Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2005, 250 pagina 23 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2005, 250 pagina 23 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
15 december 2005
Nr. DDB 2005/34 M
Directoraal-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen
De Staatssecretaris van Financiën,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op artikel 3.42, tweede, vijfde en zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
Besluit:
De Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 20011 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1.
De bestaande tekst wordt aangeduid als eerste lid.
2.
In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘door het bevoegde gezag voor het bedrijfsmiddel of onderdeel daarvan een zodanige vergunning is afgegeven ten tijde van de aanmelding, bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet’ vervangen door: de belastingplichtige ten tijde van de aanmelding, bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet ten aanzien van het bedrijfsmiddel of een onderdeel daarvan houder is van een zodanige door het bevoegde gezag afgegeven vergunning alsmede van een MEP-beschikking ter grootte van een bedrag per Kwh. dat groter is dan nihil.
3. Na het eerste lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid en van artikel 5, vijfde lid, wordt onder MEP-beschikking verstaan: een beschikking waarbij een subsidie als bedoeld in artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998, is verleend.
B
In artikel 5, vijfde lid, wordt ‘de afgegeven vergunning’ vervangen door: de MEP-beschikking alsmede van de afgegeven vergunning.
C
Bijlage I wordt vervangen door de bij deze regeling behorende bijlage I.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Energie-investeringsaftrek (EIA) biedt ondernemers die investeren in energiebesparende bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan een fiscaal voordeel. Jaarlijks vindt aanpassing van de regeling aan de stand van de techniek plaats.
Voor de goede orde zij er op gewezen dat voor de Nederlandse Antillen en Aruba in een afzonderlijke ministeriële regeling is neergelegd welke bedrijfsmiddelen kwalificeren voor de EIA.
De ontwerpregeling is op 14 december 2005 onder notificatienummer 2005/0702/NL voorgelegd aan de Europese Commissie ingevolge de Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nl. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).
Aanpassingen aangewezen investeringen
In bijlage I behorende bij deze regeling zijn de investeringen opgenomen die na inwerkingtreding van deze regeling in aanmerking komen voor energie-investeringsaftrek.
In het kader van de vermindering van de warmte- of koellast wordt dit jaar bevorderd door EIA toe te staan ter zake van isolatie van koel of vriesruimten (§ 2.1.E in artikel 1 onderdeel A, deel 2 van de bijlage). Met deze omschrijving wordt aangesloten bij het best beschikbare energetisch alternatief.
In het kader van de verbetering van de energie-efficiëntie is bij de hoogrendementsmotoren de indeling naar vermogen aangepast (§ 1.2.C in artikel 1 onderdeel A, deel 4 van de bijlage). De omschrijving is aangepast in verband met recent tot stand gekomen Europese labelling. Alle hoogrendementsmotoren zijn daarmee in een energie-efficiency klasse onder te brengen.
In het kader van de verbetering van de energie-efficiëntie wordt ook dit jaar EIA toegestaan ter zake van de hoogrendementspomp voor centrale verwarming (§ 1.2.F in artikel 1 onderdeel A, deel 4 van de bijlage). Dit wordt evenwel alleen nog toegestaan voor de pompen die uitgevoerd zijn met een gelabelde hoogrendementspomp.
In het kader van de verbetering van de energie-efficiëntie is bij de installaties voor het koelen of vriezen van ruimten de omschrijving gewijzigd (§ 1.2.K in artikel 1 onderdeel A, deel 4 van de bijlage). De toepassing van koel- of vriesinstallaties voor processen is toegevoegd aan de omschrijving. De technische eis van de COSP is vervangen door technische eisen voor de condensor en de regeling van de koelinstallatie. Met deze omschrijving wordt aangesloten bij het best beschikbare energetisch alternatief. Daarnaast is met betrekking tot de hoogte van het investeringsbedrag dat in aanmerking komt voor EIA, een onderscheid aangebracht tussen installaties die werken met ammoniak en eventueel koolstofdioxide (CO2) als koudemiddel, en installaties die werken met andere HCFK-vrije koudemiddelen. Het CO2/NH3 cascade koelsysteem, welke apart vermeld stond, is nu ondergebracht in de gewijzigde en uitgebreide omschrijving van de koel- of vriesinstallaties. Hiermee wordt een eerste aanzet gegeven om bij koel- of vriesinstallaties in de toekomst ammoniak (NH3) en eventueel koolstofdioxide (CO2) als koudemiddel toe te passen. Dit heeft dan ook gevolgen voor de ondersteuning van de overige installaties die werken met HCFK-vrije koelmiddelen.
In het kader van investeringen ten behoeve van het aanwenden of toepassen van duurzame energie wordt een aanscherping doorgevoerd ten aanzien van windturbines die worden geplaatst in het niet gemeentelijk ingedeelde deel van de territoriale zee of in de Exclusieve Economische Zone (artikelen 2 en 5 van de regeling en § 2.1.A in artikel 1 onderdeel E, deel 4 van de bijlage). Om voor EIA in aanmerking te kunnen komen, dient de belastingplichtige op het moment van de aanmelding houder te zijn van een beschikking als bedoeld in artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 (MEP-beschikking), waarin een subsidiebedrag is toegekend per Kwh. dat groter is dan nihil.
Deze aanscherping bouwt voort op de beleidsmatig ingezette koers om in het kader van het bereiken van de doelstelling van 9% duurzame elektriciteit in 2010 op korte termijn ten hoogste 700MW wind op zee te realiseren (in 2010) (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 575, nr. 11). Door middel van een tender, die zal starten na inwerkingtreding van de wetswijzigingen met betrekking tot de Milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP), zullen de meest kosteneffectieve windparken tot stand komen (dus met de laagste subsidie per kilowattuur). De beslissing om aan een aanmelding voor EIA ter zake van windparken op zee de eis te verbinden dat de belastingplichtige op het moment van aanmelding houder moet zijn van een positieve MEP-beschikking, past bij de ingezette koers. De wijziging van zowel artikel 2 als artikel 5 houdt hiermee verband. Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat deze aanscherping onverlet laat de eis dat de melding van aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van een investering binnen een termijn van drie maanden plaats moet vinden.
Ter verduidelijking is aan de omschrijvingen van de rendementseisen bij biomassa-stortgas en biogastoepassingen toegevoegd dat de norm die gehanteerd wordt, het rendement is dat ‘gemiddeld op jaarbasis’ is berekend (artikel 1 onderdeel E, deel 5 van de bijlage).
Tenslotte heeft een aantal redactionele aanpassingen plaatsgevonden.
Volledigheidshalve zij nog opgemerkt, dat voor investeringen die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader omschreven investering de eisen die worden gesteld aan zo’n nader omschreven investering eveneens van toepassing zijn. Het is derhalve niet zo dat bij deze investeringen kan worden teruggevallen op de niet nader omschreven investering indien slechts wordt voldaan aan de energieprestatie-eis.
De regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Op grond van artikel 3.51 van de wet is zij van toepassing op verplichtingen die zijn aangegaan of voortbrengingskosten die zijn gemaakt op of na die datum.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.G. Wijn
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in bouwwerken
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in bouwwerken, door:
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Warmtepomp voor het verwarmen van ruimten in woningen of bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepomp met een COP ≥ 3,5 gemeten conform EN14511 of een gasgestookte warmtepomp met een gas utilization efficiency ≥ 1,4 gemeten conform EN 12309-2, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.C. Warmtepompboiler waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor de verwarming van tapwater in woningen of bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepompboiler met een COP ≥ 2,5 gemeten conform NEN-EN 255-3, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.D. Vermindering van de inzet van energie voor het conditioneren van lucht met behulp van:
a. Droog- of bevochtigingrotor voor het drogen of bevochtigen van lucht ten behoeve van klimaatbeheersing in bedrijfsgebouwen door middel van een roterende schijf, die vocht uitwisselt tussen de in- en uitgaande luchtstroom, en bestaande uit: droog- of bevochtigingrotor, aandrijving.
b. Adiabatische indirect werkende dauwpuntsluchtkoeler voor het koelen van bedrijfsgebouwen, waarbij in de koeler een deel van de gekoelde lucht over de bevochtigde warmtewisselaar wordt geleid en afgevoerd, en bestaande uit: warmtewisselaar, ventilator, filter, bevochtigingsapparatuur, (eventueel) waterbehandelingsapparatuur.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
2.1.B. HR-glas voor beglazing in buitengevel-, of dakconstructies van bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform EN 673 voor warmtereflecterend isolerend glas met een warmtewerende coating of gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt U van maximaal 1,2 W/m2 K en met:
a. een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van ten minste 70%, of
b. een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van ten minste 60% gecombineerd met een zontoetredingscoëfficiënt (ZTAN) van ten hoogste 40%. Exclusief kozijnen of constructie waarin of waarop het glas wordt gemonteerd.
2.1.C. Energieschermen voor het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen voor lichte stookteelt aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende gebouwschil, door het aanbrengen van beweegbare schermen, en bestaande uit: schermdoek dat voor tenminste 90% dicht is, waarbij de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%, mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen (eventueel) schermkierregeling. Bij lichte stookteelt is de gemiddelde minimum etmaaltemperatuur van de stooklijn in de maand januari lager dan 17°C.
2.1.D. Isolatie voor bestaande constructies in bedrijfsgebouwen door verbetering van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden van ruimten, en bestaande uit: isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ (R m) = Σ(d/λ) toeneemt met ten minste 1,5 m2 K/W t.o.v. de oude situatie.
Het maximum bedrag, dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 20/m2 te isoleren oppervlak. De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068 (mei 1997).
2.1.E Isolatie van koel- of vriesruimten door isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R=Σ(Rm) = Σ(d/λ);
a. Voor het koelen of licht vriezen bij een ruimtetemperatuur tussen +12°C en -10°C, ten minste 5,2 m2 K/W dient te bedragen. Het maximum investeringsbedrag, dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 20/m2 te isoleren oppervlak.
b. Voor het vriezen bij een ruimtetemperatuur lager dan -10°C, ten minste 10,5 m2 K/W dient te bedragen. Het maximum investeringsbedrag, dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 40/m2 te isoleren oppervlak.
Bij een scheiding tussen twee gekoelde ruimten is de zwaarste warmteweerstandseis van toepassing.
De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068 (mei 1997).
2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverliezen.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
3.2.A. Systemen voor de aanwending van afvalwarmte. Indien afvalwarmte wordt geleverd door een investerende onderneming, dan wordt de besparing op de locatie waar de afvalwarmte wordt aangewend meegenomen bij het bepalen van het besparingskental. De berekening dient te worden betrokken over het totale investeringsbedrag van alle betrokken ondernemingen.
Afvalwarmte is warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend. Verwarmingsnetten waarbij de warmte afkomstig is van nieuw te bouwen elektrisch vermogen worden uitgesloten van deze regeling.
3.2.B. Warmtebuffersysteem bestemd voor het opslaan van restwarmte vrijkomend bij warmteopwekking in tuinbouwkassen voor lichte stookteelt en bestaande uit: opslagtank of opslagzak. Bij lichte stookteelt is de gemiddelde minimum etmaaltemperatuur van de stooklijn in de maand januari lager dan 17ºC.
4. Efficiënte verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.2.B. Daglichtsysteem met spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers voor het optimaal benutten van daglicht in bedrijfsgebouwen door een daglichtsysteem (niet zijnde (kunststof) daglichtkoepels), waarbij het daglicht dieper in de ruimte wordt gebracht via spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers, en bestaande uit: spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers, (eventueel) plafondspiegels.
4.2.C. Ruimteverlichting in koel- of vriescellen, en bestaande uit: light emitting diodes (LED’s) inclusief behuizing en LED-regeling.
4.2.D. Noodverlichting in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: light emitting diodes (LED’s) inclusief behuizing en LED-regeling.
4.2.E. Vluchtwegsignalering voor verlichte vluchtrouteaanduiding in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: armaturen welke voorzien zijn van met tritiumgas gevulde buisjes (bètalights).
4.2.F. Energie-efficiënt verlichtingssysteem voor:
a. vervanging van bestaande binnenverlichting in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: spiegeloptiekarmaturen in combinatie met hoogfrequent elektronisch voorschakelapparaat en fluorescentielampen, (eventueel) regelinstallatie voor het regelen van de verlichting afhankelijk van de daglichtintensiteit, (eventueel) automatische aanwezigheidsdetectie, (eventueel) reagerend op veegpulsen, of
b. vervanging van bestaande binnenverlichting in bedrijfsgebouwen (met uitzondering van tuinbouwkassen), en bestaande uit: spiegeloptiekarmaturen die uitsluitend geschikt zijn voor compact fluorescentielampen of hogedruk gasontladingslampen, elektronisch voorschakelapparaat, bijbehorende lampen, (eventueel) automatische aanwezigheidsdetectie.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
B. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen door:
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Gasgestookt HR-frituurtoestel voor het bereiden van maaltijden, dat gemeten is conform NEN-EN 437, NEN-EN 203 en CR 1404, waarbij het thermisch rendement ten minste 83% op onderwaarde bedraagt, de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt dan 100 ppm en de jaar-emissiewaarde van NOX niet meer bedraagt dan:
a. 40 ppm voor toestellen met een belasting t/m 36 kW op onderwaarde, of
b. 1,11 ppm per kW belasting voor toestellen met een belasting tussen 36 kW en 54 kW op onderwaarde, of
c. 60 ppm voor toestellen met een belasting groter dan 54 kW op onderwaarde.
De jaar-emissiewaarden van NOX en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding, en bestaande uit: hoogrendement gastoestel, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem, exclusief accessoires.
1.2.C. Hoogrendementmotoren voor het aandrijven van proceswerktuigen, en bestaande uit: asynchrone elektromotoren exclusief bekabeling:
a. met een nominaalvermogen tot 90 kW, die voldoen aan de EFF1 (CEMEP) efficiencyklasse gemeten volgens de voorschriften van de IEC;,
b. met een nominaalvermogen groter dan 90 kW met een rendement van ten minste 96% gemeten volgens de voorschriften van de IEC.
1.2.D. Warmtepomp waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor processen, en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepomp met een COP ≥ 3,5 gemeten onder normale bedrijfsomstandigheden of een gasgedreven warmtepomp met een gas utilization efficiency ≥ 1,4 gemeten onder normale bedrijfsomstandigheden, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.E. Gasgestookte hogedrukreiniger voor het reinigen van oppervlakken met warm water onder hoge druk eventueel met gelijktijdige dosering van reinigingsmiddelen, die gemeten is conform NEN-EN 1196, waarbij het indirect rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt, de jaar-emissiewaarde van de NOX niet meer bedraagt dan 60 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt dan 160 ppm. De jaaremissiewaarden van NOX en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding, en bestaande uit: gasgestookte hogedrukreiniger, (eventueel) standaard spuitlans, (eventueel) standaard hoge-drukslang.
1.2.F. HR-pomp bestemd voor centrale verwarming, airconditioning of tapwater in bedrijfsgebouwen en bestaande uit: stand-alone natloper centrifugaalpomp tot 2.500 Watt met een EEI < 0,4 gemeten conform EN 1151 en geclassificeerd door Europump.
Het maximum bedrag, dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 5 per Watt.
1.2.G. Direct gasgestookte condenserende boiler voor de productie van warm tapwater, en bestaande uit: een condenserende warm tapwaterboiler, die gemeten is conform NEN-EN 89 en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.
1.2.H. Gasverwarmde wasdroger voor het drogen van wasgoed, en bestaande uit:
– een wasdroger waarbij de drooglucht direct met gas wordt verwarmd, of
– een wasdroger met een maximale belading van 15 kg, waarbij de drooglucht indirect wordt verwarmd door een gasgestookte installatie.
1.2.I. Gasgestookte lagedruk stoomvormer voor het verwarmen van kookketels voor maaltijden, en bestaande uit: gasgestookte lagedruk stoomvormer met een nominale belasting op onderwaarde van maximaal 130 kW.
1.2.J. Gasgestookte (stoom)convectieoven voor het bereiden van maaltijden, die gemeten is conform NEN-EN 437 en NEN-EN 203 en CR 1404, waarbij het indirect rendement ten minste 80% op onderwaarde bedraagt, de jaaremissiewaarde van NOX niet meer bedraagt dan 83,6 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt dan 100 ppm. De jaar-emissiewaarde van NOX en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding, en bestaande uit: gasgestookte (stoom)convectieoven, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem, exclusief accessoires.
1.2.K. Energiezuinige koel- of vriesinstallatie voor het koelen of vriezen van ruimten of processen tot maximaal + 12 °C, en bestaande uit: tenminste één frequentiegeregelde compressor,
(natte)condensor waarvan het verschil tussen de condensatietemperatuur van het koudemiddel in de condensor en de temperatuur van de buitenlucht maximaal 10 K bedraagt, conform NEN-EN 327 voor een droge condensor of NEN-EN 15218 voor een door verdamping gekoelde condensor, en waarbij het nominaal vermogen van de condensorventilatoren maximaal 25 W per kW condensorvermogen bedraagt, weersafhankelijke condensordrukregeling die bij lagere buitenluchttemperaturen (T<13°C) de condensatietemperatuur verlaagt tot T ≤ 23°C, elektronische expansieregeling bij een direct expansiesysteem, verdamper, (eventueel) cascadekoeler (CO2/NH3 warmtewisselaar), (eventueel) CO2 koeler, (eventueel) vloeistofafscheider.
Het bedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt in het geval als koudemiddel:
a. ammoniak (NH3) (in belangrijke mate) wordt gebruikt (eventueel) uitgevoerd met een cascadekoelsysteem op basis van koolstofdioxide (CO2), het volledige bedrag van de koel- of vriesinstallatie. Uitgezonderd zijn de onderdelen die geen NH3 of CO2 bevatten;
b. een HCFK-vrij koudemiddel wordt gebruikt, maximaal € 250 per kW ontwerpkoelvermogen.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
3.2.A. Systemen voor de aanwending van afvalwarmte. Indien afvalwarmte wordt geleverd door een investerende onderneming, dan wordt de besparing op de locatie waar de afvalwarmte wordt aangewend meegenomen bij het bepalen van het besparingskental. De berekening dient te worden betrokken over het totale investeringsbedrag van alle betrokken ondernemingen.
Afvalwarmte is warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend. Verwarmingsnetten waarbij de warmte afkomstig is van nieuw te bouwen elektrisch vermogen worden uitgesloten van deze regeling.
4. Efficiënte verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.2.B. LED seinlampen of LED verkeerslichten bij wegen of vaarwegen of spoorwegen, en bestaande uit: light emitting diodes (LED’s) inclusief behuizing en LED-regeling, (eventueel) vervanging van de elektronische voeding, exclusief lantaarn, exclusief palen, exclusief verkeersregeling en exclusief aansluiting op het elektriciteitsnet.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
C. Investeringen ten behoeve van het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing door:
Warmtekrachtinstallatie of brandstofcelsysteem voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 65% bedraagt. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.
D. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij transportmiddelen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij voertuigen voor het vervoer over de weg, vaartuigen bij de binnenvaart of bij railgebonden voertuigen door:
1. Verbetering van de energie-efficiëntie door:
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Wielnaafmotoren voor het aandrijven van de wielen van een voertuig, en bestaande uit: elektromotoren met permanente magneten en motorcontroller die in de wielnaaf zijn geïntegreerd, oplaadbare accu’s ten behoeve van de voeding van de motoren.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
1.3.B. Kopschot windscherm of spoiler intermodaal chassis voor het beter geleiden van de rijwind, ter vermindering van de aërodynamische weerstand van voertuigen ten behoeve van goederenwegtransport met een maximum massa beladen voertuig van meer dan 3.500 kg, en bestaande uit: vast aan de oplegger of het chassis gemonteerde kunststof of metalen 3-D spoiler.
1.3.C. Zij-afscherming voor het verminderen van de aërodynamische weerstand van voertuigen ten behoeve van goederenwegtransport door middel van panelen ter afsluiting van de open ruimte aan de zijkant van motorwagens, aanhangers, trekkers en opleggers die tevens voldoen aan de eisen voor de verkeersveiligheid conform EEG-richtlijn 89/297, en bestaande uit: zij-afscherming.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
2.1.B. Lichtgewicht aramide koelcontainer voor het wegvervoer, railvervoer, watervervoer of intermodaal vervoer, en bestaande uit: koelcontainer of opbouw van koelwagens of -opleggers, exclusief het aanwezige koelaggregaat, met aramide zijwanden met een lengte van ten minste 6 meter en met een dikte van het isolatiemateriaal van ten minste 42 mm. Hierbij dienen alle zijwanden ten minste 220 g/m2 aramideweefsel of -legsel te bevatten.
2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverlies.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
4. Efficiënte verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
E. Investeringen ten behoeve van het aanwenden of toepassen van duurzame energie
Technische voorzieningen die er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door gebruik te maken van duurzame energie door:
1. Zonne-energie door:
1.1.A. Conversie naar elektriciteit of warmte (met uitzondering van het gebruik van passieve zonne-energie).
1.1.B. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie uit zonlicht met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 90 Watt, (eventueel) stroom/spanningsomvormer, (eventueel) accumulator.
1.1.C. Zonnecollectorsysteem voor het verwarmen van water, en bestaande uit: zonnecollector, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) in het vat geïntegreerde naverwarmer.
1.1.D. Luchtcollectorsysteem voor drooglucht voor het benutten van zonne-energie, waardoor de drooglucht van droogprocessen wordt (voor)verwarmd, en bestaande uit: niet-watergevulde zonnecollector, (eventueel) aansluiting op droogruimte.
2. Windenergie door:
2.1.A. Windturbine met een nominaal vermogen > 25 kW voor het opwekken van elektrische energie, en bestaande uit: windturbine, (eventueel) mast, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) uitsluitend voor plaatsing en onderhoud van de windmolen bestemde ontsluitingsweg.
Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt voor windturbines die:
– op Nederlands grondgebied, anders dan in het niet gemeentelijk ingedeelde deel van de territoriale zee of de Exclusieve Economische Zone, worden geplaatst € 1100/kW;
– in het niet gemeentelijk ingedeelde deel van de territoriale zee of in de Exclusieve Economische Zone worden geplaatst € 2250/kW.
Het vermogen (kW) is gedefinieerd als het nominale elektrische vermogen van de windturbine.
2.1.B. Windturbine met een nominaal vermogen ≤ 25 kW voor het opwekken van elektrische energie, en bestaande uit: windturbine, (eventueel) mast, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 5000/kW;
Het vermogen (kW) is gedefinieerd als het nominale elektrische vermogen van de windturbine.
3. Waterkracht door:
3.1.A. Conversie naar elektrische of mechanische energie.
3.1 B. Waterkrachtinstallatie voor het benutten van waterstroming of het verval van waterstromen voor de opwekking van elektrische of mechanische energie, en bestaande uit: waterrad of waterturbine, (eventueel) transmissie, (eventueel) generator, (eventueel) transformator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
4. Benutten of opslaan van omgevingswarmte door:
4.1.A. Aardwarmtewinningssysteem voor het winnen van warmte uit diepe aardlagen ten behoeve van de verwarming van processen of van gebouwen, en bestaande uit: aardwarmtewinningsinstallatie, aansluiting op verwarmingsnet.
4.1.B. Grondwarmtewisselaar voor:
a. het koelen of verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen of bij processen, met behulp van een in het grondwater liggende warmtewisselaar, en bestaande uit: pomp(en), ondergrondse warmtewisselaar, (eventueel) restwarmteopslagvat.
b. het verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen of bij processen met behulp van een in de wegverharding liggende warmtewisselaar, en bestaande uit: pomp(en), ondergrondse warmtewisselaar of warmtevoerende buizen in de wegverharding exclusief de wegverharding zelf, (eventueel) restwarmteopslagvat.
4.1.C. Warmte- of koude-opslag in de bodem (aquifer) voor het opslaan van warmte of koude in de bodem met behulp van grondwater als opslagmedium, ten behoeve van het koelen of verwarmen van gebouwen of processen, en bestaande uit: een gesloten systeem met grondwaterbronnen/putten, die voor onttrekking en injectie worden gebruikt en waarbij de jaarlijkse netto thermische balans van de bodem nagenoeg neutraal is, grondwaterpompen, transportleiding van putten naar applicatievestiging, (eventueel) warmtewisselaar tussen grondwater en gebouwnet.
5. Biomassa door:
5.1.A. Conversie naar mechanische of elektrische energie, warmte, of gasvormige, vloeibare of vaste energiedragers en waarbij sprake moet zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct.
Onder biomassa wordt hier verstaan: materiaal dat voor wat betreft de massa van de brandbare componenten geheel of nagenoeg geheel bestaat uit koolstofverbindingen afkomstig uit een korte CO2-cyclus, waarbij geldt dat de eventueel in het materiaal aanwezige koolstofverbindingen afkomstig uit een lange CO2-cyclus onvermijdelijk in het materiaal aanwezig moeten zijn. Hierbij mag geen sprake zijn van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen.
Bijvoorbeeld de volgende materiaalstromen:
– houtafval, sloophout, snoeihout, dunningshout en andere houtachtige stromen;
– stro, bermmaaisel, riet, kippenmest en overige agrarische residuen, exclusief natte drijfmest;
– residuen van de papierindustrie, mits deze geen kunststoffen bevatten;
– oud papier en karton;
– steekvast papierslib of steekvast rioolwaterzuiveringsslib;
– specifiek voor het inzetten van duurzame energie geteelde gewassen of delen daarvan;
– organische residuen uit de voedings-en genotmiddelenmiddelenindustrie, exclusief ongeboren mest.
5.1.B. Biomassavergassingsinstallatie voor het opwekken van warmte of mechanische of elektrische energie door het vergassen van biomassa. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van de installatie moet ten minste 30% bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: vergassingsreactor, (eventueel) voorbewerkingsapparatuur, (eventueel) gasmotor of -turbine, (eventueel) rookgasreinigingsapparatuur, (eventueel) generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) gasreinigingsapparatuur, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) brander, (eventueel) ketel.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.C. Biomassaverbrandingsinstallatie voor het opwekken van warmte en mechanische of elektrische energie door verbranding van biomassa, waarbij de warmte nuttig moet worden aangewend. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van de installatie moet ten minste 40% bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: verbrandingsinstallatie, ketel, (eventueel) voorbewerkingsapparatuur, (eventueel) stoomexpansieturbine, (eventueel) rookgasreinigingsapparatuur, (eventueel) generator (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.D. Biomassaverbrandingsinstallatie voor het opwekken van warmte door verbranding van biomassa, waarbij de warmte nuttig wordt aangewend. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van de installatie moet tenminste 75% bedragen, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: verbrandingsinstallatie, ketel, (eventueel) voorbewerkingsapparatuur, (eventueel) rookgas-reinigingsapparatuur. Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.E. Stortgaswinningsinstallatie voor het onttrekken van (stort)gas uit gestort afval en het nuttig aanwenden van de daarin aanwezige energie met een totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van ten minste 35%. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: stortgasonttrekkingssysteem, gasbehandelingsapparatuur, (eventueel) compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator met of zonder aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) warmtewisselaar.
5.1.F. Biogasbenuttingsinstallatie voor het omzetten van biogas, afkomstig van anaërobe vergisting, in mechanische of elektrische energie of warmte. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van de installatie moet ten minste 50% bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: (eventueel) gasbehandelingsapparatuur, (eventueel) compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) ketel, (eventueel) warmtewisselaar.
5.1.G. Anaërobe-vergistingsinstallatie voor het anaëroob vergisten van biomassa, natte drijfmest of ongeboren mest en het daarbij opwekken van warmte en mechanische of elektrische energie, waarbij een deel van de niet in mechanische of elektrische energie omgezette warmte nuttig wordt aangewend. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van de installatie moet ten minste 35% bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: reactor, menger, biogashouder, warmtewisselaar, silo, biogasbehandelingsapparatuur, (eventueel) compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.H. Biomassavoorbewerkingsinstallatie voor het voorbewerken en opslaan van biomassa tot direct inzetbare brandstof, door middel van opslag en drogen of verkleinen of pelletteren of briketteren. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct, en bestaande uit: ontvangstinstallatie, opslagsilo’s, droogapparatuur of verkleiningsapparatuur of pelletteerapparatuur of briketteerapparatuur, (eventueel) transportschroeven of -banden.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.I. Biomassavergassingsinstallatie voor het produceren van biogas door het vergassen van biomassa en het biogas opwaarderen tot aardgasnetkwaliteit en waarbij het gas in het aardgasnet wordt gebracht. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het cold-gas rendement gemiddeld op jaarbasis van de installatie moet ten minste 60% bedragen. Het cold-gas rendement wordt berekend door de onderste verbrandingswaarde van het geleverde gas van aardgasnetkwaliteit samen met de nuttig aangewende warmte, te delen door de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: vergassingsreactor, voorziening die het geproduceerde biogas opwaardeert tot aardgasnetkwaliteit, (eventueel) rookgasreinigingsapparatuur, (eventueel) gasreinigingsapparatuur.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.J. Pyrolyse-installatie voor het onder zuurstofarme of -loze omstandigheden verwerken van biomassa door middel van thermische ontleding, waarbij de vrijkomende vaste, vloeibare of gasvormige reactieproducten worden aangewend als brandstof voor energieopwekking of als grondstof en daarbij fossiele energiedragers verdringen, en bestaande uit: pyrolysereactor, (eventueel) voorbewerkingsapparatuur, (eventueel) gasreinigingssysteem, (eventueel) rookgasreinigingsinstallatie.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.K. Biogasopwaardeerinstallatie voor het produceren van gas van aardgasnetkwaliteit, waarbij uitsluitend uit biomassa verkregen gassen als energie-input mogen dienen, en bestaande uit: voorziening die geproduceerde biogas opwaardeert naar gas van aardgasnetkwaliteit, (eventueel) gasreinigingsapparatuur, (eventueel) compressor. Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.L. Bio-oliebenuttingsinstallatie voor het opwekken van warmte of mechanische of elektrische energie door het benutten van de energie-inhoud van uit biomassa verkregen secundaire vloeibare energiedragers. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van de installatie moet ten minste 50% bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: motor, generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet (eventueel) warmtewisselaar.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.M. Stortgaswinningsinstallatie voor het onttrekken van (stort)gas uit gestort afval, waarbij het stortgas wordt opgewaardeerd naar gas van aardgasnetkwaliteit en in het aardgasnet wordt gebracht, en bestaande uit: stortgasonttrekkingssysteem, gasbehandelingsapparatuur, voorziening die het stortgas opwaardeert naar gas van aardgasnetkwaliteit, (eventueel) compressor.
Een energie-advies ter verbetering van de energie-efficiency van objecten door middel van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen, en bestaande uit: een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van de energie-efficiency zijn vastgelegd. Deze rapportage bevat in ieder geval:
1. Beschrijving van het object;
2. Een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object;
3. Een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale object;
4. Een overzicht van de mogelijkheden en de kwantificering tot energiebesparing;
5. Een overzicht van de noodzakelijke organisatorische en administratieve aanpassingen;
6. Een raming van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten.
Voor afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende aanvullende eisen:
7. Inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar;
8. Van de energiebalans dient 90% van het totale energiegebruik te worden gespecificeerd, tenzij daar gemotiveerd van afgeweken kan worden;
9. Helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen.
1.
a. Bij de investeringen voor de technische voorzieningen als omschreven in artikel 1 dient de energiebesparing voor de investeringen onder:
A.1.1.A, A.1.2.A, A.1.3.A, A.2.1.A, A.2.2.A, A.3.1.A, A.3.2.A, A.4.1.A, A.4.2.A en A.4.3.A ten minste 0,4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer dan 4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro;
B.1.1.A, B.1.2.A, B.1.3.A, B.2.1.A, B.3.1.A, B.3.2.A, B.4.1.A, B.4.2.A en B.4.3.A ten minste 0,8 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer dan 4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro;
D.1.1.A, D.1.2.A, D.1.3.A, D.2.1.A, D.2.2.A, D.3.1.A, D.4.1.A, D.4.2.A en D.4.3.A ten minste 0,4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer dan 4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro.
b. Bij het berekenen van de energiebesparing per geïnvesteerde euro voor investeringen dient te worden gerekend met het totale bedrag dat de aanvrager voor de voorziening heeft uitgegeven, dus zonder rekening te houden met verkregen subsidies of andere bijdragen van derden.
2. Als referentie voor de berekening van de energiebesparing dient bij bestaande bouwwerken, bestaande processen en bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik. Bij nieuwe processen, nieuwe bouwwerken en nieuwe transportmiddelen dient het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij (soortgelijke) nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen als referentie.
3. De bovenstaande systematiek is ook van toepassing indien een besparing plaatsvindt op de fossiele brandstoffen, aardgas, aardolie of steenkool die als grondstof worden ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen in lid 1.
Ook geldt dit indien wordt bespaard op waterstof die als grondstof, secundaire hulpstof of brandstof wordt ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen in lid 1.
De systematiek is daarnaast ook van toepassing indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door vloeibare- of gasvormige zuurstof of vloeibare- of gasvormige stikstof of vloeibare CO2 die als hulpstof worden ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen in lid 1.
4. Bij de berekening van de energiebesparing wordt de besparing door verlaging van het primaire energiegebruik per eenheid product door toepassing van groeibevorderende stoffen of groeibevorderende voorzieningen voor levende organismen buiten beschouwing gelaten.
5. Met betrekking tot de investeringen omschreven onder C dient het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 65% te bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.
6. Ten aanzien van de investeringen omschreven onder E moeten deze voorzieningen er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door in belangrijke mate (>30%) gebruik te maken van duurzame energie. Onder duurzame energie valt: zonne-energie, windenergie, waterkracht, het benutten of opslaan van omgevingswarmte en biomassa.
7. Voor investeringen, die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader omschreven investering, zijn de eisen die worden gesteld aan zo’n nader omschreven investering eveneens van toepassing.
Dit geldt voor:
A.1.2.B tot en met A.1.2.D; A.2.1.B tot en met A.2.1.E; A.3.2.B; A.4.2.B tot en met A.4.2.F;
B.1.2.B tot en met B.1.2.K; B.4.2.B;
D.1.2.B; D.1.3.B; D.1.3.C; D.2.1.B;
E.1.1.B tot en met E.1.1.D; E.2.1.A; E.2.1.B; E.3.1.B; E.4.1.A tot en met E.4.1.C; E.5.1.B tot en met E.5.1.M.
8. Met betrekking tot investeringen nader omschreven onder A.2.1.C en A.3.2 .B zijn voorzieningen die worden toegepast in tuinbouwkassen voor zware stookteelt uitgesloten van deze regeling.
Bij de berekening van de besparing gelden de volgende omrekenfactoren:
– 1 kWh elektrische energie komt overeen met 0,26 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 ton stookolie komt overeen met 1300 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 ton steenkool komt overeen met 925 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 liter LPG ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 0,95 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 liter diesel ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 1,13 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 liter benzine ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 1,04 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 kilogram gasvormig waterstof komt overeen met 4,0 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 ton gasvormige zuurstof komt overeen met 104 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 ton gasvormige stikstof komt overeen met 65 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 ton vloeibare zuurstof komt overeen met 260 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 ton vloeibare stikstof komt overeen met 208 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 ton vloeibare kooldioxide (CO2) komt overeen met 49 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
– 1 Nm3 niet-Gronings aardgas komt overeen met X Nm3 aardgasequivalenten (a.e.).
Hierbij wordt X berekend door de onderste verbrandingswaarde in MJ/Nm3 van het ingezette aardgas te delen door 31,65 MJ/Nm3 .
1. De voorwaarden als bedoeld in artikel 3.42, vijfde lid, van de wet waaronder de kosten van een daar bedoeld advies inzake energiebesparende maatregelen kunnen worden begrepen onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een energie-investering, zijn:
a. de energie-investering vindt plaats binnen 24 maanden na het tijdstip waarop de opdracht tot het advies is verstrekt;
b. de energie-investering is aanbevolen in het advies;
c. de kosten van het advies worden niet tevens toegerekend aan andere energie-investeringen; en
d. artikel 3.46, eerste lid, onderdeel a, b, en d van de wet en artikel 8, zevende lid, onderdeel b en c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Bij een gecombineerd energie-milieuadvies wordt 50% van de totale advieskosten toegerekend aan het energie-advies.
3. Bij de berekening van de energiebesparing per geïnvesteerde euro voor investeringen als bedoeld in artikel 2, blijven bij het geïnvesteerde bedrag de kosten van het energie-advies buiten beschouwing.
4. Een object is een bestaand totaal bedrijfsgebouw of een bestaand totaal proces dat apart bemeterd is voor energiedragers.
Stcrt. 2000, 249; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 17 december 2004, nr. WDB04/784M (Stcrt. 250).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-250-p23-SC73036.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.