Wijziging voorschrift inzake inbrengverplichting

Beschikking van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen, houdende wijziging van het voorschrift inzake de inbrengverplichting, opgenomen in vergunningen en beschikkingen inzake de goedkeuring van een eindafrekening die zijn verleend op grond van artikel 6, resp. artikel 15, lid 4, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen. Wijziging houdt verband met kleinschalige woonvoorzieningen, die niet meer onder de reikwijdte van de WZV vallen

19 december 2005

Nr. 0701-05

Het College bouw ziekenhuisvoorzieningen,

Gelet op artikel 15, vierde lid, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen;

Besluit:

Artikel I

Dit besluit is van toepassing op vergunningen en beschikkingen inzake de goedkeuring van een eindafrekening die:

- zijn verleend aan instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en instellingen voor gehandicaptenzorg1 op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen;

- in hun geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op kleinschalige woonvoorzieningen, als bedoeld in artikel 1 van de Regeling uitzondering inrichtingen Wet ziekenhuisvoorzieningen; en

- een voorschrift bevatten dat de inbrengverplichting van toepassing is en dat een deel dan wel het gehele bedrag van deze inbrengverplichting door het College tarieven gezondheidszorg / Zorgautoriteit in oprichting (CTG/ZAio) zal worden afgeboekt van de in de toekomst nog op te bouwen trekkingsrechten.

Artikel II

1. Het voorschrift, verbonden aan de vergunningen en beschikkingen inzake de goedkeuring van een eindafrekening die in hun geheel betrekking hebben op kleinschalige woonvoorzieningen, als bedoeld in artikel I, wordt gewijzigd in die zin dat het bedrag van de inbrengverplichting dat door het CTG/ZAio in mindering zal worden gebracht op de in de toekomst nog op te bouwen trekkingsrechten op nihil (€ 0,-) wordt gesteld.

2. Het voorschrift, verbonden aan de vergunningen en beschikkingen inzake de goedkeuring van een eindafrekening die gedeeltelijk betrekking hebben op kleinschalige woonvoorzieningen, als bedoeld in artikel I, wordt gewijzigd in die zin dat het bedrag van de inbrengverplichting dat door het CTG/ZAio in mindering zal worden gebracht op de in de toekomst nog op te bouwen trekkingsrechten op nihil (€ 0,-) wordt gesteld, echter uitsluitend voorzover betrekking hebbend op het onderdeel kleinschalige woonvoorzieningen. Ten aanzien van de overige onderdelen waar de vergunning, dan wel de beschikking inzake de goedkeuring van een eindafrekening betrekking op heeft, geldt dat het oorspronkelijke voorschrift gehandhaafd blijft.

Artikel III

Deze beschikking treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze beschikking zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Een afschrift van deze beschikking hebben wij gestuurd aan het Ministerie van VWS te Den Haag en het CTG/ZAio te Utrecht.

Tegen deze beschikking is op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar mogelijk door het indienen van een bezwaarschrift bij het College bouw ziekenhuisvoorzieningen, Postbus 3056, 3502 GB te Utrecht. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na verzending van deze beschikking.

Het bezwaarschrift wordt ondertekend door de indiener en bevat:

- de naam en het adres van de afzender;

- de dagtekening;

- een omschrijving van het bestreden besluit;

- de gronden van het bezwaar.

Namens het College bouw ziekenhuisvoorzieningen,
de plaatsvervangend algemeen secretaris,
M. Verweij.

1 Als gevolg van de functiegerichte benaderingswijze in de AWBZ, zoals die sinds 1 april 2003 geldt, is het feitelijk niet meer juist te spreken over ‘instellingen voor geestelijke gezondheidszorg’ en ‘instellingen voor gehandicaptenzorg’. Bedoeld wordt hier: instellingen die zorg verlenen als omschreven in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, in combinatie met een of meer vormen van zorg, als omschreven in de artikelen 4 tot en met 8 van dat besluit, in verband met een psychiatrische aandoening, een verstandelijke handicap, een lichamelijke handicap, een zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem (zie ook artikel 1, eerste lid, aanhef en onder B, van het Besluit aanwijzing inrichtingen Wet ziekenhuisvoorzieningen).

Toelichting

Kleinschalige woonvoorzieningen in de geestelijke gezondheidszorg (RIBW’s) en kleinschalige woonvoorzieningen in de gehandicaptenzorg vallen sinds 1 januari 2001, respectievelijk 10 november 2002, niet meer onder de werkingssfeer van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV).

In de vergunningen die voor deze kleinschalige woonvoorzieningen zijn afgegeven in de periode dat deze voorzieningen nog wél onder de reikwijdte van de WZV vielen, is veelal een voorschrift opgenomen dat de inbrengverplichting van toepassing is. Voorts is in de meeste van deze vergunningen het bedrag c.q. de hoogte van de inbrengverplichting indicatief vastgesteld. Voorzover voor deze vergunningen reeds een eindafrekening door het Bouwcollege is goedgekeurd, is hierin het bedrag c.q. de hoogte van de inbrengverplichting vervolgens definitief vastgesteld.

De inbrengverplichting dient door een instelling te worden voldaan uit de door haar opgebouwde incidentele instandhoudingsmiddelen, de zogenaamde trekkingsrechten.

Op grond van de berekeningsmethodiek ter vaststelling van de hoogte van de inbrengverplichting valt het bedrag van de inbrengverplichting in twee delen uiteen. Eén deel moet worden ingebracht op het moment van ingebruikname van de voorziening. Het resterende deel wordt door het CTG/ZAio afgeboekt van de door de betreffende instelling in de toekomst nog op te bouwen trekkingsrechten. Dit is ook in de vergunning en in de beschikking inzake de goedkeuring van de eindafrekening vermeld.

Nu kleinschalige woonvoorzieningen in zowel de geestelijke gezondheidszorg als de gehandicaptenzorg niet meer onder de werkingssfeer van de WZV vallen, worden voor deze voorzieningen - sinds de datum waarop zij buiten de WZV zijn gebracht - geen trekkingsrechten meer opgebouwd. Als gevolg hiervan is het probleem ontstaan dat het CTG/ZAio geen uitvoering meer kan geven aan het WZV-voorschrift met betrekking tot de inbrengverplichting, voorzover het afboeking betreft van in de toekomst nog op te bouwen trekkingsrechten. Er is immers geen sprake meer van (toekomstige) opbouw van trekkingsrechten.

Om dit probleem het hoofd te bieden, heeft het Bouwcollege - in overleg met het CTG/ZAio en het Ministerie van VWS - besloten tot het uitbrengen van een collectieve beschikking. Deze collectieve beschikking strekt ertoe om het voorschrift omtrent de inbrengverplichting in vergunningen en in goedgekeurde eindafrekeningen, in de gevallen zoals genoemd in Artikel I van dit besluit, te wijzigen. Deze wijziging houdt in dat de inbrengverplichting met terugwerkende kracht op nihil (€ 0,-) wordt vastgesteld, voorzover deze betrekking heeft op in de toekomst nog op te bouwen trekkingsrechten.

Het CTG/ZAio zal de wijzigingen, die in uitvoeringstechnische zin uit dit besluit voortvloeien, doorvoeren.

Namens het College bouw ziekenhuisvoorzieningen,

de plaatsvervangend algemeen secretaris,

M. Verweij.

Naar boven