Regeling bekostiging Wet financiële dienstverlening

19 december 2005

FM 2005-03135 M

Directie Financiële Markten

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 98 van de Wet financiële dienstverlening;

Besluit:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet financiële dienstverlening;

b. minister: Minister van Financiën.

§ 2

Overleg

Artikel 2

1. De toezichthouder organiseert overleg over:

a. de door de toezichthouder op te stellen begroting;

b. de door de toezichthouder gerealiseerde baten en lasten alsmede inkomsten en uitgaven, en verrichte werkzaamheden;

c. de kosten voor ondernemingen die verband houden met de uitvoering van zijn taak op grond van de wet en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden.

2. Het overleg wordt gevoerd door de toezichthouder en een daarvoor in aanmerking komende representatieve vertegenwoordiging van de onder zijn toezicht staande ondernemingen. De toezichthouder kan tevens daarvoor in aanmerking komende cliëntenorganisaties toelaten tot het overleg. Onze Minister wijst ambtenaren aan die namens hem het overleg bijwonen.

3. Het overleg vindt tweemaal per jaar plaats.

4. De toezichthouder maakt het verslag van het overleg binnen een redelijke termijn na het overleg openbaar.

§ 3

Bijdragen kosten eenmalige toezichthandelingen

Artikel 3

1. De toezichthouder kan eenmalig een bedrag in rekening brengen aan een aanvrager of een verzoeker ter vergoeding van de kosten van de behandeling van een aanvraag of verzoek om verlening, uitbreiding of wijziging van:

a. een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de wet;

b. een aanmelding van een verbonden bemiddelaar als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder b, van de wet;

c. een vergunning als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet;

d. een vergunning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet;

e. een ontheffing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de wet.

2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, kan worden vermeerderd met een bedrag ter vergoeding van de kosten van een toetsing van de deskundigheid of betrouwbaarheid van een beleidsbepaler of medebeleidsbepaler voor zover deze kosten niet reeds op basis van het eerste lid in rekening worden gebracht.

3. Indien een aanvraag om verlening van een vergunning op elektronische wijze wordt ingediend, kan de toezichthouder een korting toepassen op de bedragen, bedoeld in het eerste en het tweede lid.

4. Indien als wijze van betaling automatische incasso is overeengekomen, kan de toezichthouder een korting toepassen op de bedragen, bedoeld in het eerste en het tweede lid.

Artikel 4

De toezichthouder kan aan de betrokken financiële dienstverlener een bedrag in rekening brengen ter vergoeding van de kosten die hij maakt bij de toepassing van artikel 71 van de wet.

Artikel 5

1. Indien aan een financiële dienstverlener voor het niet voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde eisen in het voorafgaande jaar een aanwijzing is gegeven of een last onder dwangsom is opgelegd, kan de toezichthouder een bedrag in rekening brengen aan deze financiële dienstverlener ter vergoeding van de kosten in verband met het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, voor zover deze kosten individueel zijn toe te rekenen aan deze financiële dienstverlener en uitstijgen boven de kosten van het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die onder normale omstandigheden ten aanzien van die financiële dienstverlener zouden zijn gemaakt.

2. Een bedrag dat door de toezichthouder op grond van het eerste lid bij een financiële dienstverlener in rekening is gebracht en door deze financiële dienstverlener is betaald, wordt onverwijld terugbetaald indien het besluit tot het geven van de aanwijzing of tot het opleggen van de last onder dwangsom is ingetrokken of in rechte is vernietigd.

§ 4

Bijdragen kosten doorlopende toezicht

Artikel 6

De toezichthouder brengt jaarlijks een bedrag in rekening aan een financiële dienstverlener ter vergoeding van kosten ter uitvoering van aan hem opgedragen taken of toegekende bevoegdheden, voor zover deze kosten niet reeds op grond van de artikelen 3 tot en met 5 in rekening worden gebracht.

Artikel 7

1. De kosten, bedoeld in artikel 6, worden geraamd voor het jaar waarop het in rekening te brengen bedrag betrekking heeft, met dien verstande dat op die kosten in mindering worden gebracht de kosten die voor dat jaar ten laste komen van de rijksbegroting.

2. De geraamde kosten worden toegerekend aan categorieën van financiële dienstverleners naar de mate van hun beslag op de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid. Per categorie vindt een nadere toerekening plaats, indien subcategorieën van financiële dienstverleners zijn aangewezen.

Artikel 8

De in artikel 7, tweede lid, bedoelde categorieën van financiële dienstverleners zijn:

a. financiële dienstverleners die ingevolge artikel 13, eerste lid, van de wet in Nederland financiële diensten mogen verrichten;

b. financiële dienstverleners die ingevolge artikel 14, eerste lid, van de wet financiële diensten mogen verrichten;

c. financiële dienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 10 van de wet;

d. financiële dienstverleners die zijn vrijgesteld ingevolge artikel 9, eerste lid, van de wet;

e. financiële dienstverleners waaraan een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 18 van de wet.

Artikel 9

De in artikel 7, tweede lid, bedoelde subcategorieën van financiële dienstverleners zijn:

a. subcategorieën van financiële dienstverleners die ingevolge artikel 14, eerste lid, van de wet financiële diensten mogen verrichten:

1°. kredietinstellingen en financiële instellingen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, b of c van de wet;

2°. levensverzekeraars als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d van de wet;

3°. schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d of e van de wet;

b. subcategorieën van financiële dienstverleners met een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de wet:

1°. aanbieders van krediet;

2°. aanbieders van betaal- en spaarfaciliteiten;

3°. aanbieders van elektronisch geld;

4°. aanbieders van levensverzekeringen;

5°. aanbieders van schade- of natura-uitvaartverzekeringen;

6°. aanbieders van beleggingsobjecten;

7°. adviseurs en bemiddelaars in een financieel product, daaronder begrepen herverzekeringsbemiddelaars en ondergevolmachtigde agenten en gevolmachtigde agenten.

Artikel 10

1. Als maatstaf voor het in rekening te brengen bedrag, bedoeld in artikel 6 geldt, onderscheiden naar categorie of subcategorie voor:

a. vergunninghouders van rechtswege:

1°. kredietinstellingen en financiële instellingen: naar risicograad gewogen posten die bij of krachtens artikel 20 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;

2°. verzekeraars: bruto premie-inkomen in Nederland;

b. reguliere vergunninghouders:

1°. aanbieders van krediet: het aantal particuliere cliënten dat met de aanbieder rechtstreeks of middellijk als wederpartij een overeenkomst is aangegaan inzake krediet;

2°. aanbieders van betaal- en spaarfaciliteiten: het aantal particuliere cliënten dat met de aanbieder rechtstreeks of middellijk als wederpartij een overeenkomst is aangegaan inzake betalen of sparen;

3°. aanbieders van elektronisch geld: het aantal particuliere cliënten dat met de aanbieder rechtstreeks of middellijk als wederpartij een overeenkomst is aangegaan inzake elektronisch geld;

4°. aanbieders van verzekeringen: bruto premie-inkomen in Nederland;

5°. aanbieders van beleggingsobjecten: ingelegd vermogen;

6°. adviseurs en bemiddelaars, daaronder begrepen herverzekeringsbemiddelaars en ondergevolmachtigde agenten en gevolmachtigde agenten: aantal medewerkers in dienst bij de vergunninghouder, waarbij het aantal deeltijdmedewerkers wordt omgerekend naar voltijd.

2. Onder de in het eerste lid bedoelde maatstaven worden mede begrepen de gegevens van aangesloten instellingen als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de wet.

§ 5

Vaststelling bedragen en tarieven

Artikel 11

De minister stelt jaarlijks voor 15 januari op voorstel van de toezichthouder de hoogte van de onderscheiden eenmalig in rekening te brengen bedragen, bedoeld in artikel 3 vast.

Artikel 12

1. De hoogte van het bedrag, bedoeld in de artikelen 4 en 5, wordt per geval vastgesteld door de toezichthouder.

2. Het bedrag wordt op zodanige wijze gespecificeerd dat daaruit blijkt dat het gebaseerd is op de voor de desbetreffende financiële dienstverlener werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 13

De minister stelt jaarlijks voor 1 juli, op voorstel van de toezichthouder, per categorie of subcategorie een tarief vast op basis van de maatstaf, bedoeld in artikel 10. De minister kan daarbij bandbreedtes bepalen, en per bandbreedte een tarief vaststellen.

Artikel 14

1. De hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 6, bestaat uit een jaarlijks voor 1 juli door de minister, op voorstel van de toezichthouder, per categorie of subcategorie financiële dienstverleners vast te stellen minimumbedrag, vermeerderd met een bedrag dat wordt gebaseerd op de kosten die per categorie of subcategorie zijn toegerekend op de wijze, bedoeld in artikel 7, onder aftrek van het totaal van de aan de desbetreffende categorie of subcategorie in rekening te brengen minimumbedragen.

2. In afwijking van het eerste lid stelt de minister op voorstel van de toezichthouder, voor de categorie van financiële dienstverleners waarvoor geen maatstaf is vastgesteld, jaarlijks voor 1 juli de hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 10 vast. De toezichthouder baseert zijn voorstel aan de minister op de kosten die aan de desbetreffende categorie of subcategorie zijn toegerekend op de wijze, bedoeld in artikel 7.

Artikel 15

1. Ten aanzien van financiële dienstverleners die participeren in een stelsel van zelftoezicht, worden de bedragen bedoeld in de artikelen 11 en 14, eerste en tweede lid, en het tarief bedoeld in artikel 13, eerste lid, door de minister op voorstel van de toezichthouder verlaagd vastgesteld.

2. Als een stelsel van zelftoezicht als bedoeld in het eerste lid wordt aangemerkt een organisatorisch verband van marktpartijen dat zich ten doel stelt een doeltreffende bijdrage te leveren aan de uitvoering door de toezichthouder van het toezicht op de naleving van de wet en waarmee de toezichthouder een convenant heeft gesloten dat waarborgen biedt voor een adequaat zelftoezicht.

Artikel 16

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 6, wordt voor een financiële dienstverlener die niet eerder dan 1 februari van het lopende jaar onder een categorie of subcategorie valt, in rekening gebracht naar evenredigheid van het aantal maanden in het jaar dat de financiële dienstverlener onder de categorie of subcategorie valt, waarbij een gedeelte van een maand geldt als volledige maand.

2. Aan een financiële dienstverlener die niet langer onder een categorie of subcategorie valt, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 6, terugbetaald naar evenredigheid van het aantal maanden van het jaar dat de financiële dienstverlener niet langer onder de categorie of subcategorie valt, waarbij een gedeelte van een maand geldt als volledige maand.

3. Indien een financiële dienstverlener valt onder twee of meer categorieën of subcategorieën, wordt door de toezichthouder slechts voor één categorie of subcategorie een bedrag in rekening gebracht, te weten het hoogste bedrag.

Artikel 17

De minister doet onverwijld mededeling in de Staatscourant van de vastgestelde tarieven, bedoeld in artikel 13, eerste lid, de vastgestelde bedragen, bedoeld in de artikelen 11 en 14, tweede lid, en het vastgestelde minimumbedrag, bedoeld in artikel 14, eerste lid.

§ 6

Verstrekking gegevens en betaling

Artikel 18

1. De financiële dienstverlener waaraan het bedrag, bedoeld in artikel 6 in rekening wordt gebracht op grond van een maatstaf als bedoeld in artikel 10, verstrekt binnen een door de toezichthouder te stellen redelijke termijn een opgave van haar maatstafgegevens.

2. Indien een financiële dienstverlener niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn opgave heeft gedaan of een kennelijk onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan, kan de toezichthouder een schatting doen van de maatstafgegevens.

Artikel 19

1. De toezichthouder bepaalt de wijze en het tijdstip van betaling van de bedragen, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 6.

2. Indien als wijze van betaling automatische incasso is overeengekomen, kan de toezichthouder bij het in rekening brengen van het bedrag, bedoeld in artikel 6 een korting toepassen. Per financiële dienstverlener wordt jaarlijks slechts eenmaal een korting toegepast.

Artikel 20

Indien een financiële dienstverlener het vermogen heeft verkregen van een financiële dienstverlener die in het lopende jaar heeft opgehouden onder een categorie of subcategorie te vallen, wordt het bedrag ter vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 6, die door de toezichthouder ten aanzien van laatstbedoelde financiële dienstverlener zijn gemaakt, in rekening gebracht bij de verkrijgende financiële dienstverlener, voor zover deze kosten niet reeds bij de laatstbedoelde financiële dienstverlener in rekening zijn gebracht.

§ 7

Slotbepalingen

Artikel 21

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 22

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, G. Zalm.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling bevat regels voor de doorberekening van een deel van de toezichtkosten die door de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM, in de regeling aangeduid als ‘de toezichthouder’) worden gemaakt bij de uitvoering van haar taak op grond van de Wet financiële dienstverlening (Wfd). In deze regeling wordt aangesloten bij de thans geldende regelingen voor de bekostiging van het financiële toezicht zoals de Regeling bekostiging financieel toezicht1 . Bedoelde regeling is gebaseerd op het per 1 januari 2004 in werking getreden stelsel voor de financiering van het toezicht op de financiële markten2 , en is totstandgekomen in overleg met de toezichthouders en marktpartijen.

De belangrijkste elementen in de bestaande systematiek voor kostendoorberekening zijn de volgende.

Marktpartijen betalen op basis van het zogeheten profijtbeginsel volledig de kosten van afzonderlijke toezichthandelingen, zoals de behandeling van vergunningaanvragen, alsmede de kosten van het zogenoemde reguliere toezicht. Het gaat bij het reguliere toezicht om het doorlopende toezicht op de naleving van de wet, zoals bijvoorbeeld reguliere onderzoeken en themaonderzoeken. Aan het begrip ‘kosten’ komt een ruime betekenis toe, ook bijvoorbeeld de kosten van overhead en voorbereidingskosten maken hiervan onderdeel uit. De rijksoverheid bekostigt een deel van de handhavingskosten.3 Dit sluit aan bij het MDW-rapport ‘Maat Houden‘.4 De bijdrage van het Rijk aan de kosten van de toezichthouder wordt vastgesteld aan de hand van een percentage van de totale kosten van de toezichthouder. Dit percentage wordt geëvalueerd in 2006.

De reguliere toezichtkosten worden over de onder toezicht staande financiële dienstverleners omgeslagen. Dit omslaan geschiedt in de eerste plaats door de kosten toe te rekenen aan gelijksoortige categorieën van financiële dienstverleners. Uitgangspunt bij de toerekening is dat geen kruissubsidiëring plaatsvindt tussen verschillende categorieën of subcategorieën. De toegerekende kosten worden vervolgens doorberekend aan individuele financiële dienstverleners. De doorberekening geschiedt aan de hand van jaarlijks vast te stellen tarieven, in een aantal gevallen met behulp van heffingsmaatstaven. Het oogmerk is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de werkelijke toezichtinspanningen, de daarmee gepaard gaande kosten en op het profijt van het toezicht. De afgelopen jaren is veel aandacht geweest voor de beheersing van de toezichtkosten. Deze regeling verankert de daarbij gemaakte afspraken om die beheersing te waarborgen. Zo wordt voorzien in de inrichting van een adviserend panel van marktpartijen inzake de kosten van het toezicht.

Zelftoezicht

Organisatorische verbanden van marktpartijen kunnen een rol spelen bij de handhaving van de geldende regels. Controle op de naleving van wet- en regelgeving door marktpartijen zelf zal de toezichtstaak van de AFM kunnen verlichten. Daarnaast kunnen marktpartijen een rol vervullen bij het verzamelen en structureren van voor de toezichthouder relevante informatie, waardoor de AFM zich kan beperken in haar toezicht. Door deze vermindering van de toezichtinspanning van de AFM zullen de totale toezichtkosten, en daarmee de afdrachten voor de financiering van het toezicht geringer kunnen zijn.

De in deze regeling neergelegde systematiek van kostentoerekening – een zo specifiek mogelijke toerekening per financiële dienstverlener naar het beslag dat hij daadwerkelijk legt op de toezichtinspanning van de AFM – brengt mee dat er bij de toerekening van de toezichtkosten rekening mee wordt gehouden als de toezichtinspanning van de AFM ten aanzien van een bepaalde groep minder is.

Om bij de kostentoerekening een verminderde toezichtinspanning ten aanzien van een bepaalde groep financiële dienstverleners in aanmerking te kunnen nemen, is vereist dat op objectieve wijze kan worden vastgesteld dat de toezichttaak van de AFM wordt verlicht. Hierbij kan worden gedacht aan faciliëring van vergunning- en ontheffingaanvragen door dossiers concreet voor te bereiden, het inrichten van een database met relevante gegevens ten aanzien van financiële dienstverleners, analyse van verzamelde informatie, bijdrage aan normoverdracht en het beantwoorden van vragen.

In artikel 15 van deze regeling wordt onder voorwaarden de mogelijkheid geboden om voor financiële dienstverleners die participeren in een stelsel van zelftoezicht, in de tariefstelling rekening te houden met deze bijdrage.

Advies en overleg

Bij de totstandkoming van deze regeling is de AFM betrokken geweest. Een concept van de regeling is ter consultatie voorgelegd aan de markt. Hierop zijn schriftelijke reacties ontvangen van de Nederlandse Thuiswinkelorganisatie (NTO), de Nederlandse Vereniging van Gevolmachtigde Assurantiebedrijven (NVGA), het Verbond van Verzekeraars (Verbond), de Vereniging FFP, de Nederlandse Vereniging van Assurantieadviseurs en Financiële Dienstverleners (NVA), de Vereniging van Hypotheekadviseurs in Nederland (NvHN), de Vereniging van onafhankelijke financiële en assurantieadviseurs (NBVA) en de Stichting Financiële Dienstverlening (Stfd).

Gesuggereerd is de gevolmachtigde agent als aparte subcategorie te vermelden, en het aandeel van het premie-inkomen bij aanbieders dat via gevolmachtigde agenten wordt gerealiseerd, niet ‘dubbel’ in aanmerking te nemen. Het door de AFM uitgevoerde toezicht ziet echter op beide (sub)categorieën afzonderlijk, zodat van een dubbeltelling geen sprake is. Het betrekken van de gevolmachtigde agenten in een subcategorie tezamen met adviseurs en bemiddelaars doet recht aan het door de AFM uitgevoerde toezicht op deze financiële dienstverleners. Voorts is geopperd dat de voorgestelde maatstaf ‘aantal fte’s’, waarmee alle medewerkers van een vergunninghouder worden omvat, te nuanceren. Een definiëring die meer specifiek is, zal echter meer arbitragevraagstukken met zich mee brengen. Met een maatstaf waarbij alle medewerkers (aantal fte’s) worden meegenomen is objectief te werken. Bij aanbieders van krediet wordt voorgesteld niet van het ‘aantal particuliere cliënten’ uit te gaan, maar de ‘uitstaande kredietsom’ te hanteren. Voor het door de AFM uit hoofde van de Wfd uitgevoerde toezicht is de waarde van de kredieten niet zozeer relevant.

Administratieve lasten

Onderhavige regeling bevat informatieverplichtingen voor onder toezicht staande financiële dienstverleners. De informatieverplichtingen houden verband met de opgave van de gegevens voor de heffingsmaatstaven (artikel 10). Deze gegevens zullen eenvoudig uit de administratie van de financiële onderneming zijn af te leiden.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Dit artikel betreft de organisatie van een adviserend panel in het kader van de taakuitoefening van de AFM uit hoofde van de Wfd. In het panel kan van gedachten worden gewisseld over de visie van de AFM op toezicht, de met de wettelijke taak na te streven doelen, de instrumenten die worden ingezet en de middelen die daarvoor nodig zijn alsmede de kosten die voortvloeien uit het toezicht. Het gaat daarbij allereerst om de kosten van de AFM zelf, zoals tot uitdrukking gebracht in de begroting of de verantwoording. Daarnaast zijn ook de kosten die ten gevolge van het toezicht door financiële dienstverleners worden gemaakt onderwerp van overleg.

Artikel 3

Dit artikel geeft een opsomming van door de AFM in rekening te brengen toezichthandelingen. Voor de vergoeding van de kosten van de werkzaamheden kan per afzonderlijke toezichthandeling een eenmalig bedrag in rekening worden gebracht bij een onder toezicht staande financiële dienstverlener ten behoeve van wie de toezichthandeling wordt verricht. Per soort afzonderlijke toezichthandeling wordt de hoogte van dit bedrag jaarlijks door de minister, op voorstel van de AFM, vastgesteld. Het zijn dus vaste bedragen. De vaststelling is geregeld in artikel 11. Bij de vaststelling is kostendekking het uitgangspunt. Het eerste lid heeft betrekking op zogeheten toelatingskosten. Het gaat dan bijvoorbeeld om kosten voor de behandeling van aanvragen om vergunningen of ontheffingen. Op grond van het tweede lid kan het bedrag worden verhoogd voor toetsingen op deskundigheid of betrouwbaarheid. In het derde en vierde lid is de mogelijkheid van een korting opgenomen voor gevallen waarin de toezichtinspanning van de AFM wordt verlicht.

Voor financiële dienstverleners die zijn aangesloten bij een stelsel van zelftoezicht waarmee de AFM een zodanig convenant heeft gesloten dat gewaarborgd is dat de toezichtinspanning van de AFM aantoonbaar wordt verlicht, kan op grond van artikel 15 per handeling een verlaagd tarief worden vastgesteld. Voor een nadere uiteenzetting van de voorwaarden waaronder een dergelijke verlaging kan worden vastgesteld, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 15.

Artikel 4

Dit artikel biedt de AFM de mogelijkheid om de kosten van een door haar aangewezen stille curator in rekening te brengen bij de betrokken financiële dienstverlener.

Artikel 5

Het kan voorkomen dat de AFM voor een bepaalde periode intensiever toezicht houdt op een voormalige overtreder van een wettelijk voorschrift dan dat zij zou hebben gedaan als de desbetreffende onder toezicht staande financiële dienstverlener geen overtreding zou hebben begaan. Op dergelijke situaties ziet dit artikel. De kosten van dit extra toezicht op de naleving kunnen in rekening worden gebracht aan de desbetreffende overtreder. Er moet dan wel aan de volgende drie voorwaarden zijn voldaan. In de eerste plaats moet het gaan om een overtreding naar aanleiding waarvan in het voorafgaande jaar een aanwijzing is gegeven of een last onder dwangsom is opgelegd. In de tweede plaats moeten de extra kosten individueel zijn toerekenbaar zijn aan de voormalige overtreder. Deze moeten dus te onderscheiden zijn van de overige kosten die samenhangen met toezicht op de naleving. In de derde plaats dienen de toezichtinspanningen en de daaraan verbonden kosten van het toezicht uit te stijgen boven de toezichtinspanningen en de kosten van het toezicht die onder normale omstandigheden ten aanzien van die onder toezicht staande instelling zouden zijn gemaakt.

Artikel 6

In dit artikel is het beginsel van kostendekking vastgelegd voor door de AFM te verrichten werkzaamheden die in principe geen betrekking hebben op de in de artikelen 3 tot en met 5 genoemde afzonderlijke toezichthandelingen. Het betreft de zogenoemde reguliere toezichtkosten. Er wordt daarbij een relatie gelegd tussen de aan een onder toezicht staande financiële dienstverlener in rekening te brengen bedragen en de ten aanzien van hem te verrichten werkzaamheden.

Artikel 7

In het eerste lid is een aantal regels gesteld dat betrekking heeft op de kosten die op basis van artikel 6 in rekening kunnen worden gebracht. Zoals in het algemene deel van deze toelichting al is opgemerkt gaat het om een ruim kostenbegrip, dat de integrale kosten betreft die verband houden met het verrichten van toezichtwerkzaamheden. Het uitgangspunt is dat de kosten worden geraamd op basis van de verwachte ontwikkeling van de kosten en toezichtinspanningen in het jaar waarin de bedragen in rekening worden gebracht. Dit vindt zijn grondslag in de begroting. Op de aldus geraamde kosten worden in mindering gebracht de kosten van het toezicht die bekostigd worden uit de algemene middelen. De rijksbijdrage dient tot dekking van een deel van de handhavingskosten.

In het tweede lid is de systematiek van kostentoerekening neergelegd. Deze systematiek houdt in dat de kosten worden toegerekend aan onderscheiden categorieën van (gelijksoortige) financiële dienstverleners. De categorie-indeling is bepaald aan de hand van hoofdkenmerken van de onder toezicht staande financiële dienstverleners. Per categorie kunnen ook nog subcategorieën zijn vastgesteld. Subcategorieën maken voor een categorie een specifiekere toerekening mogelijk. Dit is bijvoorbeeld wenselijk geacht voor wat betreft het toezicht door de AFM op aanbieders. Het aanwijzen van subcategorieën kan twee redenen hebben. De ene reden kan zijn dat voor een aantal onder toezicht staande financiële dienstverleners binnen een bepaalde categorie relatief veel of juist weinig toezichtinspanningen wordt verricht. De andere reden is dat het wenselijk kan zijn binnen een bepaalde categorie met diverse heffingsmaatstaven te werken.

Artikel 8

In dit artikel zijn de categorieën van onder toezicht staande financiële dienstverleners bepaald waaraan de kosten, bedoeld in artikel 6, worden toegerekend. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen in Nederland gevestigde financiële dienstverleners en buiten Nederland gevestigde financiële dienstverleners, omdat voor de laatste groep minder wettelijke verplichtingen gelden. Het toezicht op deze buitenlandse financiële ondernemingen is daardoor minder intensief, hetgeen meebrengt dat ook de kosten van het toezicht lager zijn. Bij de kostentoerekening worden aangesloten instellingen niet apart in aanmerking genomen, maar worden zij begrepen onder de instellingen waarbij zij zijn aangesloten.

Artikel 9

Dit artikel bevat de subcategorieën van verschillende categorieën van financiële dienstverleners. Waar nodig wordt een uitsplitsing gemaakt naar financiële dienst en financieel product. Wanneer ingevolge artikel 1, onderdeel m, onder 8º, van de wet bij algemene maatregel van bestuur meer financiële producten worden aangewezen, zal moeten worden bezien of overeenkomstige aanpassing van de subcategorieën en de bijbehorende maatstaven op grond van deze regeling nodig is.

Artikel 10

Dit artikel bevat de maatstaven die voor de onderscheiden (sub)categorieën de grondslag vormen voor het in rekening te brengen jaarlijkse bedrag, bedoeld in artikel 6. De maatstaven kunnen per (sub)categorie verschillen. De maatstaven worden gebaseerd op de in het rapport herziening financiering toezicht geformuleerde uitgangspunten.

Gegevens van aangesloten instellingen worden betrokken in de maatstaf voor de vergunninghouder waarbij de instelling is aangesloten. Van verbonden bemiddelaars zijn de gegevens reeds begrepen in de maatstaven van de aanbieders waaraan zij verbonden zijn.

Artikel 11

Op voorstel van de AFM stelt de minister aan het begin van het jaar de hoogte van de in dat jaar in rekening te brengen eenmalige bedragen vast. Uiteraard zullen deze bedragen gebaseerd zijn op de in dat jaar te verwachten gemiddelde kosten van de desbetreffende afzonderlijke toezichthandeling.

Artikel 12

De AFM stelt zelf de hoogte vast van de bedragen, bedoeld in de artikelen 4 en 5. Deze kunnen per concreet geval verschillen. De AFM moet het bedrag specificeren. Het bedrag moet uiteraard gebaseerd zijn op de werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 13

In dit artikel is geregeld dat per categorie of subcategorie een tarief aan de hand van de maatstaf wordt vastgesteld. Het tarief kan een percentage of een bedrag per eenheid betreffen.

Per (sub)categorie kunnen door de minister, op voorstel van de AFM, bandbreedtes met bijbehorende tarieven worden vastgesteld (tariefschijven gedifferentieerd naar de grootte van financiële dienstverleners). Zo kan met betrekking tot een (sub)categorie toepassing van een degressieve tariefstructuur worden mogelijk gemaakt. Het bepalen van bandbreedtes kan alleen aan de orde zijn als het adequaat kan worden onderbouwd vanuit de verwachte toezichtinspanningen van de AFM en als het kostenefficiënt is.

Artikel 14

De hoogte van het jaarlijkse per onder toezicht staande financiële dienstverlener in rekening te brengen bedrag bestaat uit een vast gedeelte (minimumbedrag) en een aanvullend variabel gedeelte dat afhankelijk is van het tarief. Het minimumbedrag sluit aan bij de kosten van de gemiddelde minimale toezichtinspanningen die door de AFM met betrekking tot onder toezicht staande financiële dienstverleners binnen een bepaalde (sub)categorie worden geleverd. Op basis van de kosten die volgens de in artikel 11 voorgeschreven methode per (sub)categorie worden toegerekend, minus het totaal van de minimumbedragen binnen de desbetreffende (sub)categorie, wordt aan de hand van een tarief vervolgens het variabele gedeelte berekend.

Voor bepaalde (sub)categorieën kan worden afgezien van het vaststellen van een maatstaf. De reden hiervoor kan zijn dat kostendoorberekening op basis van een maatstaf niet kostenefficiënt is. Voor deze categorieën geldt op grond van het tweede lid een door de minister vastgesteld bedrag op voorstel van de AFMt.

Artikel 15

Dit artikel bepaalt dat bij de jaarlijkse vaststelling van de tarieven voor eenmalige toezichthandelingen en voor het doorlopende toezicht, rekening kan worden gehouden met een kostenverminderend effect van een stelsel van zelftoezicht. Door een adequate bijdrage van een dergelijk stelsel zullen de totale toezichtkosten van de AFM afnemen. In lijn met de in deze regeling neergelegde systematiek, wordt bij de kostentoerekening zoveel mogelijk worden aangesloten bij de daadwerkelijke toezichtinspanning van de AFM.

Een organisatorisch verband van marktpartijen waarmee de AFM een convenant heeft gesloten op grond waarvan is gewaarborgd dat een relevante bijdrage wordt geleverd aan de uitvoering van het toezicht op de naleving van de Wfd, kan worden aangemerkt als een systeem van zelftoezicht als bedoeld in het eerste lid. De AFM zal bij de uitvoering van haar toezichttaak op grond van de Wfd werken met de mogelijkheid een convenant aan te gaan met organisatorische verbanden van marktpartijen, waarin afspraken over de verlichting van de toezichttaak worden vastgelegd. Uit te voeren werkzaamheden en voorwaarden omtrent representatie en minimale omvang kunnen hierin worden uitgewerkt. De afspraken zullen voldoende garantie moeten bieden dat een significante bijdrage aan de uitvoering van het Wfd-toezicht wordt geleverd.

Met de voorwaarde dat gewaarborgd wordt dat het zelftoezicht adequaat is, wordt tot uitdrukking gebracht dat daadwerkelijk sprake moet zijn van een verminderde toezichtinspanning van de AFM ten opzichte van andere groepen van financiële dienstverleners. Met de gekozen formulering wordt beoogd aan te geven dat sprake moet zijn van een significante verlichting van de toezichttaak van de AFM, terwijl niet dwingend wordt voorgeschreven op welke wijze deze verlichting wordt bewerkstelligd. Het zal in elk geval moeten gaan om een concreet te omschrijven bijdrage die uit verschillende elementen kan bestaan en die van voldoende omvang is om afzonderlijke kostentoerekening efficiënt te kunnen uitvoeren. Omdat het niet uitvoerbaar is om de toezichtinspanning per individuele financiële dienstverlener te beoordelen, zal sprake moeten zijn van een omlijnbaar stelsel dat representatief is en van voldoende omvang om een relevant verschil te kunnen vertegenwoordigen. De verminderde toezichtinspanning ten aanzien van deze groep zal aantoonbaar moeten zijn.

Artikel 16

Als een onder toezicht staande financiële dienstverlener pas gedurende het begrotingsjaar deel gaat uitmaken van een (sub)categorie wordt aan haar voor dat jaar alleen het jaarlijkse bedrag in rekening gebracht naar evenredigheid van het aantal maanden dat de financiële dienstverlener deel uitmaakt van de desbetreffende (sub)categorie. Overigens geldt een gedeelte van een maand als volledige maand. Doorgaans zal het moment van intrekking van een vergunning of ontheffing daarvoor bepalend zijn.

Wanneer een onder toezicht staande financiële dienstverlener gedurende het jaar niet langer deel uitmaakt van een categorie of subcategorie krijgt hij naar evenredigheid van het aantal maanden het betaalde jaarlijkse bedrag terug.

Gebleken is dat de werkzaamheden die de Autoriteit Financiële Markten in dit kader verricht nauwelijks toenemen, indien een financiële dienstverlener uit hoofde van meerdere van de hier genoemde categorieën onder dit toezicht valt. Bij samenloop zal dus slechts eenmaal worden geheven, en wel het hoogste bedrag.

Artikel 18

Gegevens met betrekking tot de maatstaf zijn om een tweetal redenen van belang. In de eerste plaats zijn de gegevens samen met de op grond van artikel 7 toegerekende kosten bepalend voor de vaststelling door de minister van het jaarlijkse tarief. In de tweede plaats zijn de gegevens van de onder toezicht staande financiële dienstverlener bepalend voor de hoogte van het bedrag dat deze uiteindelijk onder toepassing van het tarief op grond van artikel 14 individueel in rekening wordt gebracht. Vaak beschikt de AFM reeds over de benodigde gegevens, bijvoorbeeld op grond van informatie- of bekendmakingverplichtingen uit hoofde van andere wetgeving. Indien de AFM de gegevens niet binnen de gestelde redelijke termijn ontvangt of wanneer sprake is van een kennelijk onjuiste opgave, is zij op grond van dit artikel bevoegd van de gegevens een schatting te doen.

Artikel 20

Dit artikel regelt de doorberekening van kosten ingeval van een juridische fusie van twee onder toezicht staande financiële dienstverleners (vgl. artikel 309 e.v. van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). De kosten van de werkzaamheden die nog voor het moment van fusie ten behoeve van de verdwijnende onder toezicht staande financiële dienstverlener zijn gemaakt, kunnen, voor zover deze niet reeds zijn doorberekend, in rekening worden gebracht bij de verkrijgende financiële dienstverlener.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven