Regeling verplichte beroepspensioenregeling

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 december 2005, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/PB/2005/103027, houdende vaststelling van regels op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Regeling verplichte beroepspensioenregeling)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 4, vierde lid, 7, vierde lid, 11, zesde lid, 16, tweede lid, 17, tweede lid, 39, derde lid, 40, vierde lid, 44, vijfde lid, 45, vijfde lid en 102, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de artikelen 10, vierde lid, 12, eerste lid en 14, tweede lid, van het Besluit verplichte beroepspensioenregeling;

Besluit:

Artikel 1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. het besluit: het Besluit verplichte beroepspensioenregeling;

c. heffingsgrondslag: de som van premies en directe beleggingsopbrengsten, beide zoals omschreven in staat 3.200, 3.201 en 3.211 van bijlage B behorende bij artikel 3, vierde lid, van het Besluit staten pensioenfondsen, met dien verstande dat de directe beleggingsopbrengsten worden bepaald op het bedrag voor aftrek van de afschrijving van de geactiveerde overrente;

d. kosten: de kosten die verband houden met de uitvoering van de taken en bevoegdheden van De Nederlandsche Bank N.V. op grond van de wet, daaronder begrepen hetgeen redelijkerwijs nodig is voor het vormen van een werkkapitaal;

e. het u-rendement: het op 1 januari van het jaar waarin de overdrachtsdatum valt geldende u-rendement, zoals gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringsstatistiek van het verbond van verzekeraars.

Paragraaf 1

Aanvragen op grond van de wet

Artikel 2

Aanvraag van de verplichtstelling

De aanvraag van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, bevat:

a. een vermelding van de beroepspensioenvereniging die om de verplichtstelling vraagt;

b. een toelichting op de aanvraag tot verplichtstelling;

c. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

d. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel c, in viervoud;

e. een digitale tekst van de integrale beroepspensioenregeling op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur; en

f. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel e, in viervoud.

Artikel 3

Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling

De aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet, bevat:

a. een vermelding van de beroepspensioenvereniging die om wijziging van de verplichtstelling vraagt;

b. een toelichting op de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling;

c. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de werkingssfeer van de verplichtstelling zoals deze zou komen te luiden na de gewenste wijziging, op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur; en

d. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel c, in viervoud.

Artikel 4

Aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling

1. De aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid, van de wet bevat:

a. vermelding van de beroepspensioenvereniging die om de intrekking van de verplichtstelling vraagt; en

b. een toelichting op de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling.

2. Onverminderd het eerste lid, bevat de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling voor één of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet, tevens:

a. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling zoals deze zou komen te luiden na de gewenste intrekking van de verplichtstelling voor één of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten, op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

b. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel a, in viervoud; en

c. een actuariële berekening waaruit de financiële gevolgen van de gedeeltelijke intrekking voor de pensioenuitvoerder blijken.

Artikel 5

Aanvraag tot ontheffing

1. De aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet wordt gedaan door de persoon voor wie de ontheffing wordt gevraagd.

2. De aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, vermeldt:

a. de naam en geboortedatum van de persoon waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

b. de beroepspensioenregeling waarin de betrokkene verplicht zou zijn deel te nemen;

c. de termijn waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

d. het land van herkomst van de betrokkene; en

e. een verklaring van de persoon voor wie ontheffing wordt gevraagd waarin wordt aangegeven of er een pensioenvoorziening wordt voortgezet in het land van herkomst.

Artikel 6

Behandeling aanvragen

De aanvragen, bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 5 worden eerst in behandeling genomen wanneer alle van belang zijnde gegevens en bescheiden, genoemd in die artikelen, bij de aanvragen zijn gevoegd.

Paragraaf 2

Gemoedsbezwaren

Artikel 7

De aanvraag

1. De aanvraag tot ontheffing van de verplichtstelling van een persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet, geschiedt door indiening van een door de aanvrager ondertekende verklaring.

2. De in het eerste lid genoemde verklaring houdt ten minste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en mitsdien noch zichzelf nog iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.

Artikel 8

Indienen van de aanvraag

1. De in artikel 7 bedoelde verklaring wordt ingediend bij de pensioenuitvoerder.

2. De pensioenuitvoerder onderzoekt of de verklaring overeenkomstig de waarheid is.

Artikel 9

Verlenen van de ontheffing

1. Indien de verklaring naar de mening van de pensioenuitvoerder overeenkomstig de waarheid is, verleent deze de ontheffing.

2. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van de pensioenuitvoerder.

3. Van de verleende ontheffing wordt door de pensioenuitvoerder een bewijs uitgereikt.

Artikel 10

Spaarbijdragen

De persoon die een ontheffing heeft, betaalt dezelfde bedragen welke hij verschuldigd zou zijn in de vorm van premies indien hij geen ontheffing had, aan de pensioenuitvoerder in de vorm van spaarbijdragen. In de beroepspensioenregeling wordt geregeld waarop deze spaarbijdragen recht geven.

Artikel 11

Spaarrekening

1. De op grond van artikel 10 betaalde spaarbijdragen worden door of namens de pensioenuitvoerder geboekt op een de persoon die een ontheffing heeft betreffende spaarrekening.

2. In de beroepspensioenregeling wordt aangegeven in welke gevallen en tot welke bedragen de persoon die een ontheffing heeft gerechtigd is gelden van de spaarbijdragen op te nemen.

Artikel 12

Intrekken van de ontheffing

1. Een ontheffing wordt door de pensioenuitvoerder ingetrokken:

a. op verzoek van de persoon aan wie de ontheffing is verleend;

b. indien naar het oordeel van de pensioenuitvoerder de gemoedsbezwaren op grond waarvan de ontheffing is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.

2. De ontheffing kan door de pensioenuitvoerder worden ingetrokken indien de betrokkene de bij de ontheffing gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.

3. In de beroepspensioenregeling worden de gevolgen geregeld van de intrekking van een ontheffing.

Paragraaf 3

Afkoop

Artikel 13

Afkoop bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Mits de pensioenuitvoerder daarmee instemt kan, in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij echtscheiding respectievelijk scheiding van tafel en bed pensioen of aanspraak op pensioen op verzoek van de rechthebbende met instemming van diens gewezen echtgenoot respectievelijk diens echtgenoot worden afgekocht indien de afkoopsom bij dezelfde instelling wordt aangewend ter verwerving van eenzelfde of een ander soort pensioen ten behoeve van diens gewezen echtgenoot respectievelijk diens echtgenoot.

Artikel 14

Afkoop deelneming korter dan een jaar

1. In de beroepspensioenregeling kan worden bepaald dat bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd afkoop van premievrije pensioenaanspraken onder terhandstelling van de afkoopsom aan de gewezen deelnemer op diens verzoek mogelijk is, indien hij korter dan een jaar aan de regeling inzake ouderdomspensioen van die beroepspensioenregeling heeft deelgenomen, tenzij hij pensioenaanspraken heeft ingebracht.

2. De afkoopsom bedraagt tenminste een bedrag gelijk aan de door de gewezen deelnemer betaalde premies voor ouderdomspensioen.

3. De beroepspensioenregeling kan in plaats van het tijdstip van beëindiging van de deelneming een later tijdstip voor uitbetaling van de afkoopsom noemen, doch niet later dan twee jaar na het eindigen van de deelneming, nóch later dan het tijdstip waarop de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt.

Artikel 15

Vaststelling bedrag afkoop kleine bedragen

Het bedrag, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de wet, bedraagt € 361,02.

Artikel 16

Afkoop nabestaandenpensioen bij afkoop kleine bedragen

Bij afkoop van het ouderdomspensioen op grond van artikel 40, eerste lid, van de wet, heeft zowel de pensioenuitvoerder zonder toestemming van de rechthebbende als de rechthebbende zonder toestemming van de pensioenuitvoerder, het recht op afkoop van de bij het ouderdomspensioen behorende aanspraak op nabestaandenpensioen onder terhandstelling van de afkoopsom aan de rechthebbende.

Artikel 17

Afkoop in verband met fiscaal bovenmatig pensioen bij pensionering

Een pensioenuitvoerder is bevoegd dat deel van de aanspraak op pensioen dat op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen uitgaat boven de begrenzingen bedoeld in de artikelen 18a, zevende lid, 18b, zevende lid, 18c, vijfde lid, 18d, 18e, 18f en 38a van de Wet op de loonbelasting 1964, af te kopen en de afkoopsom aan de rechthebbende ter hand te stellen.

Artikel 18

Afkoop in verband met fiscaal bovenmatig pensioen bij einde binnenlandse belastingplicht

Een pensioenuitvoerder is bevoegd het deel van de aanspraak op pensioen dat op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de deelnemer ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn, uitgaat boven de begrenzingen bedoeld in de artikelen 18a, zevende lid, 18b, zevende lid, 18c, vijfde lid, 18d, 18e, 18f en 38a van de Wet op de loonbelasting 1964, af te kopen en de afkoopsom aan de rechthebbende ter hand te stellen.

Paragraaf 4

Gewezen deelnemer

Artikel 19

Gewezen deelnemer in de artikelen 44 en 45 van de wet

Voor de toepassing van de artikelen 44 en 45 van de wet wordt verstaan onder gewezen deelnemer: de persoon, die heeft deelgenomen aan de beroepspensioenregeling, voor zover hij na de beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een premievrije aanspraak op pensioen op grond van artikel 29 of 30 van de wet heeft verkregen en behouden jegens de pensioenuitvoerder of, ingeval artikel 57 van de wet toepassing heeft gevonden in die zin dat het beroepspensioenfonds het uit de aangegane pensioenverplichtingen voortspruitende risico heeft overgedragen aan een verzekeraar, jegens die verzekeraar.

Artikel 20

Gewezen deelnemer in artikel 45, derde lid, van de wet

Voor de toepassing van artikel 45, derde lid, van de wet wordt met gewezen deelnemer gelijk gesteld de gewezen echtgenoot bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de wet vanaf het tijdstip waarop de deelnemer gewezen deelnemer is geworden of bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de wet, voor zover die gewezen echtgenoot na de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed een premievrije aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen heeft verkregen en behouden jegens de pensioenuitvoerder of, ingeval artikel 57 van de wet toepassing heeft gevonden in die zin dat het beroepspensioenfonds het uit de aangegane pensioenverplichtingen voortspruitende risico heeft overgedragen aan een verzekeraar, jegens die verzekeraar.

Paragraaf 5

Kostenregeling

Artikel 21

Begroting De Nederlandsche Bank N.V.

1. De Nederlandsche Bank N.V. stelt jaarlijks voor 31 december een begroting op waarin zijn opgenomen de in het daarop volgende jaar te verwachten kosten die voor haar aan de uitvoering van de wet zijn verbonden.

2. Van de begroting wordt door De Nederlandsche Bank N.V. voor 1 februari van het jaar waarop zij betrekking heeft, mededeling gedaan in de Staatscourant. Gelijktijdig met de mededeling zendt De Nederlandsche Bank N.V. de begroting ter kennisneming aan Onze Minister.

Artikel 22

Vaststellen van de heffingsgrondslag

1. De Nederlandsche Bank N.V. stelt elk jaar de heffingsgrondslag van iedere pensioenuitvoerder over het laatstverstreken jaar vast. Onder laatstverstreken jaar wordt verstaan het jaar voorafgaande aan dat waarin de begroting, bedoeld in artikel 21, wordt opgesteld.

2. Bij het vaststellen van de heffingsgrondslag gaat De Nederlandsche Bank N.V. uit van de door elke pensioenuitvoerder over het betrokken jaar ingediende staten.

3. Voor zover een pensioenuitvoerder de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de toepassing van de wet heeft overgenomen van een pensioenuitvoerder die in de loop van het laatstverstreken jaar heeft opgehouden te bestaan, wordt de heffingsgrondslag van de laatstbedoelde pensioenuitvoerder toegerekend aan de overnemende pensioenuitvoerder.

Artikel 23

Afwijkende regels vaststellen van de heffingsgrondslag

In afwijking van artikel 22, tweede lid:

a. kan De Nederlandsche Bank N.V. voor een door haar te bepalen tijdstip van een rechtspersoon een schriftelijke opgave van de heffingsgrondslag verlangen;

b. schat De Nederlandsche Bank N.V. ambtshalve de heffingsgrondslag, indien zij niet aan de staten of aan een opgave als bedoeld in onderdeel a, de benodigde gegevens kan ontlenen.

Artikel 24

In rekening brengen van kosten

1. De Nederlandsche Bank N.V. brengt de begrote kosten voor een jaar geheel of gedeeltelijk door middel van een aanslag in rekening bij de pensioenuitvoerders. De aanslag bestaat uit een vast bedrag van € 681, vermeerderd met een bedrag dat van jaar tot jaar wordt vastgesteld als een percentage van de heffingsgrondslag.

2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door de begrote kosten, verminderd met het totaal van de vaste bedragen, te delen door het totaal van de heffingsgrondslagen van alle rechtspersonen tezamen.

3. Aan rechtspersonen waaraan in het jaar van oprichting een aanslag wordt opgelegd, wordt het in het eerste lid bedoelde vaste bedrag in rekening gebracht.

4. Het verschil tussen de in een jaar gemaakte kosten en de ontvangsten wordt verrekend met de begrote kosten voor het volgende jaar. De Nederlandsche Bank N.V. doet in haar jaarstukken opgave van de in de vorige zin bedoelde ontvangsten en gemaakte en begrote kosten.

Artikel 25

De aanslag

1. De Nederlandsche Bank N.V. maakt de aanslag aan de rechtspersoon bekend, onder vermelding van de in aanmerking genomen heffingsgrondslagen met het percentage, bedoeld in artikel 24.

2. De Nederlandsche Bank N.V. bepaalt de wijze waarop en het tijdstip waarvoor de betaling geschiedt.

3. De Nederlandsche Bank N.V. kan het vaste bedrag, bedoeld in artikel 24, eerste lid, verminderen, teneinde tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die voor de rechtspersoon uit de aanslag mochten voortvloeien.

4. Gedurende twee jaar na de dagtekening van de bekendmaking van de aanslag kan De Nederlandsche Bank N.V. deze herzien, indien haar de onjuistheid van de aanslag is gebleken.

Paragraaf 6

Reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht

Artikel 26

Rente, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van het besluit

De rente, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van het besluit wordt berekend aan de hand van het u-rendement, waarbij de periode wordt vastgesteld in volle maanden. Het aantal volle maanden wordt bepaald op het verschil in maanden en dagen tussen de overdrachtsdatum en de datum van betaling van de overdrachtswaarde, waarbij alle kalendermaanden op 30 dagen worden gesteld.

Artikel 27

Rente, bij waardeoverdracht van niet-reguliere naar reguliere regeling

Wanneer waardeoverdracht van een niet-reguliere naar een reguliere regeling plaatsvindt, rekent het overnemende uitvoeringsorgaan, met toepassing van artikel 26, terug welk deel van de afkoopsom als verschuldigde rente wordt aangemerkt over de periode tussen de betaaldatum en de overdrachtsdatum.

Artikel 28

Standaardtarief, bedoeld in artikel 12 eerste lid, van het besluit

1. Het standaardtarief, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het besluit wordt berekend volgens de formules en symbolen, opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

2. Bij de vaststelling van het standaardtarief wordt uitgegaan van de afgeronde overlevingstafels Gehele Bevolking mannen en Gehele Bevolking vrouwen 1995–2000, als opgenomen in de bijlage bij deze regeling, zonder leeftijdsverschuivingen en met een opslag wegens stijgende levenskansen van 5% over de contantewaardefactoren.

3. Voor de berekening van het nabestaandenpensioen wordt de gehuwdheidsfrequentie op 1 gesteld op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van een pensioenregeling aanvangt.

4. Voor het ongehuwden-ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen waarop artikel 37 van de wet niet van toepassing is, wordt uitgegaan van de gehuwdheidsfrequenties, als opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Mannen worden geacht gehuwd te zijn met een drie jaar jongere partner, vrouwen worden geacht gehuwd te zijn met een drie jaar oudere partner.

5. De contantewaardefactoren worden gebaseerd op de pensioenleeftijd en het verschil tussen de pensioendatum en de overdrachtsdatum in jaren en maanden die het overdragende uitvoeringsorgaan hanteert.

Artikel 29

Berekening van pensioenaanspraken

1. De berekening van de pensioenaanspraken, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het besluit wordt gemaakt volgens de formules en symbolen, opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

2. De contantewaardefactoren worden gebaseerd op de pensioenleeftijd en het verschil tussen de pensioendatum en de overdrachtsdatum in jaren en maanden die het overnemende uitvoeringsorgaan hanteert.

3. Indien de overdrachtswaarde lager is dan het bedrag benodigd voor de financiering van de toe te kennen pensioenaanspraken komt het verschil ten laste van de nieuwe werkgever of van het overnemende pensioenfonds.

Artikel 30

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 31

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling verplichte beroepspensioenregeling.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 december 2005.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Bijlage bij de Regeling verplichte beroepspensioenregeling, bedoeld in de artikelen 28, eerste, tweede en vierde lid, en 29, eerste lid.

Artikel 1

1. De in artikel 28, eerste lid, bedoelde formules luiden als volgt:

a. Ouderdomspensioen:

stcrt-2005-250-p28-SC72970-1.gif

b. Tijdelijk ouderdomspensioen:

stcrt-2005-250-p28-SC72970-2.gif

c. Ongehuwden-ouderdomspensioen:

stcrt-2005-250-p28-SC72970-3.gif

d. Nabestaandenpensioen:

stcrt-2005-250-p28-SC72970-4.gif

2. De in het eerste lid gebruikte symbolen hebben de volgende betekenis:

x: de leeftijd van de deelnemer;

y: de leeftijd van de (huwelijks)partner;

n: het verschil tussen de pensioeningangsdatum en de overdrachtsdatum in jaren en maanden;

m: de uitkeringsduur bij tijdelijk pensioen.

3. De in het eerste lid gebruikte communicatietekens hebben de volgende betekenis:

stcrt-2005-250-p28-SC72970-5.gif

4. De in het eerste lid gebruikte lijfrentesymbolen hebben de volgende betekenis:

stcrt-2005-250-p28-SC72970-6.gif

Artikel 2

1. De formules voor de berekening van de pensioenaanspraken, bedoeld in artikel 29, eerste lid, luiden als volgt:

stcrt-2005-250-p28-SC72970-7.gif

2. De in het eerste lid gebruikte symbolen en afkortingen hebben de volgende betekenis:

a: de verhouding nabestaandenpensioen/ouderdomspensioen in de regeling ondergebracht bij het overnemende uitvoeringsorgaan, zoals deze voor de rechthebbende geldt op de overdrachtsdatum;

β: de verhouding tussen een eventuele andere pensioenvorm en het ouderdomspensioen, zonodig berekend uit de totale aanspraken (zonder overdracht) volgens de regeling ondergebracht bij het overnemende uitvoeringsorgaan, zoals deze voor de rechthebbende geldt op de overdrachtsdatum;

OP: ouderdomspensioen;

NP: nabestaandenpensioen;

OV: overige pensioenvormen;

OW: overdrachtswaarde;

kps-OP: de contantewaardefactor voor ouderdomspensioen volgens het standaardtarief;

kps-NP: de contantewaardefactor voor nabestaandenpensioen volgens het standaardtarief;

kps-OV: de contantewaardefactor voor overige pensioenvormen volgens het standaardtarief.

3. Wanneer in het eerste lid aan OP, NP en OV de letters nw zijn toegevoegd, betekent dit dat het pensioenaanspraken in de regeling bij het overnemende uitvoeringsorgaan ondergebracht uit hoofde van de waardeoverdracht betreft.

Artikel 3

De afgeronde overlevingstafels Gehele Bevolking mannen en Gehele Bevolking vrouwen 1995–2000, bedoeld in artikel 28, tweede lid, luiden als volgt:

Overlevingstafels GBM en GBV 1995–2000

Mannen

GBM 1995–2000

 

Vrouwen

GBV 1995–2000

     

leeftijd

qx afgerond

lx afgerond

 

leeftijd

qx afgerond

lx afgerond

0

0,0058395

10000000

 

0

0,0046876

10000000

1

0,0004996

9941605

 

1

0,0004185

9953124

2

0,0003804

9936638

 

2

0,0002656

9948959

3

0,0002480

9932858

 

3

0,0001919

9946316

4

0,0002111

9930395

 

4

0,0001507

9944407

5

0,0001898

9928299

 

5

0,0001248

9942909

6

0,0001691

9926414

 

6

0,0001111

9941668

7

0,0001482

9924736

 

7

0,0000990

9940563

8

0,0001416

9923265

 

8

0,0000931

9939579

9

0,0001366

9921860

 

9

0,0000956

9938654

10

0,0001347

9920504

 

10

0,0001013

9937704

11

0,0001408

9919168

 

11

0,0001124

9936697

12

0,0001591

9917771

 

12

0,0001292

9935580

13

0,0001947

9916194

 

13

0,0001508

9934297

14

0,0002440

9914263

 

14

0,0001764

9932798

15

0,0003079

9911844

 

15

0,0002026

9931046

16

0,0003993

9908792

 

16

0,0002233

9929034

17

0,0004713

9904835

 

17

0,0002325

9926817

18

0,0005603

9900167

 

18

0,0002495

9924509

19

0,0006235

9894620

 

19

0,0002666

9922033

20

0,0006636

9888451

 

20

0,0002687

9919388

21

0,0006707

9881889

 

21

0,0002759

9916722

22

0,0006920

9875261

 

22

0,0002838

9913986

23

0,0006970

9868427

 

23

0,0002960

9911173

24

0,0006952

9861549

 

24

0,0003025

9908239

25

0,0006914

9854693

 

25

0,0003133

9905242

26

0,0006913

9847880

 

26

0,0003292

9902139

27

0,0006860

9841072

 

27

0,0003514

9898879

28

0,0006885

9834321

 

28

0,0003713

9895400

29

0,0007027

9827550

 

29

0,0003855

9891726

30

0,0007232

9820644

 

30

0,0004087

9887913

31

0,0007565

9813542

 

31

0,0004357

9883872

32

0,0007927

9806118

 

32

0,0004741

9879565

33

0,0008342

9798345

 

33

0,0005209

9874881

34

0,0008898

9790171

 

34

0,0005731

9869738

35

0,0009453

9781460

 

35

0,0006385

9864081

36

0,0010116

9772213

 

36

0,0007174

9857783

37

0,0010882

9762328

 

37

0,0008096

9850711

38

0,0011935

9751704

 

38

0,0008958

9842736

39

0,0013167

9740066

 

39

0,0009977

9833919

40

0,0014687

9727241

 

40

0,0011187

9824107

41

0,0016212

9712954

 

41

0,0012330

9813117

42

0,0017710

9697208

 

42

0,0013673

9801018

43

0,0019612

9680034

 

43

0,0014947

9787617

44

0,0021774

9661050

 

44

0,0016461

9772987

45

0,0024149

9640014

 

45

0,0017871

9756900

46

0,0026564

9616734

 

46

0,0019520

9739463

47

0,0029100

9591188

 

47

0,0021196

9720452

48

0,0032216

9563278

 

48

0,0023409

9699848

49

0,0035561

9532469

 

49

0,0025546

9677142

50

0,0039600

9498570

 

50

0,0027729

9652421

51

0,0043632

9460956

 

51

0,0030123

9625656

52

0,0048079

9419676

 

52

0,0032440

9596660

53

0,0053494

9374387

 

53

0,0035004

9565529

54

0,0059292

9324240

 

54

0,0037888

9532046

55

0,0065635

9268954

 

55

0,0040949

9495931

56

0,0072337

9208118

 

56

0,0044230

9457046

57

0,0080281

9141509

 

57

0,0047935

9415217

58

0,0089605

9068120

 

58

0,0052789

9370085

59

0,0099706

8986865

 

59

0,0057812

9320622

60

0,0111826

8897261

 

60

0,0063349

9266737

61

0,0125602

8797766

 

61

0,0069577

9208033

62

0,0141538

8687264

 

62

0,0076009

9143967

63

0,0159307

8564307

 

63

0,0082966

9074464

64

0,0179077

8427871

 

64

0,0091799

8999177

65

0,0199477

8276947

 

65

0,0101180

8916565

66

0,0221663

8111841

 

66

0,0111779

8826348

67

0,0246222

7932032

 

67

0,0123985

8727688

68

0,0272630

7736728

 

68

0,0137415

8619477

69

0,0300849

7525801

 

69

0,0151897

8501033

70

0,0333654

7299388

 

70

0,0168028

8371905

71

0,0370281

7055841

 

71

0,0186149

8231233

72

0,0410862

6794577

 

72

0,0205523

8078010

73

0,0456064

6515414

 

73

0,0226947

7911988

74

0,0505292

6218269

 

74

0,0253389

7732428

75

0,0559742

5904065

 

75

0,0282957

7536497

76

0,0617672

5573590

 

76

0,0316895

7323246

77

0,0682287

5229325

 

77

0,0358034

7091176

78

0,0752627

4872535

 

78

0,0404514

6837288

79

0,0831011

4505814

 

79

0,0457926

6560710

80

0,0919937

4131376

 

80

0,0519926

6260278

81

0,1012301

3751316

 

81

0,0590727

5934790

82

0,1109964

3371570

 

82

0,0667285

5584206

83

0,1212881

2997338

 

83

0,0755184

5211580

84

0,1324178

2633796

 

84

0,0854112

4818010

85

0,1447875

2285035

 

85

0,0962656

4406498

86

0,1578614

1954190

 

86

0,1082008

3982304

87

0,1720608

1645699

 

87

0,1215395

3551415

88

0,1876069

1362539

 

88

0,1364630

3119778

89

0,2038920

1106917

 

89

0,1526620

2694044

90

0,2204651

881226

 

90

0,1697596

2282766

91

0,2361715

686946

 

91

0,1877616

1895244

92

0,2513534

524709

 

92

0,2067754

1539390

93

0,2692017

392822

 

93

0,2270662

1221082

94

0,2900777

287073

 

94

0,2490304

943816

95

0,3128630

203800

 

95

0,2704802

708777

96

0,3360742

140038

 

96

0,2911747

517067

97

0,3595433

92975

 

97

0,3139476

366510

98

0,3817982

59547

 

98

0,3380428

251445

99

0,4005286

36812

 

99

0,3614389

166446

100

0,4159440

22068

 

100

0,3838188

106286

101

0,4274793

12889

 

101

0,4052753

65491

102

0,4368028

7379

 

102

0,4256704

38949

103

0,4495597

4156

 

103

0,4441355

22370

104

0,4625194

2288

 

104

0,4617886

12435

105

0,4756726

1230

 

105

0,4757990

6692

106

0,4890095

645

 

106

0,4889643

3508

107

0,5025189

329

 

107

0,5043934

1793

108

0,5161887

164

 

108

0,5200292

889

109

0,5300058

79

 

109

0,5358517

426

110

0,5439559

37

 

110

0,5518391

198

111

0,5580237

17

 

111

0,5679680

89

112

0,5721928

8

 

112

0,5842129

38

113

0,5864457

3

 

113

0,6005468

16

114

0,6007641

1

 

114

0,6169408

6

115

0,6151282

1

 

115

0,6333642

2

    

116

0,6497850

1

Artikel 4

1. De gehuwdheidsfrequenties, bedoeld in artikel 28, vierde lid, luiden als volgt:

Mannen

Vrouwen

x < 18

0

0

18 ≤ x < 25

0,01 + 0,07 (x–18)

0,05 + 0,10 (x–18)

25 ≤ x < 30

0,50 + 0,04 (x–25)

0,75 + 0,02 (x–25)

30 ≤ x < 35

0,50 + 0,04 (x–25)

0,85

35 ≤ x < 50

0,90

0,85

50 ≤ x < 65

0,90

0,85 – 0,01 (x–50)

2. In het eerste lid betekent de aanduiding ‘x’: de leeftijd van de deelnemer.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling dient ter uitwerking van de bepalingen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (hierna: de wet) waarbij aan de minister nadere regelgeving is opgedragen. Er is omwille van de overzichtelijkheid en in het kader van deregulering voor gekozen om de regels die de minister stelt zoveel mogelijk in een regeling onder te brengen.

Net als bij de wet en het besluit is gebeurd, is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande ministeriele regelingen. Waar de wet en het daarop gebaseerde besluit aansluiten bij de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) en de Wet Bpf 2000 en de daarop gebaseerde besluiten, sluit deze regelingen aan bij een aantal op de PSW en de Wet Bpf 2000 gebaseerde regelingen. In deze toelichting is zo veel mogelijk aangesloten bij de nota’s van toelichting bij die ministeriele regelingen. In het artikelsgewijze gedeelte van deze toelichting wordt per paragraaf nader ingegaan op de artikelen. Opgemerkt wordt nog dat met betrekking tot deze regeling een aantal overgangsbepalingen gelden. Deze zijn opgenomen in artikel 116 van de wet.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

Het u-rendement is een percentage dat is gebaseerd op het gemiddelde rendement van een geselecteerd pakket staatsleningen. In deze regeling wordt het u-rendement gehanteerd, zoals dat geldt op 1 januari van het jaar waarin de waardeoverdracht plaatsvindt om het percentage, bedoeld in artikel 26, vast te stellen. Het u-rendement wordt maandelijks gepubliceerd op de website

www.verzekeraars.nl.

Paragraaf 1. Aanvragen op grond van de wet

In navolging van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 zijn in de onderhavige regeling regels opgenomen betreffende de aanvraag van:

– een verplichtstelling;

– een wijziging van een verplichtstelling;

– een geheel of gedeeltelijke intrekking van een verplichtstelling;

– een ontheffing van een verplichtstelling.

Naast deze regeling zal een toetsingskader (Toetsingskader WBPR) worden gepubliceerd. Daarin worden de procedures in het kader van de verplichtstelling toegelicht. Met de onderhavige regeling en het Toetsingskader WBPR wordt beoogd meer inzicht te geven in de procedures in het kader van de verplichtstelling van deelneming in een beroepspensioenregeling. Het is de bedoeling dat deze regeling een bijdrage zal leveren aan het versnellen van de procedures. Daarom wordt in deze regeling vrij gedetailleerd aangegeven hoe de verplichtstelling, wijziging en intrekking ervan en de ontheffing moeten worden aangevraagd. Hierdoor weten partijen wat vereist wordt waardoor er geen tijd verloren hoeft te gaan bij het volledig krijgen van alle bij de aanvragen benodigde gegevens. Met de opgenomen regels wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige praktijk en rekening gehouden met de mogelijkheden van digitalisering, waardoor het aantal papieren exemplaren van de benodigde gegevens tot een minimum kan worden beperkt.

Artikel 2. Aanvraag van de verplichtstelling

Op basis van artikel 3, eerste lid, van de wet kan door een beroepspensioenvereniging die een naar het oordeel van de minister belangrijke meerderheid van beroepsgenoten vertegenwoordigt om een verplichtstelling worden gevraagd. Bij de aanvraag tot verplichtstelling moeten de stukken vermeld in artikel 4 van de wet worden meegezonden. Daarnaast moeten de aanvraag van de verplichtstelling en de vereiste stukken aan een aantal eisen voldoen. Deze worden vermeld in dit artikel.

In de aanvraag moet worden vermeld door welke beroepspensioenvereniging om een verplichtstelling wordt gevraagd. Deze beroepspensioenvereniging vormt ook de basis voor het vaststellen van de representativiteit, waarover een verklaring vereist is op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de wet. In de aanvraag wordt een toelichting gegeven op de gewenste reikwijdte van de verplichtstelling, het gebied dat onder het besluit zal komen te vallen. Voorzover van toepassing kan de afbakening van de werkingssfeer ten opzichte van aanverwante beroepsgroepen worden toegelicht. Voorbeelden van algemeen gebruikte programmatuur zijn iedere versie van de tekstverwerkingsprogramma’s Wordperfect en Microsoft Word. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de wet moet een aanvraag vergezeld gaan van de oprichtingsstatuten en reglementen. Bij een eerste aanvraag om verplichtstelling wordt tevens verzocht om een digitale tekst van statuten en reglementen en om een geprinte tekst in viervoud.

Artikel 3. Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling

Ook in de aanvraag om wijziging van de verplichtstelling moet worden aangegeven welke partijen de aanvraag indienen. Dit kunnen andere partijen zijn dan die ooit de aanvraag van verplichtstelling hebben ingediend, maar de aanvragers dienen wel representatief te zijn. De toelichting heeft in het geval van een aanvraag van wijziging van de verplichtstelling betrekking op het deel van de werkingssfeer dat wordt aangepast of toegevoegd. Indien de werkingssfeer gelijk blijft, maar er sprake is van enkel een naamswijziging, wordt dat toegelicht. Van de werkingssfeer zoals deze luidt na de wijziging moet de tekst zowel digitaal als op papier in viervoud worden aangeleverd.

Artikel 4. Aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling

Op grond van artikel 11, eerste en tweede lid, van de wet kan een beroepspensioenvereniging een aanvraag indienen tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de verplichtstelling. Op grond van artikel 11, derde lid, van de wet moet de beroepspensioenvereniging die de aanvraag doet een verklaring bij de aanvraag voegen waarmee wordt aangetoond dat zij voldoende representatief is.

Bij een gedeeltelijke intrekking dient een actuariële berekening te worden meegezonden, waaruit blijkt wat de financiële gevolgen zijn voor de pensioenuitvoerder en daarmee voor de deelnemers na de gedeeltelijke intrekking.

Artikel 5. Aanvraag tot ontheffing

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de wet kan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een persoon die tijdelijk in Nederland werkzaam is en derhalve slechts gedurende korte periode onder een verplichtstelling zou vallen, ontheffing verlenen.

In de aanvraag moet worden vermeld voor welke periode ontheffing wordt gevraagd. Deze periode kan worden uitgedrukt in data of in de omschrijving van een project waarvoor de persoon gedurende bepaalde tijd in Nederland werkzaam is. Wanneer het project is geëindigd, wordt de ontheffing beëindigd. Voorwaarde voor het verkrijgen van ontheffing is het voortzetten van de pensioenvoorziening in het land waaruit de persoon afkomstig is. Hiertoe dient een verklaring te worden meegezonden van de persoon waarvoor de ontheffing wordt gevraagd.

Artikel 6. Behandeling aanvragen

Alhoewel de Algemene wet bestuursrecht ook reeds voorziet in een vergelijkbare bepaling is in dit artikel, ter voorkoming van misverstanden, nogmaals vastgelegd dat aanvragen als genoemd in deze regeling eerst in behandeling worden genomen wanneer alle gegevens en bescheiden zoals vermeld in deze regeling zijn ontvangen.

Paragraaf 2. Gemoedsbezwaren

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de wet, wordt op aanvraag, personen die gemoedsbezwaren hebben tegen iedere vorm van verzekering door de pensioenuitvoerder ontheffing verleend van de verplichtstelling. Het tweede lid van dat artikel stelt dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. Deze paragraaf voorziet daarin. Ook de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling kende al een bepaling inzake gemoedsbezwaren en een regeling daaromtrent. Deze paragraaf is grotendeels een inhoudelijke voortzetting van die regeling.

Artikel 9. Verlenen van de ontheffing

De ontheffing wordt verleend indien overeenkomstig de waarheid is verklaard dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en daarom noch zichzelf nog iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Aan die ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van de pensioenuitvoerder.

Artikel 10. Spaarbijdragen

Om een waarborg te scheppen dat van de mogelijkheid tot ontheffing geen misbruik wordt gemaakt is bepaald dat de persoon die een ontheffing heeft in plaats van premies spaarbijdragen betaald. Deze spaarbijdragen hebben dezelfde hoogte als de premie die hij normaliter had moeten betalen. De beroepspensioenregeling moet duidelijk maken waarop deze spaarbijdragen recht geven.

Artikel 11. Spaarrekening

De aan de pensioenuitvoerder betaalde spaarbijdragen worden door of namens de pensioenuitvoerder geboekt op een spaarrekening ten name van de persoon, ten behoeve van wie de bijdragen zijn betaald. In de beroepspensioenregeling wordt aangegeven in welke gevallen en tot welke bedragen de persoon ten name van wie de spaarbijdragen zijn betaald, gerechtigd is gelden van de spaarrekening op te nemen. Daarbij wordt gedacht aan bepalingen die stellen dat het bedrag pas kan worden opgenomen op 65 jarige leeftijd, hetzij als bedrag ineens, hetzij in termijnen totdat het geld op is. Verder kan worden gedacht aan bepalingen die het mogelijk maken dat nabestaanden het geld op kunnen nemen na het overlijden van de betrokkene.

Artikel 12. Intrekken van de ontheffing

Indien de betrokkene daarom verzoekt wordt de ontheffing door de pensioenuitvoerder ingetrokken. Ook als naar het oordeel van de pensioenuitvoerder de gemoedsbezwaren niet langer bestaan, trekt deze de ontheffing in. Verder heeft de pensioenuitvoerder de mogelijkheid om de ontheffing in te trekken wanneer de betrokkene de voorwaarden die aan de ontheffing zijn verbonden niet nakomt. De gevolgen van het intrekken van de ontheffing moeten worden geregeld in de beroepspensioenregeling.

De beslissing van de pensioenuitvoerder op een aanvraag tot ontheffing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen staat bezwaar en beroep open. De procedure inzake het inbrengen van bezwaren bij de Pensioen- & Verzekeringskamer zoals vormgegeven in de vervallen regeling is in deze regeling niet overgenomen.

Paragraaf 3. Afkoop

In de wet is het afkoopverbod voor beroepspensioenregelingen geïntroduceerd. Op dat afkoopverbod bestaat een aantal uitzonderingen. Die uitzonderingen worden in deze paragraaf uitgewerkt. De mogelijkheid van afkoop van prepensioenaanspraken met als doel de afkoopsom aan te wenden voor de financiering van een levensloopregeling is opgenomen in de Afkoopregeling.

Artikel 13. Afkoop bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Ondanks de Wet verevening pensioenrechten zijn er situaties denkbaar waarin nog verrekening plaatsvindt. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van afkoop ter realisering van de verrekening van pensioenrechten bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Het betreft hier een geval van afkoop om het de gescheiden partner mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven.

Artikel 14. Afkoop deelneming korter dan een jaar

Indien korter dan een jaar aan een beroepspensioenregeling is deelgenomen worden veelal geen premievrije pensioenaanspraken meegegeven, maar ontvangt betrokkene een uitkering die ten minste gelijk is aan de door hem voor ouderdomspensioen betaalde bijdragen. Indien echter premievrije pensioenaanspraken worden meegegeven over een periode van deelneming korter dan een jaar kan er toch behoefte bestaan om die aanspraken af te kopen.

Artikel 16. Afkoop nabestaandenpensioen bij afkoop kleine bedragen

Ingeval een ouderdomspensioen het bedrag genoemd in artikel 15 niet te boven gaat, kan tevens behoefte bestaan aan afkoop van de daarbij behorende aanspraak op nabestaandenpensioen. In dit artikel is deze mogelijkheid geregeld. Uiteraard geldt deze bepaling niet ten aanzien van de aanspraak op bijzonder weduwen- of weduwnaarspensioen.

Artikel 17. Afkoop in verband met fiscaal bovenmatig pensioen bij pensionering en Artikel 18. Afkoop in verband met fiscaal bovenmatig pensioen bij einde binnenlandse belastingplicht

Deze artikelen houden verband met de fiscale begrenzingen voor pensioen die in de Wet op de loonbelasting 1964 zijn opgenomen. Voor pensioenregelingen met een recht op een bepaalde, al dan niet geïndexeerde pensioenuitkering, zoals bij eindloon- en middelloonregelingen, zal de toets aan deze begrenzingen niet tot problemen leiden. Bij die regelingen is immers vooraf vast te stellen wanneer die grens zal worden bereikt. Bij beschikbare premieregelingen ligt dit anders. Bij die regelingen wordt de uitkering vooral bepaald door de niet te voorspellen beleggingsresultaten op de ingelegde premies. Het is daarbij mogelijk dat gedurende de looptijd op het ene moment de begrenzing wordt overschreden, terwijl op een ander moment de te verwachten uitkeringen weer ver onder die grens dalen. In die gevallen kunnen oplossingen zoals stopzetting van de premiebetaling, eerdere pensioeningang of premierestitutie, onvoldoende blijken.

Daarom is in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 bepaald dat de genoemde toets zal plaatsvinden op twee tijdstippen, namelijk het tijdstip waarop voor het eerste aanspraak op ouderdomspensioen ontstaat en op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen. Indien de deelnemer ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn, regelt artikel 18a, tiende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 dat voor het laatste tijdstip wordt gelezen: het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de werknemer ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn.

Daarbij is bepaald dat indien in fiscale zin sprake is van bovenmatigheid, het meerdere zal worden uitgekeerd in een uitkering ineens. Deze uitkering van het fiscaal bovenmatige deel van het pensioen is in de onderscheiden situaties aan te merken als een gedeeltelijke afkoop van het pensioen. De artikelen 17 en 18 voorzien erin dat die uitkering aan de rechthebbende door het afkoopverbod in de wet niet zal worden belemmerd.

Paragraaf 4. Gewezen deelnemer

Artikel 19. Gewezen deelnemer in de artikelen 44 en 45 van de wet

In dit artikel is een omschrijving van het begrip gewezen deelnemer gegeven, waarin de criteria zijn opgenomen waaraan voldaan moet worden om na de beëindiging van de deelneming aan een beroepspensioenfonds voor toeslagen in aanmerking te komen. Die criteria zijn de volgende:

– Betrokkene moet bij de voortijdige beëindiging van de deelneming aan het beroepspensioenfonds een premievrije aanspraak op pensioen hebben verkregen, waarvan de hoogte is vastgesteld op grond van artikel 29 of 30 van de wet. Met premievrije aanspraak is bedoeld de van jaar tot jaar gefinancierde aanspraak.

– Betrokkene heeft bij de beëindiging van de deelneming of op een later tijdstip geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden tot afkoop of waardeoverdracht en dus die premievrije aanspraak ook behouden.

De gewezen deelnemer behoudt een aanspraak jegens het beroepspensioenfonds indien het beroepspensioenfonds de pensioenverplichtingen in eigen beheer heeft gehouden en ook in het geval het beroepspensioenfonds op grond van artikel 57 het uit de aangegane pensioenverplichtingen voortspruitende risico heeft herverzekerd door het sluiten van een verzekeringsovereenkomst met een verzekeraar. Het beroepspensioenfonds is in een dergelijk geval verzekeringnemer en begunstigde.

Onder de gegeven definitie valt niet de persoon die van een zogenoemde VUT-regeling gebruik heeft gemaakt voor zover voor hem de premiebetaling wordt voortgezet en diens pensioenrechten verder worden opgebouwd. Onder de definitie valt ook niet de arbeidsongeschikt verklaarde deelnemer voor wie premievrijstelling geldt en eveneens de pensioenopbouw wordt voortgezet. Ook met de situatie dat een deelnemer die arbeidsongeschikt is verklaard en voor wie uit die hoofde de pensioenopbouw wordt voortgezet voor een deel van zijn werktijd terwijl hij voor het overige deel zijn dienstverband heeft beëindigd en gewezen deelnemer is geworden is in de tekst rekening gehouden met de woorden ‘voor zover hij … een premievrije aanspraak op pensioen … heeft verkregen’.

Artikel 20. Gewezen deelnemer in artikel 45, derde lid, van de wet

Op grond van artikel 45, derde lid, van de wet heeft de gewezen deelnemer voor wat betreft toeslagen op zijn premievrije aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen een overeenkomstig recht op gelijke behandeling als wat hij heeft wat betreft toeslagen op zijn ouderdomspensioen. Het ligt voor de hand dat na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zijn gewezen echtgenoot een overeenkomstig recht ontvangt ten aanzien van zijn eigen premievrije aanspraak op weduwen- en weduwnaarspensioen. Indien het huwelijk van een deelnemer wordt ontbonden en die deelnemer op een later tijdstip gewezen deelnemer wordt, ontstaat dat overeenkomstige recht voor de gewezen echtgenoot eerst nadat de deelnemer gewezen deelnemer is geworden.

Paragraaf 5. Kostenregeling

De hoogte van de door De Nederlandsche Bank N.V. gemaakte kosten die door de gezamenlijke beroepspensioenfondsen moeten worden opgebracht, wordt bepaald door de taken die aan De Nederlandsche Bank N.V. zijn opgedragen. De in deze paragraaf opgenomen regeling is een inhoudelijke voortzetting van de Regeling vaststelling kostenregeling voor beroepspensioenfondsen. In de begripsbepaling is de term heffingsgrondslag gedefinieerd. Naast de door de beroepspensioenfondsen te ontvangen premies worden daar ook de beleggingsopbrengsten bij betrokken.

Artikel 22. Vaststellen van de heffingsgrondslag en Artikel 23. Afwijkende regels vaststellen van de heffingsgrondslag

De verslagstaten dienen als bron voor het vaststellen van de heffingsgrondslag. In afwijking daarvan geeft artikel 23 De Nederlandsche Bank N.V. alsnog de mogelijkheid van een beroepspensioenfonds opgave van de heffingsgrondslag te verlangen. Dat zal zij bijvoorbeeld doen indien zij van dat fonds geen of nog geen verslagstaat ter beschikking heeft waaruit zij de hoogte van de heffingsgrondslag kan destilleren.

Artikel 24. In rekening brengen van kosten

Op grond van dit artikel bestaat de aanslag uit een vast bedrag vermeerderd met een bedrag dat van jaar tot jaar wordt vastgesteld als een percentage van de heffingsgrondslag. De vaste voet is gegrond op de overweging dat een deel van de kosten van De Nederlandsche Bank N.V. onafhankelijk is van de grootte van de onderscheidene onder toezicht staande beroepspensioenfondsen. Dat deel van de kosten betreft dan onder andere de salariskosten van de algemene diensten en de kosten van huisvesting van De Nederlandsche Bank N.V. Het vaste bedrag is niet onderworpen aan een indexeringsbepaling. Het bedrag wordt van tijd tot tijd aangepast.

Het variabele deel van de aanslag is gegrond op het beginsel van heffing naar draagkracht van elk beroepspensioenfonds. De inkomsten van een beroepspensioenfonds bestaan niet alleen uit de ontvangen premies, maar ook uit de opbrengsten die de beleggingen opleveren.

Paragraaf 6. Reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht

Deze paragraaf is gebaseerd op de Regeling rekenregels waardeoverdracht. Er wordt in deze paragraaf onder andere een nadere technische uitwerking gegeven van de rekenregels op basis van paragraaf 4 van het besluit.

Artikel 26. Rente, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van het besluit

De in dit artikel bedoelde rente is de rente die het overdragende uitvoeringsorgaan ter compensatie is verschuldigd aan het overnemende uitvoeringsorgaan bij waardeoverdracht van een reguliere regeling naar een andere reguliere of niet-reguliere regeling over de periode tussen de overdrachtsdatum en de feitelijke betaaldatum. De rente is ook verschuldigd ingeval van waardeoverdracht van een niet-reguliere naar een reguliere regeling, maar wordt in dat geval geacht te zijn begrepen in de afkoopsom. In artikel 27 is voor deze laatste situatie een aanvullende regel opgenomen, maar ook artikel 26 is van toepassing op deze situatie. Bij de renteberekening worden gedeelten van een maand verwaarloosd.

Artikel 27. Rente, bij waardeoverdracht van niet-reguliere naar reguliere regeling

Met de introductie in het besluit van een regeling voor de pensioenverzekeringen die zijn gebaseerd op een beleggingsverzekering, waarbij het beleggingsrisico bij de deelnemer/verzekerde ligt, moet nu ook worden bepaald hoe de rentevergoeding wordt berekend. In artikel 10, vierde lid, van het besluit is bepaald dat geen rentevergoeding is verschuldigd in geval van waardeoverdracht van een niet-reguliere naar een andere niet-reguliere regeling. Voor de situatie waarin van een niet-reguliere naar een reguliere regeling wordt overgedragen geldt dat de rente geacht wordt begrepen te zijn in de afkoopsom. Door terugrekening over de periode tussen de betaaldatum en de overdrachtsdatum, weet het overnemende uitvoeringsorgaan welk deel van de afkoopsom als rentevergoeding wordt aangemerkt.

Artikel 28. Standaardtarief, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het besluit

Bij de berekening wordt gebruik gemaakt van de afgeronde overlevingstafels Gehele Bevolking mannen en Gehele Bevolking vrouwen 1995–2000 van het Actuarieel Genootschap (artikel 28, tweede lid). Het Genootschap publiceert deze tafels op zijn website (www.ag-⁠ai.nl) . Omwille van de rechtszekerheid en de kenbaarheid van deze gegevens zijn in deze nieuwe regeling de bedoelde overlevingstafels opgenomen in een bijlage bij de regeling. Wanneer het Genootschap overgaat tot het vaststellen van nieuwe tafels zal zonodig de bijlage bij deze regeling worden aangepast.

De gehuwdheidsfrequenties, bedoeld in artikel 28, vierde lid, zijn nu eveneens opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Dit omwille van de rechtszekerheid en de kenbaarheid van de gegevens, aangezien deze niet langer door het Actuarieel Genootschap op zijn website worden gepubliceerd. De gehuwdheidsfrequenties, voor zover dit het nabestaandenpensioen betreft, zullen geen wijziging meer ondergaan omdat zij alleen nog relevant zijn voor de berekening van de afkoopsom van pensioenen waarbij een gedeelte van het pensioen is opgebouwd vóór de inwerkingtreding van artikel 37 van de wet per 1 januari 2006. Voor de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2006 geldt namelijk de in artikel 28, derde lid, vervatte regel dat de gehuwdheidsfrequentie op de pensioendatum op 1 moet worden gesteld.

Artikel 29. Berekening pensioenaanspraken

Het bedrag dat benodigd is voor de financiering van de toe te kennen pensioenaanspraken wordt vastgesteld overeenkomstig de voorwaarden die het overnemende pensioenfonds of de overnemende verzekeraar ten aanzien van de inkoop van pensioenaanspraken hanteert. De overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken kan meer of minder bedragen dan dit benodigde bedrag. Zoals in artikel 14, eerste lid, van het besluit is bepaald, wordt de totale overdrachtswaarde aangewend voor het inkopen van pensioenaanspraken in de pensioenregeling ondergebracht bij de het overnemende uitvoeringsorgaan. Wanneer de overdrachtswaarde lager is dan de het benodigde bedrag, bijvoorbeeld omdat de overdrachtswaarde exclusief een kostenopslag is, komt het verschil ten laste van de nieuwe werkgever of van het pensioenfonds bij wie deze de pensioenregeling heeft ondergebracht.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven