn met het recht of het algemeen belang.

In de Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart is overeenstemming bereikt over een stijging van de loodsgeldtarieven voor de Scheldevaart van 3,1% voor het jaar 2006.

De verdragsrechtelijk vastgelegde koppeling van de loodsgeldtarieven voor de Scheldevaart en de vaart op Rotterdam brengt met zich dat bij een stijging van de tarieven voor de Scheldevaart van 3,1% de tarieven voor de vaart op Rotterdam met ten minste 0,65% moeten stijgen.

Het voorstel van de algemene raad voldoet aan dit criterium. Ook overigens voldoet het voorstel aan de vormvereisten die daaraan worden gesteld in de Scheepvaartverkeerswet en het Loodsgeldbesluit 1995, zodat het voorstel op zichzelf genomen in overeenstemming is met het recht.

d. Toetsing aan het algemeen belang

Sinds de totstandkoming van de loodsgeldtarieven voor het jaar 20031 wordt het beleid gevoerd dat bij de toetsing van het tariefsvoorstel aan het algemeen belang mede wordt beoordeeld of het voorstel een bijdrage levert aan het beleid tot afbouw van de kruisfinanciering binnen het Loodswezen. Dat beleid houdt in dat het loodsgeldtarief in Rotterdam zo mogelijk dient te dalen ten opzichte van de loodsgeldtarieven die in andere havens worden geheven, althans dat de stijging van het loodsgeldtarief in Rotterdam van een geringere orde dient te zijn dan de stijging van de loodsgeldtarieven in de andere Nederlandse havens. Elke bijdrage aan de vermindering van de kruisfinanciering, hoe gering ook, draagt bij aan een tarief dat de onderlinge kosten beter weerspiegelt dan thans nog het geval is. Op deze wijze wordt zo veel mogelijk voorkomen dat bij invoering van de nieuwe wetgeving voor de tariefvaststelling, en die gericht is op het bereiken van kostenconformiteit van de loodsgeldtarieven, zich schoksgewijze effecten in de tariefontwikkeling zullen voordoen. Schoksgewijze tariefeffecten zijn niet in het belang van het scheepvaart- en havenbedrijfsleven en havenbesturen en evenmin in het belang van het Loodswezen. Het algemeen belang wordt met dit beleid gediend.

In de jaren 2003 en 2004 is aan dit beleid uitvoering gegeven door de geleidelijke afbouw van het havenloodsgeldtarief dat alleen in Rotterdam werd geheven. Met ingang van het jaar 2005 is dit beleid voortgezet met een ingrijpende wijziging van het Loodsgeldbesluit 1995 en de Regeling loodsgeldtarieven met behulp waarvan de loodsgeldtarieven niet langer landelijk maar regionaal worden vastgesteld met de mogelijkheid van differentiatie per regio2 . Dat beleid is met instemming van alle betrokken partijen ingezet.

Het voorstel van de algemene raad van 28 juni 2005 is niet in overeenstemming met dit beleid. De door de algemene raad aan het voorstel ten grondslag gelegde motivering is onvoldoende reden van het hierboven geformuleerde beleid af te wijken. Een opvatting over de soliditeit van de wijze waarop na invoering van nieuwe wetgeving de kosten van het Nederlands aandeel in de Scheldevaart gedekt worden, is, wat er van die opvatting zij, geen voldoende zwaar wegende reden om af te wijken van een beleid dat in het algemeen belang wordt gevoerd.

e. Procedurele aspecten

Bij brief van 11 november 2005, nr. DGTL 05.008163, is aan alle betrokken partijen, waaronder de algemene raad, meegedeeld dat gelet op het gevoerde beleid, mede bezien in het licht van de gewenste ontwikkeling van de wetgeving ter zake, en de actuele ontwikkeling van omzet en winst van het Loodswezen de navolgende tariefontwikkeling voor het jaar 2006 vereist is. Afbouw van de kruisfinanciering vergt dat de loodsgeldtarieven in de regio Rotterdam–Rijnmond dalen ten opzichte van de loodsgeldtarieven in de overige regio’s, althans dat de tarieven in deze regio minder sterk stijgen dan in de andere regio’s. Het vigerend verdragsrecht vergt dat de loodsgeldtarieven in de regio Rotterdam–Rijnmond met tenminste 0,65% stijgen. Gelet op deze omstandigheden dienen de loodsgeldtarieven in de regio Rotterdam–Rijnmond niet met 1%, maar slechts met 0,65% te stijgen en kunnen de tarieven in de overige regio’s, alsmede de loodsvergoedingen wel met 1%, respectievelijk met de daarvoor wettelijk voorgeschreven indices, worden verhoogd. De aanzienlijke stijging van omzet en winst van het Loodswezen over het jaar 2004, die naar verwachting in 2005 zal worden gecontinueerd, vormt een voldoende compensatie voor het relatief bescheiden financiële verschil dat tussen deze tariefontwikkeling en het door de algemene raad ingediende voorstel bestaat.

Bij brief van 11 november 2005, nr. DGTL 05.008169, is de vereiste tariefontwikkeling afzonderlijk aan de voorzitter van de Nlc meegedeeld, en is hij in staat gesteld een aangepast tariefvoorstel, alsmede een reactie op dit schrijven uit te brengen.

Bij brief van 22 november 2005, nr. RvG/B2005.1037/EB, heeft de voorzitter van de Nlc namens de algemene raad meegedeeld geen ruimte te zien voor een aangepast tariefvoorstel en ook overigens van oordeel te zijn dat de toepasselijke wettelijke voorschriften geen ruimte laten voor afwijking van het eerder ingediende voorstel.

Op 28 november 2005 is de algemene raad op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over het voornemen mondeling toe te lichten.

Bij brief van 30 november 2005, nr. RvG/B2005.1053/EB, heeft de algemene raad alsnog een aangepast voorstel voor de tarieven voor het jaar 2006 gedaan. Het voorstel strekt er toe de tarieven in de zeehavengebieden van Rotterdam–Rijnmond en Amsterdam–IJmond met 0,65% te laten stijgen en de tarieven in de overige havens met 1%.

Bij brief van 7 december 2005, nr. DGTL 05.008189, is het toetsingskader voor de tariefsontwikkeling nogmaals uiteengezet en voorts verwoord dat het aangepaste voorstel van 30 november evenmin in overeenstemming is te brengen met het hierboven weergegeven beleid.

Bij brief van 12 december 2005, nr. RvG/B2005.1090/EB, heeft de algemene raad een nieuw tariefvoorstel gedaan, strekkende tot verhoging van de tarieven in de regio Rotterdam–Rijnmond met 0,65% en verhoging van de tarieven in de overige regio’s met 1%. Dit voorstel is in overeenstemming met het hierboven uiteengezette beleid. De tarieven zijn overeenkomstig dit voorstel vastgesteld.

f. Administratieve lasten

Deze regeling brengt geen wijziging in de administratieve lasten van bedrijven of burgers, en brengt evenmin veranderingen in de administratieve lasten gemoeid met subsidieverhoudingen. Een voorontwerp van deze regeling is daarom niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A tot en met F

Deze onderdelen strekken er toe de loodsvergoedingen overeenkomstig het voorstel van het Loodswezen met 1% te verhogen. In onderdeel A, onder 5, wordt een hogere aanpassing dan 1% doorgevoerd, omdat bij de vaststelling van de tarieven voor het jaar 2005 ten onrechte was nagelaten het desbetreffende bedrag aan te passen. Enkele loodsvergoedingen worden als gevolg van de uitkomst van afrondingen niet verhoogd.

Artikel I, onderdeel G

Deze onderdelen strekken er toe de loodsgeldtarieven in de zeehavenregio’s overeenkomstig het definitieve aangepaste voorstel van de algemene raad aan te passen. In de bijlagen I tot en met IV en VI zijn de bedragen in de tabellen overeenkomstig dit voorstel met 1% verhoogd. In bijlage V zijn de bedragen in de tabellen met 0,65% verhoogd.

Artikel II

Ingevolge artikel 29, tweede lid, van het Loodsgeldbesluit 1995 treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2006.

In het slotformulier van de regeling is bepaald dat de bijlagen bij deze regeling worden bekendgemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Terinzagelegging vindt plaats in de bibliotheek van de Hoofddirectie Juridische Zaken van het ministerie, gevestigd aan de Koningskade 4, 2596 AA Den Haag.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

  • 1

    Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 23 december 2004 (Stcrt. 251).

Naar boven