Subsidieregeling internationale milieusamenwerking 2006

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 december 2005, nr. IMZ2005218207, tot vaststelling van het Subsidieprogramma Internationale milieusamenwerking 2006

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. Internationale milieusamenwerking: samenwerking op milieubeleidsterrein in internationale context, waaronder ook begrepen de Europese Unie;

c. samenwerkingsovereenkomst: overeenkomst in de vorm van een Memorandum of Understanding, een Letter of Intent of een Arrangement tussen de Staatssecretaris of diens vertegenwoordiger en zijn buitenlandse ambtgenoot of diens vertegenwoordiger om op milieuterrein gezamenlijk activiteiten ter hand te nemen;

d. Europese Instellingen: Europese Commissie, het Europees Parlement, Agentschappen van de Europese Unie, de Europese Raad en de verschillende Raadsformaties.

Artikel 2

De Minister kan aan een aanvrager subsidie verstrekken in de kosten van een project ter bevordering van internationale milieusamenwerking met in het bijzonder als doel:

a. beïnvloeding van de Europese instellingen en het bevorderen van maatschappelijke betrokkenheid bij de verstevigde verankering van de milieupijler in de Lissabon strategie en de Europese Duurzame Ontwikkelingsstrategie, waarbij de nadruk ligt op het bevorderen en benutten van kansen voor eco-efficiënte innovaties;

b. het concreet invulling geven aan duurzame ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling in relatie tot Europees en internationaal milieubeleid;

c. invulling geven aan de rol van de milieupijler voor het concretiseren van duurzame ontwikkeling, in lijn met internationale afspraken in Agenda 21, de WSSD 2002 en de VN Millennium Review Summit 2005; dit in het bijzonder voor de beleidsvelden klimaat en schone energie, luchtkwaliteit, milieugevaarlijke stoffen en genetisch gemodificeerde organismen, bescherming en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

d. het bevorderen van vergroening van het internationaal financieel instrumentarium, het ontwikkelen van innovatieve internationale financieringswijzen, anders dan alleen gericht op de inzet van ODA (Official Development Assistance), alsmede de daadwerkelijke implementatie, respectievelijk benutting hiervan door de Europese instellingen, de internationale financiële instellingen en de private sector;

e. het geven van concrete invulling aan en uitwerking van de werkprogramma’s welke ressorteren onder de samenwerkingsovereenkomsten die door de Minister van VROM op milieubeleidsterrein zijn afgesloten;

f. uitvoering geven aan de afspraken van de 5e Ministeriële Conferentie ‘Environment for Europe’ (Kiev, 21–23 mei 2003), in het bijzonder de Milieustrategie voor de landen van Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië (EECCA Environment Strategy), waarbij de nadruk ligt op capaciteitsopbouw van NGO’s en overheidsinstellingen op het terrein van publieke participatie, vergunningverlening en handhaving, milieu-effectrapportage en strategische milieubeoordeling;

g. verduurzamen van productie- en consumptieketens;

h. voorkomen van situaties, waar milieu-aantasting oorzaak kan worden van

i. grensoverschrijdende conflicten;

j. versterken van de internationale milieu-architectuur en het vergroten van maatschappelijk draagvlak voor internationaal en Europees milieubeleid.

Artikel 3

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking, indien het naar het oordeel van de Minister valt binnen de reikwijdte van:

a. het Matra Projecten Programma in het kader waarvan subsidie kan worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

b. van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken.

c. het Programma Samenwerking Oost Europa (PSO) van het Ministerie van Economische Zaken, alsmede onderdelen van dit programma waaraan wordt bijgedragen door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

d. het Programma voor Bilaterale Samenwerking met Indonesië (PBSI) in het kader waarvan subsidie kan worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

e. het Programma Subsidie Maatschappelijke Organisaties en Milieu.

Artikel 4

1. Subsidie kan worden verleend aan een volkenrechtelijke organisatie of een rechtspersoon.

2. Subsidie kan niet worden verleend aan:

a. de Nederlandse rijksoverheid, provinciale overheden, gemeentelijke overheden of waterschappen;

b. organisaties met een winstoogmerk of organisaties die zijn opgericht door organisaties met een winstoogmerk;

c. ondernemingen in de zin van artikel 87 van het EG Verdrag indien zij geen de minimisverklaring als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de de minimis verordening van de Europese Commissie (verordening (EG) nr. 69/2001 van 12 januari 2002 (PbEG 2001, L 10/30) kunnen overleggen.

Artikel 5

Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt aangegeven:

a. aan welke van de in artikel 2 genoemde doelstellingen (a t/m h) het project bijdraagt;

b. wat de doelstellingen van het project zijn;

c. op welke wijze kan worden vastgesteld of de geformuleerde doelstellingen zijn behaald;

d. welke activiteiten worden verricht, gespecificeerd naar tijd en kosten;

e. welke factoren de uitkomst van het project negatief kunnen beïnvloeden en op welke wijze dit wordt ondervangen.

Artikel 6

1. Indien de aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is opgericht, dient de aanvraag vergezeld te gaan van:

a. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon of van de geldende statuten, en

b. de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

2. De in het eerste lid, onder b, bedoelde bescheiden, dan wel het verslag over de financiële positie dienen te zijn voorzien van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek afkomstige schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.

Artikel 7

De Minister neemt bij de beoordeling van de aanvraag in acht de mate waarin:

a. het project bijdraagt aan één of meer van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen;

b. de gevraagde subsidie in evenredige verhouding staat tot de aard en omvang van de beoogde resultaten van het project;

c. het project een meer dan incidentele uitwerking zal hebben;

d. de subsidie wordt gebruikt voor de voorbereiding van een project waarvoor subsidies in breder Nederlands, Europees of internationaal verband kunnen worden aangevraagd;

e. er sprake is van draagvlak voor het project bij de betrokken organisaties en overheden, bijvoorbeeld blijkend uit bijdragen die organisaties of overheden hebben toegezegd ten behoeve van het project of uit documenten waarin is vastgelegd dat die organisaties of overheden met het project hebben ingestemd;

f. het project meerwaarde heeft ten opzichte van in voorgaande jaren verleende subsidies;

g. het project een reële slaagkans heeft.

Artikel 8

1. Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen de noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de subsidieaanvrager gemaakte kosten.

2. Beoordeling van de hoogte van de personeelskosten vindt plaats op basis van curricula vitae van de personen die aan het project zullen gaan werken en aan de hand van personeelstarieven die vergelijkbaar zijn met de door de Rijksoverheid gehanteerde personeelstarieven en tarieven van relevante eerder uitgevoerde projecten. In alle gevallen ligt het eindoordeel over tarieven bij de Minister.

3. Verrekenbare omzetbelasting, winst- en reserveringsopslagen zijn geen subsidiabele kosten.

4. Exploitatiekosten/overheadkosten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen tot maximaal 7,5% van de totale projectkosten.

5. Vergoeding van voor het project aangeschafte goederen is alleen mogelijk indien deze voor een goede uitvoering van het project noodzakelijk zijn. Alleen de afschrijvingskosten gedurende de projectduur komen voor vergoeding in aanmerking. De afschrijvingskosten dienen gebaseerd te zijn op een reële afschrijvingsmethode.

6. De ingediende projectbegroting wordt zoveel mogelijk gespecificeerd en heeft een herleidbare relatie met de beschrijving van de uit te voeren activiteiten.

7. Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag zijn geen subsidiabele kosten.

8. Het maximale subsidiebedrag voor een project als bedoeld in artikel 2 bedraagt € 75.000,–.

Artikel 9

Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2006 bedraagt € 1.000.000,–.

Artikel 10

De aanvragen worden gelijktijdig beoordeeld aan de hand van de in artikel 7 genoemde criteria. Bij het toekennen van de subsidieverlening kan een evenwichtige spreiding van het beschikbare subsidiebudget over de doelstellingen van artikel 2 een mede bepalende factor zijn.

Artikel 11

De Minister is niet verantwoordelijk voor de beleidsmatige conclusies van de gesubsidieerde projecten. De Minister kan echter bij de subsidieverlening of bij de oplevering van de resultaten bepalen dat:

a. hij vrijelijk en om niet gebruik kan maken van alle voortbrengselen waarop auteurs- of andere intellectuele eigendomsrechten kunnen gelden en die geheel of gedeeltelijk met de subsidie worden vervaardigd, en

b. de subsidieontvanger bij publicaties met betrekking tot het gesubsidieerde project en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van het project zijn betrokken, meldt dat het project geheel of gedeeltelijk bekostigd is uit een subsidie, verleend door de Minister.

Artikel 12

1. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruik gemaakt van een aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de Directie Internationale Zaken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Postbus 30945, 2500 GX Den Haag (tel. +31(0)70-3394578, fax +31(0)70-3391306) en op de website van het Ministerie van VROM (www.vrom.nl).

2. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen zowel schriftelijk als per fax tot en met 1 mei 2006 worden ingediend.

Artikel 13

1. De Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2005 en de Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2005 worden ingetrokken.

2. Voor zover er nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening met betrekking tot subsidieaanvragen ingediend in 2005, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig de Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2005 of de Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2005 plaats, al naar gelang het toepasselijk regime.

3. Bestaande aanspraken en verplichtingen bij, op grond of in het kader van de Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2005 en de Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2005 blijven in stand.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15

1. Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling internationale milieusamenwerking 2006.

2. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2005.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

Doelstellingen

De Subsidieregeling Internationale Milieusamenwerking 2006 beoogt internationale milieusamenwerking te bevorderen. In algemene termen gaat het om het bieden van een mogelijkheid aan derden, anders dan de direct betrokken overheden, een bijdrage te leveren aan de doelen van internationaal milieubeleid. Dit kan bestaan uit het beïnvloeden van relevante organisaties, ondersteunen van de opbouw van kennis en institutionele verbeteringen, maar ook het concreet invulling geven de rol die milieu speelt als pijler voor duurzame ontwikkeling. Om dit brede doel aan te scherpen is in artikel 2 de doelstelling van de regeling nader toegespitst op een aantal prioriteiten. Ter toelichting op enkele van de daar genoemde prioriteiten dient het navolgende.

Tot de prioritaire onderwerpen die spelen op EU-niveau worden met name de wat bredere strategische dossiers opgevoerd. Net als in 2005 zal ook in 2006 het verstevigen van de verankering van de milieupijler in de Lissabonstrategie een belangrijke doelstelling zijn. De Europese Raad (Voorjaarsraad 2005) heeft geconcludeerd dat de EU zijn concurrentiepositie kan versterken door het toepassen van eco-efficiënte innovaties. Naast het verkrijgen van een breed draagvlak in het Europese speelveld, blijft ook de concretisering ervan – onder meer door het ontwikkelen van instrumenten om eco-efficiënte innovaties een eerlijk en concurrerend marktperspectief te bieden – een aandachtspunt.

In 2006 zal met name onder Oostenrijks voorzitterschap gewerkt worden aan de herziening van de Europese Duurzaamheidsstrategie. Ook dat dossier is prioritair. Nieuw ten opzichte van vorig jaar is de prioriteit ‘duurzaam ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling in relatie tot Europees en nationaal milieubeleid’. Hiermee wordt het toenemend belang onderstreept van het snijvlak waarop milieubeleid en ruimtelijke ordening elkaar treffen. Uitdaging is daarbij de beide beleidsterreinen elkaar te laten versterken in plaats van belemmeringen op te werpen.

Op internationale schaal is, ook onlangs weer in de VN Millennium Review Summit, geconstateerd dat een gezond milieu een zeer belangrijke pijler is voor ontwikkeling en stabiliteit. Dit geldt heel duidelijk voor de problematiek van klimaatverandering, luchtkwaliteit en het omgaan met de risico’s van milieugevaarlijke agentia. Veel van de Millennium Ontwikkelingsdoelen zijn sterk afhankelijk van de verbeteringen in de leefomgeving.

Tijdens de vijfde Pan Europese ministeriële milieuconferentie, gehouden in Kiev in mei 2003, is afgesproken dat er, op basis van de milieustrategie voor de landen van Oost Europa, de Kaukasus en Centraal Azië, een nieuw werkprogramma moest worden opgesteld. Dat is inmiddels gereed. VROM draagt bij aan het realiseren van het werkprogramma door het financieel ondersteunen van concrete projecten met een accent op het gebied van handhaving en publieke participatie. VROM geeft daarmee ook uitwerking aan de afspraken gemaakt tijdens de wereldtop over duurzame ontwikkeling gehouden in Johannesburg 2002 (WSSD), aangezien het werkprogramma wordt beschouwd als een regionale uitwerking van de WSSD.

Zowel binnen de EU als op mondiale schaal spelen vraagstukken die te maken hebben met de ‘milieu-architectuur’. Op Europees gebied moet hier gedacht worden aan de situatie die is ontstaan na het afwijzend Referendum ten aanzien van de Europese Grondwet. De noodzaak voor een Europees milieubeleid is daarmee niet komen te vervallen. Hiervoor draagvlak behouden is belangrijk. Daarnaast zouden in de loop van 2006 nieuwe initiatieven kunnen ontstaan voor een vervolg op Europees niveau. Zodra er gedacht gaat worden over opnieuw een vernieuwing van de EG- en EU-Verdragen, is het belangrijk de consequenties voor het milieu- en ruimtelijk ordeningsterrein goed te doordenken. Op mondiaal vlak speelt de discussie over de mogelijke vorming van een milieu-organisatie onder de VN en een betere aansluiting tussen milieubestuur en de ontwikkelingsarchitectuur van de VN. In 2006 wordt een proces voorzien waarbij de wensen en mogelijkheden verder verkend worden.

VROM heeft met een aantal landen samenwerkingsovereenkomsten afgesloten. Ter ondersteuning van de doelstellingen van deze overeenkomsten kunnen projecten worden ingediend. Dergelijke projecten door derden maken echter niet automatisch deel uit van de genoemde samenwerkingsovereenkomsten. Bij de beoordeling van ingediende projecten zal hierop zorgvuldig worden toegezien.

Binnen de genoemde doelstellingen beoogt deze regeling open te staan voor interessante en vernieuwende initiatieven, met name van kleinere partijen op het gebied van milieubeheer en samenwerking in internationale context. Uiteraard moet de aanvraag in verhouding staan tot de beperkte financiële mogelijkheden. Deze regeling heeft derhalve niet het karakter van het zorg dragen voor investeringen, het gaat hier vooral om het op gang helpen van ontwikkelingen, het aantonen van mogelijkheden en het bieden van perspectief op een vervolg via andere kanalen dan via deze regeling. Achterliggende gedachte is dat initiatieven ook kunnen worden gebruikt als voorbereiding op grotere projecten waarvoor elders, bijvoorbeeld bij andere departementen, instellingen van de Europese Unie of de Verenigde Naties, subsidie kan worden verkregen, of bij voorkeur, het project zichzelf kan onderhouden.

De Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2005 en de subsidieregeling internationale milieusamenwerking 2005 worden ingetrokken. De bestuursrechtelijke afdoening van deze subsidieaanvragen gedaan in 2005 zullen conform deze regeling blijven plaatsvinden.

Toetsingscriteria

Indiening van subsidieaanvragen kan plaatsvinden tot 1 mei 2006. De aanvragen worden getoetst aan het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 en medebeoordeeld op basis van het bepaalde in artikel 7 van deze regeling. Genoemde artikelen bevatten een opsomming van criteria die bij de beoordeling van de subsidieaanvragen worden gehanteerd, zoals met betrekking tot doeltreffendheid, doelmatigheid, duurzaamheid, draagvlak, haalbaarheid van het project en onderbouwing van de aanvraag. Alle binnengekomen aanvragen zullen gelijktijdig worden beoordeeld. De voorstellen kunnen op basis van die afweging geheel of gedeeltelijk worden toegekend of worden afgewezen. Gelijktijdige beoordeling maakt het mogelijk de toets op kwaliteit te baseren, waarbij – zoals in de aanhef van artikel 7 ook staat – de mate waarin het voorstel aan de criteria voldoet doorslaggevend is.

Voor het bepalen of de subsidieaanvragen binnen de termijn zijn ingediend, wordt aangesloten bij de uitwerking van artikel 6:9 Awb.

Vereist is dat de subsidieaanvraag binnen de termijn ter post is bezorgd en tevens dat het uiterlijk een week na afloop van de termijn is ontvangen. Hiervoor geldt de datumstempel op het poststuk als bewijs. Bij verzending per fax geldt dat de fax binnen de termijn moet zijn ontvangen.

EG-staatssteunregelgeving

Het is niet geheel uit te sluiten dat artikel 87 van het EG Verdrag van toepassing kan zijn. Ondernemingen in de zin artikel 87 van het EG-Verdrag (ook organisaties die geen winstoogmerk hebben maar wel marktactiviteiten ontplooien met een grensoverschrijdend karakter zijn ondernemingen in de zin artikel 87 van het EG-Verdrag) kunnen evenwel toch voor steun op grond van deze regeling in aanmerking komen indien zij voor een periode van drie jaar niet meer aan de minimis-steun hebben ontvangen dan € 100.000,–. Dit plafond is van toepassing ongeacht de vorm van de steun en ongeacht het daarmee beoogde doel.

Daarvoor is dan wel noodzakelijk dat zij een verklaring afleggen die de vereisten van de Europese de minimis-verordening in acht neemt.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven