Instelling Commissie evaluatie toepassing militair strafprocesrecht bij uitzendingen

Besluit van de Minister van Justitie en de Minister van Defensie van 20 december 2005, nr. 5393454/505, houdende de instelling Commissie evaluatie toepassing militair strafprocesrecht bij uitzendingen

De Minister van Justitie en de Minister van Defensie,

Gezien de door de Tweede Kamer aangenomen motie van de leden Van Baalen en Eijsink met het verzoek door onafhankelijke deskundigen een onderzoek te laten doen naar zowel de structuur, als de werkwijze en de procedures die bij de vervolging van uitgezonden militairen aan de orde zijn1 ;

Overwegende:

– dat gedurende de afgelopen vijf jaren een aantal uitzendingen heeft plaatsgevonden van Nederlandse militairen naar risicogebieden;

– dat tijdens deze uitzendingen Nederlandse militairen zijn verdacht van en vervolgd voor strafbare feiten;

– dat het wenselijk is te onderzoeken of de organisatorische inbedding van het militaire strafprocesrecht, de gevolgde werkwijze en de procedures voldoende tegemoet komen aan de hoge eisen en specifieke omstandigheden van militaire operaties in risicogebieden;

Besluiten:

Artikel 1

1. In te stellen een onafhankelijke Commissie evaluatie toepassing militair strafprocesrecht bij uitzendingen.

2. De Commissie heeft tot taak te onderzoeken:

– welke procedures gelden binnen het huidige stelsel van militair strafprocesrecht;

– op welke wijze de geldende procedures in de praktijk worden gehanteerd;

– aan welke criteria de procedures zouden moeten voldoen;

– of de procedures en hantering daarvan bij uitzending van Nederlandse militairen naar risicogebieden voldoen;

– of er bijzondere (aanvullende) voorzieningen noodzakelijk zijn en zo ja, welke.

Artikel 2

1. De commissie richt het onderzoek in overeenkomstig de door de Minister van Justitie en Defensie vastgestelde onderzoeksopdracht.

2. De commissie kan adviezen van derden inwinnen.

Artikel 3

In de Commissie hebben zitting:

a. als lid, tevens voorzitter: mr. H.C.J.L. Borghouts;

b. als leden:

– mr. G.C. Gillissen;

– mr. R.D.E. Daverschot.

Artikel 4

1. De Ministers van Justitie en Defensie stellen de commissie alle benodigde middelen en ondersteuning ter beschikking.

2. Een ieder die werkzaam is voor de commissie is voor de uitoefening van zijn taak terzake uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de commissie.

Artikel 5

1. De Commissie brengt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk op 1 juni 2006, haar rapport uit aan de Minister van Justitie en de Minister van Defensie.

2. De Commissie zal aan de Minister van Justitie en de Minister van Defensie advies uitbrengen met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, vermelde onderwerpen, en indien haar onderzoek daartoe aanleiding geeft, andere onderwerpen die geregeld moeten worden in verband met militaire operaties in risicogebieden.

Artikel 6

De archiefbescheiden van de Commissie worden na haar opheffing of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgebracht naar het archief van het Ministerie van Justitie.

Artikel 7

De leden van de Commissie ontvangen vacatiegelden op basis van het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de daarop voor het Ministerie van Justitie geldende bepalingen, waarbij de Commissie als ‘zwaar’ in de zin van het Vacatiegeldenbesluit 1988 wordt aangemerkt. Daarnaast hebben de leden van de Commissie recht op vergoeding wegens reiskosten en verblijfskosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt een jaar na plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 9

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit instelling Commissie evaluatie toepassing militair strafprocesrecht bij uitzendingen.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 20 december 2005.
De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.De Minister van Defensie, H.G.J. Kamp.

Toelichting

In de afgelopen jaren hebben een aantal uitzendingen plaatsgevonden van Nederlandse militairen naar risicogebieden. Tijdens deze uitzendingen zijn er Nederlandse militairen verdacht van en vervolgd voor strafbare feiten. Mede naar aanleiding van de strafzaak tegen een marinier naar aanleiding van een schietincident in Irak in december 2003 is de vraag gerezen of de procedures die in dat soort gevallen gelden en de wijze waarop deze worden gehanteerd voldoende zijn toegespitst op de hoge eisen en de specifieke omstandigheden van militaire operaties in risicogebieden.

Naar aanleiding van de in het besluit aangehaalde motie, ingediend door de Tweede Kamerleden Van Baalen en Eijsink, is besloten onder voorzitterschap van mr. H.C.J.L. Borghouts een commissie in te stellen. Vanuit hun specifieke kennis en ervaring zijn als lid benoemd respectievelijk mr. G.C. Gillissen en mr. R.D.E. Daverschot.

Doel van het onderzoek is om antwoord te krijgen op de volgende vragen:

– welke procedures gelden binnen het huidige stelsel van militair strafprocesrecht;

– op welke wijze worden de geldende procedures in de praktijk gehanteerd;

– aan welke criteria de procedures zouden moeten voldoen;

– voldoen de procedures en hantering daarvan bij uitzending van Nederlandse militairen naar risicogebieden;

– zijn er bijzondere (aanvullende) voorzieningen noodzakelijk en zo ja, welke.

Het streven is erop gericht dat de Commissie uiterlijk 1 juni 2006 haar rapport met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, opgedragen taken aan de Minister van Justitie en de Minister van Defensie zal aanbieden.

De Minister van Justitie,

J.P.H. Donner

De Minister van Defensie,

H.G.J. Kamp

  • 1

    Kamerstukken II, 2004–2005, 29800X. nr. 51.

Naar boven