Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 december 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/R&S/05/99376, houdende regels met betrekking tot de vrijstelling van verplichtingen genoemd in de Werkloosheidswet en de Wet werk en inkomen naar arbeid (Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 30, eerste lid, juncto 32, tweede lid, en 37, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de artikelen 19, vijfde lid, 21, vierde lid, 24, zevende lid, 26, derde lid, en 76a van de Werkloosheidswet;

Besluit:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

CWI: Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

mantelzorg: noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte;

resterende verdiencapaciteit: de resterende verdiencapaciteit, bedoeld in paragraaf 7.2 van de Wet WIA;

UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

verzekerde: de verzekerde, bedoeld in de Wet WIA;

vrijwilligerswerk: onbetaalde en onverplichte activiteiten binnen een organisatie die een ideële doelstelling heeft of een maatschappelijk nut nastreeft, welke activiteiten doorgaans een aanvullend karakter hebben op bestaande maatschappelijke voorzieningen;

werknemer: de werknemer, bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 2 van de Werkloosheidswet;

Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

WGA-uitkering: werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet WIA;

WW: Werkloosheidswet.

Artikel 2

Vrijstelling in verband benutten resterende verdiencapaciteit

Van de verplichtingen, bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA is vrijgesteld de verzekerde die zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut.

Artikel 3

Vrijstelling in verband met vorst en arbeidstijdverkorting

1. Van de verplichting zich als werkzoekende te laten registreren bij de CWI, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel d, van de WW, en van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, en artikel 26, eerste lid, onderdeel f en g, van de WW, is vrijgesteld de werknemer wiens werkloosheid uitsluitend een gevolg is van:

a. vorst, sneeuwval, hoog water of daarmee gelijk te stellen buitengewone natuurlijke omstandigheden; of

b. verkorting van de werktijd, waarvoor op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 ontheffing is verleend.

2. De omschreven vrijstellingen gelden voor de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onder b, wiens werktijd tot nul is verkort, voor de duur van de eerste afgegeven vergunning.

Artikel 4

Vrijstelling in verband met vakantie

1. Van de verplichting zich als werkzoekende te laten registreren bij de CWI, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel d, van de WW, en van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, en artikel 26, eerste lid, onderdeel f en g, van de WW, is vrijgesteld de werknemer die met behoud van zijn recht op uitkering op grond van de WW vakantie geniet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Vakantieregeling WW.

2. Van de verplichting gericht op arbeidsinpassing als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA is vrijgesteld de verzekerde die zijn resterende verdiencapaciteit niet volledig benut en die vakantie geniet tot een maximum van 20 werkdagen per jaar waarbij onder werkdagen wordt verstaan de dagen maandag tot en met vrijdag.

3. De verzekerde, bedoeld in het tweede lid, geniet vakantie indien:

a. hij verklaard heeft vakantie te genieten; of

b. niet verklaard heeft vakantie te genieten, maar daar, gelet op de feitelijke omstandigheden, kennelijk sprake van is.

Artikel 5

Vrijstelling in verband met vrijwilligerswerk en mantelzorg

1. Van de verplichting zich als werkzoekende te laten registreren bij de CWI, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel d, van de WW, en van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, en artikel 26, eerste lid, onderdeel f en g, van de WW, is vrijgesteld:

a. de werknemer die 57,5 jaar of ouder is op 31 december 2003, wiens eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 januari 2004 en die gedurende een periode van minimaal drie maanden gemiddeld ten minste 20 uur per week besteedt aan vrijwilligerswerk of mantelzorg, tenzij het UWV ten behoeve van die werknemer werkzaamheden laat verrichten met als doel de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces; en

b. de werknemer die 57,5 jaar of ouder is op 31 december 2003, wiens eerste werkloosheidsdag is gelegen op of na 1 januari 2004 en die gedurende een periode van minimaal drie maanden gemiddeld ten minste 20 uur per week besteedt aan vrijwilligerswerk of mantelzorg indien ten minste een jaar is verstreken gerekend vanaf de eerste werkloosheidsdag, tenzij het UWV ten behoeve van die werknemer werkzaamheden laat verrichten met als doel de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces.

2. Van de verplichting gericht op arbeidsinpassing als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA is vrijgesteld de verzekerde die zijn resterende verdiencapaciteit niet volledig benut en:

a. 57,5 jaar of ouder is op 31 december 2003;

b. gedurende een periode van minimaal drie maanden gemiddeld ten minste 20 uur per week besteedt aan vrijwilligerswerk of mantelzorg; en

c. indien ten minste een jaar is verstreken gerekend vanaf de eerste dag waarop hij recht heeft op een WGA-uitkering en hij zijn resterende verdiencapaciteit niet volledig benut, tenzij het UWV ten behoeve van die verzekerde werkzaamheden laat verrichten met als doel de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces.

3. De werknemer die op grond van het eerste lid en de verzekerde die op grond van het tweede lid is vrijgesteld van de verplichtingen, bedoeld in de aanhef van de genoemde leden in verband met het verrichten van mantelzorg, blijft vrijgesteld van die verplichtingen tot een maand na de dag, waarop hij die mantelzorg niet langer verricht.

4. Het UWV stelt het recht op vrijstelling, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, op aanvraag vast.

Artikel 6

Vrijstelling in verband met scholing en proefplaatsing

1. Van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, van de WW en artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA, is voor de duur van de proefplaatsing vrijgesteld, de werknemer respectievelijk de verzekerde die een naar het oordeel van het UWV noodzakelijke opleiding of scholing volgt.

2. De in het eerste lid bedoelde vrijstelling eindigt twee maanden voor het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde opleiding of scholing naar verwachting zal eindigen, tenzij de scholing, blijkens een intentieverklaring van de toekomstige werkgever, een reëel uitzicht geeft op een op de scholing aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang dan de scholing en met een duur van ten minste zes maanden.

3. De werknemer of de verzekerde die op een proefplaats als bedoeld in artikel 76a van de WW of artikel 37 van de Wet WIA, werkzaamheden verricht is vrijgesteld van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, van de WW, respectievelijk artikel 30 eerste lid, van de Wet WIA, voorzover het andere werkzaamheden betreft dan die op de proefplaats.

Artikel 7

Vrijstelling om andere redenen

1. Van de verplichting zich als werkzoekende te laten registreren bij de CWI, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel d, van de WW, en van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, en artikel 26, eerste lid, onderdeel f en g, van de WW, is vrijgesteld de werknemer die 64 jaar of ouder is op de eerste dag van werkloosheid.

2. Van de verplichting gericht op arbeidsinpassing als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA is vrijgesteld de verzekerde die op de eerste dag dat hij recht heeft op een WGA-uitkering, 64 jaar of ouder is en die niet zijn volledige resterende verdiencapaciteit benut.

Artikel 8

Overgangsbepaling in verband met de Werkloosheidswet

1. Van de verplichting zich als werkzoekende te laten registreren bij de CWI, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel d, van de WW, en van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, en artikel 26, eerste lid, onderdeel f en g, van de WW, is tevens vrijgesteld de werknemer:

a. die 57,5 jaar of ouder is op 1 mei 1999 en wiens eerste werkloosheidsdag gelegen is voor 1 januari 2004;

b. die 57,5 jaar of ouder is op 31 december 2003 en wiens eerste werkloosheidsdag gelegen is op of voor 1 januari 2003;

c. voor wie op of na 1 januari 2004 recht op werkloosheidsuitkering ontstaat en die op de datum van het ontstaan van dat recht op grond van onderdeel a of b vrijgesteld is van de verplichtingen, bedoeld in de aanhef;

d. die 57,5 jaar of ouder is op 31 december 2003, wiens eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 januari 2004 en:

1°. die onmiddellijk voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een recht op uitkering had op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of de Liquidatiewet ongevallenwetten dan wel een uitkering had die naar aard en strekking daarmee overeenkomt; of

2°. die onmiddellijk voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een recht op ziekengeld had op grond van de Ziektewet dat is ontstaan op of voor 1 januari 2003;

e. die 57,5 jaar of ouder is op 31 december 2003, wiens eerste werkloosheidsdag is gelegen op of na 1 januari 2004 en die onmiddellijk voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een recht op uitkering had op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen dan wel een uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt, dat is ontstaan op of voor 1 januari 2003.

2. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel d, onder 3°, en vierde lid, van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW, zoals dit luidde op de dag voorafgaande aan die waarop de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 april 2005, nr. SV/F&W/2005/30639, houdende wijziging van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW en van de Vakantieregeling WW in verband met vrijstelling van de sollicitatieplicht voor oudere werklozen die vrijwilligerswerk of mantelzorg verrichten (Stcrt. 2005, nr. 88) in werking treedt, blijft van toepassing op de werknemer die op die dag op grond van die artikelleden was vrijgesteld van de verplichtingen bedoeld in het eerste lid, aanhef, met dien verstande dat met betrekking tot die werknemer niet het vereiste geldt dat hij woonachtig is in district Noord of Zuid-West als bedoeld in bijlage 2 van het Besluit werkgebieden CWI.

Artikel 9

Intrekken Regeling vrijstelling verplichtingen WW

1. De Regeling vrijstelling verplichtingen WW wordt ingetrokken.

2. Vrijstellingen die voor inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend op grond van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW, worden geacht vrijstellingen te zijn op grond van deze regeling.

Artikel 10

Wijziging van andere regelingen

1. In artikel 2, tweede lid, van de Vakantieregeling WW, wordt ‘de werknemer, bedoeld in de artikelen 1, eerste lid, onderdelen b, d en e, en 3, eerste lid, van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW’ vervangen door: de werknemer, bedoeld in artikel 4, eerste en derde lid, en 7, eerste lid, van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA.

2. In artikel 1 van de Regeling herlevingstermijn WW wordt ‘de werknemer, bedoeld in de artikelen 1, eerste lid, onderdeel b, en 3, eerste lid, van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW’ vervangen door: de werknemer, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en 7, eerste lid, van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 29 december 2005.

Artikel 12

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 december 2005.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Aanleiding

De aanleiding voor deze ministeriële regeling is tweeërlei. Enerzijds brengt de invoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 29 december 2005 mee dat de minister regels moet stellen om bepaalde verzekerden die aanspraak hebben op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) vrij te stellen van bepaalde plichten. Anderszijds heeft de Tweede Kamer onlangs een motie aangenomen. De motie Verburg c.s. (Kamerstukken II 2004/05, 30 034 en 30 118, nr. 45) vraagt om de vrijstellingen in de Wet WIA zoveel mogelijk te stroomlijnen met de vrijstellingen in de Werkloosheidswet (WW). Dit betekent dat alle vrijstellingen in de WW moeten worden uitgebreid naar WGA-gerechtigden voorzover dit van toepassing is. Daarom is er voor gekozen om de bestaande ministeriële regeling voor WW-gerechtigden in te trekken met onderhavige regeling. Met de intrekking van deze regeling en het vaststellen van een nieuwe regeling is er één ministeriële regeling met betrekking tot de vrijstelling van verplichtingen in de WW en de Wet WIA. Hieronder is uiteengezet wat die regeling inhoudt en voor wie de regeling geldt.

Ministeriële bevoegdheid tot vrijstelling van bepaalde plichten in de WW en de Wet WIA:

In de artikelen 24 en 26, van de WW, respectievelijk in de artikelen 27 tot en met 30 van de Wet WIA wordt een aantal verplichtingen genoemd. De werknemer of de WGA-gerechtigde moet aan deze plichten voldoen in het kader van de WW of de Wet WIA.

Op grond van de artikelen 24, zevende lid, 26, derde lid, 76a, zesde lid, van de WW en 32, tweede lid, van de Wet WIA is de minister bevoegd regels te stellen, waarbij bepaalde groepen worden vrijgesteld van een aantal van deze verplichtingen in de WW of in de Wet WIA. Met de onderhavige regeling wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.

De minister heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid vrijstelling te verlenen aan WW- of WGA-gerechtigden ten aanzien van de verplichtingen bedoeld in:

artikel 24, eerste lid, onderdeel b onder 1°, 2° en onder 4° van de WW, respectievelijk artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA, te weten:

– in voldoende mate trachten passende arbeid te verkrijgen (sollicitatieverplichting);

– aangeboden passende arbeid te aanvaarden of verkrijgen;

– geen eisen stellen die het aanvaarden van passende arbeid belemmeren;

artikel 26, eerste lid, van de WW, te weten:

– onderdeel d: zich als werkzoekende inschrijven bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI);

– onderdeel f: meewerken aan een noodzakelijke scholing of opleiding;

– onderdeel g: meewerken aan een gewenst onderzoek naar arbeidsgeschiktheid.

De registratieplicht van artikel 26, eerste lid, onderdeel d, van de WW is in de Wet WIA anders geformuleerd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of de eigenrisicodrager kan de WGA-verzekerde, die zijn resterende verdiencapaciteit niet volledig benut, opleggen zich als werkzoekende bij de CWI te laten registreren. De registratieplicht wordt afhankelijk van de omstandigheden van het geval per individu opgelegd en voor deze plicht behoeft daarom geen vrijstelling te worden verleend.

In de Wet WIA bestaat geen specifieke bepaling mee te werken aan een noodzakelijke scholing of opleiding. Wel kunnen scholing of opleiding onderdeel uitmaken van een reïntegratietraject en is de WGA-gerechtigde verplicht mee te werken aan een reïntegratietraject. In de Wet WIA is de plicht mee te werken aan een gewenst onderzoek naar arbeidsgeschiktheid opgenomen in artikel 27, tweede lid, onderdeel c, van de Wet WIA. Gelet op het karakter van de Wet WIA bestaat geen vrijstellingsbevoegdheid ten aanzien van deze verplichting.

Tijdelijk volledig arbeidsongeschikte WGA-verzekerden zijn niet vrijgesteld van de plichten tot arbeidsinpassing, zoals genoemd in artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA. Ook deze WGA-verzekerden zijn verplicht om passende arbeid te verkrijgen, te verrichten indien daartoe in de gelegenheid gesteld en geen belemmerende eisen daartoe te stellen. Vanwege de tijdelijk volledige arbeidsongeschiktheid ligt het voor de hand dat voor deze personen tijdelijk geen passende arbeid voorhanden is.

Instrument proefplaatsing

Daarnaast is het instrument proefplaatsing structureel in de WW en in de Wet WIA opgenomen. In de WW door middel van invoeging van artikel 76a WW en in de Wet WIA in artikel 37 van de Wet WIA . Dit artikel maakt het mogelijk dat een werkloze werknemer of WGA-gerechtigde maximaal drie maanden onbeloonde werkzaamheden kan verrichten met behoud van uitkering. Op grond van artikel 76a, zesde lid, van de WW danwel artikel 37, zesde lid, van de Wet WIA kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van de artikelen. In deze ministeriële regeling worden nadere regels daaromtrent getroffen.

Vrijstelling in verband met volledig benutten verdiencapaciteit (artikel 2)

De WGA-uitkering op grond van de Wet WIA kent verschillende uitkeringshoogten en voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor een andere uitkeringshoogte in aanmerking te komen. Gedeeltelijk arbeidsgeschikten die hun resterende verdiencapaciteit volledig benutten, verdienen per maand een loon dat overeenkomt met het bedrag dat zij theoretisch maximaal kunnen verdienen gegeven hun beperkingen en mogelijkheden. Het zou dan niet logisch zijn deze groep te verplichten nog meer te gaan verdienen. In verband daarmee is het logisch aan verzekerden die hun resterende verdiencapaciteit volledig benutten ontheffing te verlenen van de verplichtingen van artikel 30, eerste lid, Wet WIA.

Vrijstelling in verband met vorstwerkloosheid en arbeidstijdverkorting (artikel 3)

Vrijgesteld van bovengenoemde verplichtingen in de WW zijn de zogenoemde vorstwerklozen en werknemers waarvoor een vergunning tot verkorting van de werktijd is verleend. Als er sprake is van een vergunning waarmee de werktijd tot nul uren kan worden verkort (nul-urenvergunning) geldt de vrijstelling alleen voor de duur van de eerst afgegeven vergunning. Bij een volgende vergunning (een verlenging van de nul-uren-vergunning) zijn de verplichtingen dus wel van toepassing.

Voor de WGA-verzekerde is deze vrijstelling niet nodig. Personen die naast hun WGA-uitkering een dienstverband hebben ter hoogte van hun resterende verdiencapaciteit, hebben geen sollicitatieplicht voor hun WGA-uitkering. Als er sprake is van vorstwerkloosheid of een vergunning voor werktijdverkorting is verleend, dan loopt het dienstverband door en ontvangt de WGA-verzekerde een loonvervangende WW-uitkering. Voor deze WW-uitkering is de WGA-verzekerde vrijgesteld op basis van de vrijstelling in de WW.

Vrijstelling in verband met vakantie (artikel 4)

Op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel k, en vijfde lid, WW en artikel 2 van de Vakantieregeling WW heeft de sollicitatieplichtige WW-gerechtigde maximaal 20 vakantiedagen per jaar. Geen recht op uitkering bestaat als de WW-gerechtigde gedurende een langere periode vakantie geniet. De WW-gerechtigde is gedurende de (maximaal) toegestane periode, waarover hij – met behoud van zijn recht op uitkering – vakantie geniet, vrijgesteld van de in de artikelen 24 en 26 van de WW, genoemde verplichtingen. Daarbij geldt dat de werknemer in de situatie waarin hij, gelet op de feitelijke omstandigheden, vakantie geniet met behoud van uitkering, is vrijgesteld van de genoemde verplichtingen. Dit geldt ook als de werknemer verzwijgt of zelfs ontkent vakantie te genieten.

WGA-verzekerden kunnen, evenals WW-gerechtigden, een bepaalde periode vakantie genieten met behoud van uitkering. Onderhavige regeling regelt dat WGA-verzekerden – ongeacht of zij hier te lande of in het buitenland verblijven – een maximale, met de WW vergelijkbare periode, vakantie kunnen genieten met behoud van uitkering en vrijstelling van verplichtingen. Daarbij zijn WGA-verzekerden evenals de WW-gerechtigden verplicht aan de controlerende uitvoeringsinstantie tijdig melding te doen van hun vakantie. Als een WGA-verzekerde met behoud van uitkering langer dan 20 vakantiedagen vakantie geniet in Nederland of daarbuiten, moet dus wel aan de verplichtingen, vermeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA, worden voldaan en kunnen sancties opgelegd worden.

Vrijstelling in verband met vrijwilligerswerk en/of mantelzorgtaken (artikel 5)

Vrijwilligerswerk en mantelzorg zijn in de Nederlandse samenleving van groot belang. Velen besteden tijd aan vrijwilligerswerk of mantelzorgtaken. De WW en de Wet WIA leggen de uitkeringsgerechtigde in beginsel geen belemmeringen op met betrekking tot het verrichten van vrijwilligersactiviteiten of mantelzorg. De WW en de Wet WIA bieden tijdelijk of blijvend, al dan niet aanvullend, inkomensbescherming. Werk gaat boven inkomen ofwel activering staat voorop. Dit houdt in dat uitkeringsgerechtigden vrijwilligerswerk en/of mantelzorgtaken kunnen verrichten, voor zover dit hun reïntegratie in betaalde arbeid niet in de weg staat.

De motie Smilde/Noorman-den Uyl (Kamerstukken II 2003/04, 28 862, nr. 32) vraagt om een regeling op grond waarvan oudere WW-gerechtigden, nadat zij langdurig hebben gesolliciteerd, vrijgesteld worden van de sollicitatieplicht, gedurende de periode dat zij substantiële vrijwilligers- of mantelzorgtaken verrichten. Op grond van voornoemde motie Verburg c.s is deze motie ook uitgebreid naar WGA-gerechtigden. Aan deze moties is als volgt invulling gegeven:

Op grond van artikel 5, tweede lid, worden werklozen resp. WGA-gerechtigden vrijgesteld van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing, als zij op 31 december 2003 ten minste 57,5 jaar of ouder zijn en gemiddeld ten minste 20 uur per week gedurende minimaal drie maanden aantoonbaar vrijwilligerswerk en/of mantelzorgtaken verrichten.

Voor WW-gerechtigden die na 31 december 2003 in de WW komen, geldt daarbij dat zij op grond van artikel 5, eerste lid, vrijgesteld kunnen worden als zij een jaar na de eerste werkloosheidsdag onverhoopt nog steeds een WW-uitkering hebben.

Analoog aan de regeling voor werklozen, geldt daarbij voor WGA-gerechtigden dat zij vrijgesteld kunnen worden als zij nog steeds recht hebben op WGA-uitkering, er inmiddels een jaar is verstreken nadat voor het eerst WGA-uitkering is ontvangen en nog steeds sprake is van resterende verdiencapaciteit, die niet volledig benut wordt.

In de praktijk kan het voorkomen dat een werkloze een jaar geleden in de WW kwam, maar dat de betrokkene niet onafgebroken een WW-uitkering heeft ontvangen door bijvoorbeeld tijdelijke betaalde werkzaamheden, arbeidsongeschiktheid of een verblijf in het buitenland.

Ook zou de situatie kunnen voorkomen dat een WGA-verzekerde een jaar lang zijn resterende verdiencapaciteit (afwisselend al dan) niet volledig heeft benut. In de onderhavige regeling wordt om uitvoeringstechnische redenen voor de vaststelling van de jaarstermijn geen rekening gehouden met deze onderbrekingen en aangesloten bij de eerste werkloosheidsdag (danwel de eerste dag dat de verzekerde in de WGA komt en na een jaar niet volledig zijn resterende verdiencapaciteit benut).

Op grond van artikel 1 wordt onder vrijwilligerswerk verstaan de onbetaalde en onverplichte activiteiten binnen een organisatie die een ideële doelstelling heeft of een maatschappelijk nut nastreeft, welke activiteiten doorgaans een aanvullend karakter hebben op bestaande voorzieningen. Het gaat bijvoorbeeld om:

– activiteiten voor kerkelijke en levensbeschouwelijke organisaties;

– activiteiten voor niet-commerciële winkels, zoals rechts- en wetswinkels, onderwijswinkels, en gezondhuiswinkels;

– activiteiten in bejaarden- en verpleegcentra, voor wat betreft: begeleid wandelen, voorlezen/gezelschap houden, begeleiden naar arts of ziekenhuis, bibliotheek;

– activiteiten in de maatschappelijke dienstverlening en gezondheidszorg.

Voor de afbakening van het begrip vrijwilligerswerk is van belang dat het gaat om activiteiten:

– die gebruikelijk onbetaald zijn,

– die geen winstoogmerk hebben, en

– die een algemeen maatschappelijk nut dienen.

Op grond van artikel 1 wordt in die regeling onder mantelzorgtaken verstaan de noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte. Bij mantelzorg moet het gaan om zorg die in duur en in intensiteit een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd verband en niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend. Verder is een bestaande sociale relatie vereist tussen degene die de zorg nodig heeft en degene die de zorg verleent. Bij een sociale relatie kan primair gedacht worden aan gezinsleden en huisgenoten, maar het is niet noodzakelijk beperkt tot deze groepen.

In de onderhavige regeling is de combinatie van vrijwilligerswerk en mantelzorg toegestaan. De omvang zal dus worden getoetst aan het verrichten van vrijwilligerswerk en/of mantelzorgtaken. Een persoon die gemiddeld 10 uur per week besteedt aan vrijwilligerswerk en 10 uur aan mantelzorgtaken komt ook in aanmerking voor een vrijstelling.

De vrijstelling in verband met vrijwilligerswerk eindigt zodra het vrijwilligerswerk eindigt. Bij mantelzorgtaken wordt op grond van artikel 5, derde lid, een uitlooptermijn van één maand gehanteerd. De aard en achtergrond van mantelzorg brengt met zich mee dat betrokkenen niet steeds direct bij een tijdelijke onderbreking of bij het einde van de mantelzorg in staat zullen zijn de sollicitatieactiviteiten weer op te pakken. De uitlooptermijn geeft de mantelzorger de tijd om te herstellen, alvorens zich te moeten richten op sollicitatieactiviteiten.

Een uitkeringsgerechtigde die in aanmerking wil komen voor deze vrijstelling moet, op grond van artikel 5, vierde lid, een aanvraag indienen bij UWV. Daarbij moet de betrokkene een verklaring voor de noodzaak van mantelzorg en/of een contract tot het verrichten van vrijwilligerstaken kunnen overhandigen.

Ook indien de werkloze of de WGA-verzekerde recht heeft op een vrijstelling, is hij, op grond van artikel 25 van de WW (respectievelijk op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA), verplicht op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering.

Overigens zal het recht op vrijstelling in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk en/of mantelzorgtaken niet eerder ingaan, dan nadat een lopend reïntegratietraject is afgerond.

Vrijstelling in verband met scholing en proefplaatsing (artikel 6)

Scholing of opleiding kan als onderdeel zijn opgenomen in een reïntegratietraject.

Werknemers of WGA-gerechtigden die een door het UWV of in het kader van de Wet WIA door de eigenrisicodrager noodzakelijk geachte scholing volgen, zijn vrijgesteld van een aantal verplichtingen gericht op arbeidsinpassing, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, van de WW en artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA. Deze vrijstelling eindigt twee maanden voor de verwachte afronding van de scholing. Twee maanden voor afronding van de scholing moeten betrokkenen starten met solliciteren naar passende arbeid omdat daarmee de kans groter wordt dat de werknemer of WGA-gerechtigde, direct na afronding van de scholing het werk kan hervatten. Bij de controle op de nakoming van de verplichtingen moet rekening gehouden worden met het feit dat de werknemer of WGA-gerechtigde nog met een scholing bezig is. Zo wordt niet verlangd dat de werknemer of WGA-gerechtigde de scholing tussentijds afbreekt of dat het afronden van de scholing in gevaar wordt gebracht.

In gevallen dat na afronding van de scholing reëel uitzicht bestaat op een dienstbetrekking is deze sollicitatieplicht tijdens de laatste twee maanden van scholing eigenlijk overbodig. Om die reden is in het tweede lid opgenomen dat deze sollicitatieplicht niet geldt indien een reëel uitzicht bestaat dat aansluitend aan de scholing een dienstbetrekking wordt aangegaan. Dat er sprake is van een reëel uitzicht dient te blijken uit een intentieverklaring van de toekomstige werkgever. De toekomstige dienstbetrekking dient qua omvang minimaal gelijk te zijn aan het aantal uren scholing per week en dient voor ten minste zes maanden te worden aangegaan. Uiteraard geldt deze vrijstelling van de sollicitatieplicht in verband met scholing ook voor scholing die gevolgd wordt in het buitenland, zoals geregeld in artikel 19, achtste en negende lid, van de WW.

Doelstelling van proefplaatsing is dat de WW- of WGA-gerechtigde tijdelijk, met behoud van uitkering op proef onbeloonde werkzaamheden kan verrichten met als oogmerk dat de werknemer op termijn bij de werkgever tegen beloning werkzaamheden in dienstbetrekking kan gaan verrichten. Tijdens de proefplaatsing kan door beide partijen beoordeeld worden of de werkzaamheden aansluiten bij de werkloze werknemer en of hij deze naar tevredenheid kan verrichten. Proefplaatsing kan gezien worden als een onderdeel van het verkrijgen van betaalde arbeid.

De WW-uitkeringsgerechtigde of de WGA-gerechtigde, die op een proefplaats werkzaamheden verricht, is vrijgesteld van de verplichtingen gericht op werkhervatting, zoals de verplichting in voldoende mate te trachten andere passende arbeid te verkrijgen. De WW-uitkeringsgerechtigde of de WGA-gerechtigde moet in zoverre wel aan de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing voldoen, dat hij er zorg voor draagt na de proefplaatsing een aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang dan de proefplaatsing te verkrijgen. De vrijstelling geldt dus voor andere werkzaamheden dan die op de proefplaats worden verricht.

Wellicht ten overvloede wordt gemeld dat voor wat betreft de WW de scholing of proefplaatsing de duur van de toegekende WW-uitkering niet kan verlengen. Het recht op WW-uitkering eindigt zodra de voor de werknemer geldende uitkeringsduur is verstreken, derhalve ook indien er sprake is van proefplaatsing.

Vrijstellingen om andere redenen (artikel 7)

Van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing (betreft de artikelen 24 en 26 van de WW) is een uitzondering gemaakt voor werknemers, die op de dag dat ze werkloos worden, 64 jaar of ouder zijn. Voor deze werknemers is de periode tot de pensioengerechtigde leeftijd zo kort dat het starten van reïntegratieactiviteiten, zowel voor de werknemer als voor de uitvoering, niet meer voor de hand ligt. Een dergelijke uitzondering geldt eveneens voor WGA-verzekerden, die op de eerste dag dat zij aanspraak hebben op WGA-uitkering, 64 jaar of ouder zijn. Deze WGA-verzekerden zijn vrijgesteld van de in artikel 30, eerste lid, Wet WIA, genoemde verplichtingen.

Overgangsbepalingen in verband met de Werkloosheidswet (artikel 8)

Werknemers van 57,5 jaar en ouder waren lange tijd vrijgesteld van de genoemde verplichtingen. De vrijstelling van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing voor oudere werknemers is per 1 januari 2004 beëindigd.

Voor het zittende bestand is een overgangsmaatregel getroffen. Deze maatregel ziet op drie groepen werknemers. Het betreft ten eerste de werknemers van 57,5 jaar of ouder die geen inschrijf- en acceptatieplicht hadden. Ten tweede betreft het de werknemers waar de laatstgenoemde verplichtingen wel op van toepassing waren maar die een eerste werkloosheidsdag hebben die gelegen is op of voor 1 januari 2003. Ten derde betreft het bepaalde werknemers die vanuit een ziekte- of arbeidsongeschiktheidssituatie werkloos worden.

Met betrekking tot dit laatste gaat het om:

– werkloze werknemers van 57,5 jaar of ouder die op 31 december 2003 een WW-uitkering ontvingen en voorafgaand aan deze WW-uitkering een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen, ook als zij op die datum korter dan een jaar een WW-uitkering hadden ontvangen;

– werkloze werknemers van 57,5 jaar of ouder die een eerste werkloosheidsdag hebben vóór 1 januari 2004 en die direct voorafgaande aan deze WW-uitkering ziekengeld ontvingen op grond van de Ziektewet (ZW), met dien verstande dat het recht hierop is ontstaan op of voor 1 januari 2003. De periode van WW en ZW tezamen moet dus ten minste een jaar zijn;

– werkloze werknemers die op 31 december 2003 57,5 jaar of ouder zijn, die op 1 januari 2004 ten minste één jaar een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvingen en die op of na 1 januari 2004 in de WW stromen.

Als deze werknemers op grond van het overgangsrecht vrijgesteld zijn van verplichtingen, blijven zij geheel vrijgesteld van deze verplichtingen, ook als er een gedeeltelijk nieuw recht op werkloosheidsuitkering na 1 januari 2004 ontstaat. Voor dit laatste is gekozen omdat het uitvoeringstechnisch voor UWV lastig is de verplichtingen te handhaven voor werknemers die onder het oude recht vrijgesteld zijn van deze verplichtingen en onder het nieuwe recht deze verplichtingen wel hebben.

In het kader van de motie Smilde/Noorman-den Uyl heeft UWV van april tot oktober 2004 als proef een bepaalde groep WW-gerechtigden in de Regio Noord (Groningen, Friesland en Drenthe) en Zuid-West (Rijnmond, Zeeland en West-Brabant) tijdelijk vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Voor deze WW-gerechtigden is een overgangsregeling getroffen. Voor hen is bepaald dat deze vrijstelling doorloopt gedurende de periode, waarin de oudere werkloze het vrijwilligerswerk of de mantelzorgtaken, waarvoor de vrijstelling is verleend, blijft verrichten. Betrokkene hoeft hiervoor niet woonachtig te blijven in de Regio Noord of Zuid-West.

Inwerkingtreding (artikelen 9 en 10)

Als gevolg van het in artikel 9 intrekken van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW en de inwerkingtreding van deze regeling, is het noodzakelijk ook verwijzingen in andere regelingen naar de Regeling vrijstelling verplichtingen WW aan te passen. Artikel 10 voorziet daarin.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven