Regeling inburgering oudkomers niet-G56 2006

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 28 november 2005, nr. DDS 5390086/05

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Besluit:

Hoofdstuk 1

Begripsomschrijvingen en strekking van de regeling

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

b. gemeente: een gemeente, niet zijnde een gemeente als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid en als bedoeld in de Regeling inburgering oudkomers G25 2006;

c. college: het college van burgemeesters en wethouders van een gemeente;

d. samenwerkingsverband: een openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan de deelnemende gemeenten de hen ingevolge deze regeling toekomende rechten en de ingevolge deze regeling op hen rustende verplichtingen hebben overgedragen;

e. bestuur: het bestuur van een samenwerkingsverband;

f. oudkomer:

1°. een persoon die 18 jaar of ouder is, die buiten Nederland is geboren en behoort tot een etnische minderheidsgroep, die rechtmatig in Nederland verblijft anders dan voor een tijdelijk doel als bepaald bij of krachtens de Wet inburgering nieuwkomers, en die niet verplicht is om op grond van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma te volgen;

2°. een geestelijk bedienaar als bedoeld in de Regeling aanwijzing bijzondere categorieën vreemdelingen ten behoeve van inburgering, die niet verplicht is om op grond van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma te volgen;

g. inburgeringsprogramma: een programma dat de oudkomer volgt waarbij het onderdeel Nederlands als tweede taal wordt gekoppeld aan onderdelen voor het bereiken van werk, toegang tot beroepsonderwijs, opvoedingsondersteuning of sociale activering;

h. bijdrage: de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 2;

i. prognose: het aantal oudkomers dat naar de verwachting van het college in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 zal aanvangen met een inburgeringsprogramma;

j. budget: het door de Minister vastgestelde budget dat beschikbaar is voor de bevoorschotting van gemeenten en samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 3;

k. monitor: het door de Minister vastgestelde model-document aan de hand waarvan het college of het bestuur de Minister informatie verschaft over de wijze waarop de gemeente of het samenwerkingsverband invulling heeft gegeven aan de inburgering van oudkomers en de resultaten ervan en aan de hand waarvan de hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld.

Artikel 2

1. De Minister kan aan een gemeente of een samenwerkingsverband, onder de in deze regeling genoemde voorwaarden, een financiële bijdrage verlenen teneinde de gemeente of het samenwerkingsverband in staat te stellen oudkomers die in een maatschappelijke achterstandssituatie verkeren, waaronder in het bijzonder diegenen die behoren tot de groep werklozen, opvoeders of geestelijk bedienaren, deel te laten nemen aan een inburgeringsprogramma en dit inburgeringsprogramma te laten afronden.

2. De bijdrage wordt beschikbaar gesteld onder voorbehoud van autorisatie door de begrotingswetgever.

Hoofdstuk 2

Aanvraag bijdrage en vaststelling voorschot

Artikel 3

1. Indien een college of een bestuur in aanmerking wenst te komen voor verlening van een bijdrage, dient het college of het bestuur binnen zes weken na inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van de prognose(s).

2. De Minister beoordeelt alle ingediende aanvragen gezamenlijk en stelt per aanvraag een voorschot op de bijdrage vast. Het voorschot bestaat uit een bijdrage voor de vaste kosten en een bijdrage voor de variabele kosten en wordt vastgesteld aan de hand van het bepaalde in het derde tot en met het vijfde lid.

3. De hoogte van het voorschot voor de bijdrage voor de vaste kosten bedraagt € 1.200, vermenigvuldigd met de prognose(s). De hoogte van dit voorschot is ten minste € 6.000 en ten hoogste € 24.000.

4. De hoogte van het voorschot voor de bijdrage voor de variabele kosten bedraagt € 5.100, vermenigvuldigd met de prognose(s).

5. Het bepaalde in het derde en vierde lid is van toepassing indien het budget toereikend is. Indien het budget niet toereikend is, bepaalt de Minister het relatieve aandeel van de ingediende prognose(s) in het totaal van de prognoses, aan de hand waarvan de Minister vervolgens de ingediende prognoses neerwaarts bijstelt. De hoogte van het voorschot wordt in dat geval vastgesteld overeenkomstig de bijgestelde prognoses, vermenigvuldigd met de in het derde en vierde lid genoemde bedragen.

6. Het voorschot wordt binnen tien weken na inwerkingtreding van deze regeling vastgesteld en aan het college of bestuur bekend gemaakt.

7. Het voorschot wordt uiterlijk vier weken na de bekendmaking ervan betaald.

Hoofdstuk 3

Inburgeringsprogramma en overeenkomst

Artikel 4

1. Het college of het bestuur stelt het inburgeringsprogramma vast, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de persoonlijke situatie van de desbetreffende oudkomer.

2. Het inburgeringsprogramma vangt aan in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 en is op uiterlijk 31 december 2007 afgerond.

3. Het college of het bestuur draagt er zorg voor dat een inburgeringsprogramma ten minste 300 contacturen omvat.

Artikel 5

1. Het college of het bestuur sluit een overeenkomst met de oudkomer die een inburgeringsprogramma gaat volgen. De datum van ondertekening van de overeenkomst geldt als aanvangsdatum van het inburgeringsprogramma.

2. De overeenkomst bevat ten minste bepalingen met betrekking tot:

a. het doel van het inburgeringsprogramma;

b. de onderdelen van het inburgeringsprogramma;

c. het aantal contacturen van het inburgeringsprogramma;

d. de aard en de omvang van de individuele begeleiding;

e. de verplichtingen van het college of het bestuur;

f. de verplichtingen van de oudkomer;

g. de informatieoverdracht tussen het college of het bestuur, de bij het aanbieden van het inburgeringsprogramma betrokken instellingen en de oudkomer met betrekking tot de voortgang van het inburgeringsprogramma;

h. de gevolgen welke zijn verbonden aan niet-nakoming van de overeenkomst door de oudkomer.

3. Het college of het bestuur sluit op grond van deze regeling met een oudkomer slechts één overeenkomst.

Artikel 6

1. Het college of het bestuur draagt er zorg voor dat de oudkomer met wie een overeenkomst als bedoeld in artikel 5 is gesloten een begintoets en een eindtoets aflegt aan de hand waarvan het niveau Nederlands als tweede taal van de oudkomer wordt vastgesteld.

2. Voor de begintoets en de eindtoets wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de hierna volgende combinaties van toetsen:

a. de Intaketoets NT2 als begintoets met de NT2-Profieltoets als eindtoets; of

b. de Intaketoets Alfabetisering NT2 als begintoets met de NT2-Profieltoets Alfabetisering als eindtoets.

Hoofdstuk 4

Monitor, vaststelling en verlening bijdrage

Artikel 7

1. Het college of het bestuur aan wie een voorschot als bedoeld in artikel 3 is verleend, verstrekt de Minister de informatie over de gegevens die in de monitor worden gevraagd, uiterlijk 1 april 2007 over de periode 1 januari tot en met 31 december 2006, en 1 april 2008 over de periode 1 januari tot en met 31 december 2007.

2. In de monitor worden per gemeente ten minste de volgende prestatiegegevens gevraagd:

a. het aantal oudkomers met wie in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 een overeenkomst als bedoeld in artikel 5 is gesloten;

b. het aantal oudkomers dat een inburgeringsprogramma heeft afgerond;

c. het aantal oudkomers dat een inburgeringsprogramma voortijdig heeft beëindigd;

d. het niveau Nederlands als tweede taal van de oudkomers, bedoeld in onderdeel b, bij afronding van het inburgeringsprogramma ten opzichte van het niveau Nederlands als tweede taal bij de aanvang van het inburgeringsprogramma.

3. De verstrekte informatie, bedoeld in het eerste lid, heeft alleen betrekking op inburgeringsprogramma’s die geheel of gedeeltelijk zijn bekostigd door de bijdrage.

4. De verstrekte informatie, bedoeld in het eerste lid, is voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

5. Ten behoeve van de verklaring omtrent de getrouwheid, bedoeld in het vierde lid, stelt de Minister een controleprotocol vast.

6. Het college of het bestuur draagt er zorg voor dat de door hem ingeschakelde accountant meewerkt aan de door of namens de auditdienst van het Ministerie van Justitie in te stellen onderzoeken naar de verrichte controlewerkzaamheden door die accountant. De daaraan verbonden kosten zijn inbegrepen in de bijdrage.

Artikel 8

1. De Minister stelt de bijdrage voor een gemeente of een samenwerkingsverband vast aan de hand van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde informatie en de in artikel 7, vierde lid, bedoelde verklaring omtrent de getrouwheid.

2. De bijdrage voor een gemeente of samenwerkingsverband bedraagt:

a. € 1.375 voor iedere oudkomer met wie in de periode 1 januari tot en met 30 juni 2006 een overeenkomst als bedoeld in artikel 5 is gesloten; en

b. € 6.000 voor iedere oudkomer die, evenals het college, aan de verplichtingen, genoemd in de overeenkomst, bedoeld in artikel 5, heeft voldaan en die een begintoets en uiterlijk 31 december 2007 een eindtoets als bedoeld in artikel 6 is afgenomen.

3. Het aantal oudkomers dat de Minister bij het vaststellen van de bijdrage betrekt, kan het in het voorschot genoemde aantal oudkomers niet overtreffen.

Artikel 9

1. De Minister stelt de bijdrage uiterlijk 1 juli 2008 vast.

2. De vastgestelde bijdrage wordt binnen 12 maanden na de vaststelling ervan betaald onder verrekening van het voorschot.

3. Indien het voorschot hoger is dan de vastgestelde bijdrage, is de Minister bevoegd het verschil terug te vorderen.

Hoofdstuk 5

Slotbepalingen

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inburgering oudkomers niet-G56 2006.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Sedert 1999 is door het rijk structureel geïnvesteerd in het oudkomersbeleid. Gebleken is dat de veelal langer in Nederland verblijvende leden uit etnische minderheidsgroepen de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen om een zelfstandig bestaan te kunnen opbouwen en/of om hun kinderen voldoende te kunnen ondersteunen bij hun schoolcarrière in het Nederlandse onderwijssysteem. Om het oudkomersbeleid vorm te geven zijn in de afgelopen jaren via diverse specifieke bijdrageregelingen middelen ter beschikking gesteld aan gemeenten.

Naar verwachting zal op 1 juli 2006 de nieuwe Wet inburgering in werking treden en de inburgering van oudkomers zal dan deel uitmaken van het nieuwe inburgeringsstelsel. Onderhavige regeling stelt gemeenten in staat om ook tot 1 juli 2006 oudkomers met inburgeringsprogramma’s te laten beginnen. Om voor volledige financiering in aanmerking te komen, zullen programma’s die in deze periode aanvangen uiterlijk 31 december 2007 moeten zijn afgerond, waarna de definitieve bijdrage voor de gemeenten uiterlijk 1 juli 2008 door de Minister wordt vastgesteld. Gedurende enige tijd zal derhalve naast de nieuwe Wet inburgering nog een oudkomersregeling oude stijl van kracht zijn.

De onderhavige regeling is enkel bedoeld voor de zogeheten niet-G56 gemeenten. De middelen voor de inburgering van oudkomers voor de GSB-steden maken thans deel uit van de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (BDU-SIV). De Regeling inburgering oudkomers G25 2006 faciliteert de inburgering van oudkomers in 25 met name genoemde gemeenten. De overige gemeenten kunnen gebruik maken van de onderhavige regeling. Kleinere gemeenten worden in staat gesteld hun krachten te bundelen en kunnen desgewenst via een openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen een aanvraag indienen.

Budget en prognose

Voor het starten van inburgeringsprogramma’s op grond van de onderhavige regeling in de periode 1 januari tot en met 30 juni 2006 is een budget van € 9.000.000 beschikbaar. Gemeenten die oudkomers willen inburgeren kunnen, al dan niet in het kader van een samenwerkingsverband, een aanvraag en een prognose indienen. Indien een samenwerkingsverband een aanvraag indient, wordt per gemeente een prognose afgegeven, de aanvraag omvat dan meerdere prognoses.

De prognose vormt het ambitieniveau dat de gemeente zichzelf stelt met betrekking tot het aantal oudkomers dat in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 een inburgeringsprogramma zal beginnen. Indien het budget toereikend is, kunnen alle aanvragen worden gehonoreerd en is het voorschot gelijk aan de prognose(s), vermenigvuldigd met het geldende normbedrag, waarbij er voor de bijdrage voor de vaste kosten een minumum- en maximumhoogte geldt. Indien het budget niet toereikend is, wordt het relatieve aandeel van de individuele prognose(s) in het totaal van de prognoses bepaald, aan de hand waarvan de prognoses neerwaarts worden bijgesteld.

Normbedrag en normvergoedingen

Uitgangspunt van de bekostigingssystematiek is dat deze gemiddeld genomen kostendekkend is. In het normbedrag is rekening gehouden met de kosten die door de gemeente of het samenwerkingsverband worden gemaakt voor educatie, begeleiding, overhead en de overige kosten. Het normbedrag is de basis voor de bevoorschotting.

Van het normbedrag worden de normvergoedingen afgeleid die van belang zijn bij de verrekening. Bij de verrekening spelen twee normvergoedingen een rol. De eerste normvergoeding is een vergoeding voor elke afgesloten overeenkomst en is aanzienlijk lager dan het normbedrag. De tweede normvergoeding is een vergoeding voor elk afgerond inburgeringsprogramma. Het totaal van de twee normvergoedingen ligt hoger dan het normbedrag. De normvergoedingen zijn zodanig vastgesteld dat geen terugvordering van middelen zal plaatsvinden bij een gemiddeld presterende gemeente of gemiddeld presterend samenwerkingsverband. Maatwerk blijft het uitgangspunt bij de vormgeving van inburgeringsprogramma’s. Vanuit dit perspectief kunnen de kosten per individueel inburgeringsprogramma variëren, evenals de wijze waarop bekostiging van een inburgeringsprogramma in zijn geheel plaatsvindt, rekening houdend met eventuele educatie- en reïntegratiecomponenten en met de mogelijke extra inzet van eigen middelen door de gemeente of het samenwerkingsverband.

Outputfinanciering, prestatie-indicatoren

In de onderhavige regeling vindt financiering van gemeenten en samenwerkingsverbanden plaats op basis van behaalde resultaten (output). Daarbij worden twee prestatie-indicatoren gehanteerd: het aantal oudkomers waarmee een overeenkomst wordt gesloten en het aantal oudkomers dat een inburgeringsprogramma heeft afgerond.

Procedure

Om voor een bijdrage in aanmerking te komen, moet de gemeente of het samenwerkingsverband een aanvraag en een prognose indienen. Aan de hand van de prognose wordt een voorschot vastgesteld. De prestaties van de gemeente worden eenmaal per jaar gemeten door middel van de monitor oudkomers. De monitor vormt tevens de basis voor de financiering. De resultaten worden vastgesteld op basis van de twee hierboven genoemde prestatie-indicatoren. Op basis van de door het college of het bestuur verstrekte informatie ten behoeve van de monitor wordt de hoogte van de bijdrage definitief vastgesteld.

Procesvoorwaarden

De regeling kent een aantal procesmatige verplichtingen. De oudkomer en het college dan wel het bestuur dienen de individuele afspraken die zij maken met betrekking tot de invulling van het inburgeringsprogramma neer te leggen in een overeenkomst. Het college dan wel het bestuur dient hiertoe het initiatief te nemen. Door de medeverantwoordelijkheid van de oudkomer voor die individuele afspraken wordt de eigen verantwoordelijkheid van de oudkomer benadrukt. Dit houdt tevens in dat sancties kunnen worden opgelegd, indien de oudkomer de overeenkomst niet nakomt.

Alleen oudkomers met wie een overeenkomst is gesloten conform de eisen in deze regeling, tellen mee bij het vaststellen van de bijdrage. Dit sluit aan bij de eerste prestatie-indicator.

De tweede procesvoorwaarde sluit aan bij de tweede prestatie-indicator: alleen inburgeringsprogramma’s die conform de overeenkomst zijn uitgevoerd en waarvoor tevens een begin- en eindtoets is uitgevoerd tellen mee als ‘afgerond’. In de regeling is vastgelegd welke toetsen hiervoor gebruikt mogen worden.

De laatste procesmatige voorwaarde heeft betrekking op de wijze waarop de gegevens ten behoeve van de monitor worden verstrekt. De gegevens zijn nodig voor het vaststellen van de bijdrage. Dit vereist het bijhouden van persoonsdossiers en de inrichting van een registratiesysteem binnen de gemeente, ook indien gemeenten samenwerken in een samenwerkingsverband. De gegevens dienen namelijk tot een individuele gemeente te herleiden zijn. De verstrekking van de gegevens ten behoeve van de monitor dient voorts vergezeld te gaan van een accountantsverklaring.

Prioritaire doelgroepen

Het inburgeringsbeleid wordt decentraal uitgevoerd. Dit betekent dat gemeenten en samenwerkingsverbanden naar eigen inzicht vorm dienen te geven aan de uitvoering van het inburgeringsbeleid voor oudkomers. Niettegenstaande voornoemde beleidsvrijheid, wordt van gemeenten en samenwerkingsverbanden verwacht dat zij oudkomers uit de groep werklozen, opvoeders en geestelijke bedienaren met voorrang in aanmerking laten komen voor een inburgeringsprogramma. Aanleiding voor deze prioritering is dat veel leden uit etnische minderheidsgroepen die al langer in Nederland verblijven, de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen om een zelfstandig bestaan op te bouwen, hun kinderen te ondersteunen bij de opvoeding en hun schoolcarrière of op professionele wijze invulling kunnen geven aan hun functie in de Nederlandse samenleving. Vanwege de tijdelijkheid van het verblijf van veel geestelijk bedienaren, verdient het de voorkeur om hen een kort maar intensief inburgeringsprogramma aan te bieden, zo mogelijk aansluitend op dan wel gelijktijdig met een oriëntatieprogramma voor geestelijk bedienaren.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onderdeel f

Met de aanduiding ‘etnische minderheidsgroep’ wordt hoofdzakelijk gedoeld op de eerste generatie niet-westerse allochtonen, alsmede de eerste generatie allochtonen welke afkomstig zijn uit voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie. Een gemeente of samenwerkingsverband kan besluiten de doelgroep uit te breiden met in zijn gemeente(n) woonachtige eerste generatie allochtonen uit andere herkomstgebieden.

Voorts worden vreemdelingen die in Nederland verblijven op basis van een tijdelijk doel uitgesloten van de doelgroep. Voor de definiëring van verblijf voor een tijdelijk doel wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 1, tweede lid, Wet inburgering nieuwkomers en de op dit artikel gebaseerde Regeling aanwijzing nieuwkomers wegens verblijf voor een tijdelijk doel.

De hier gebruikte omschrijving van oudkomers sluit personen die reeds op basis van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma hebben gevolgd niet uit. Er wordt echter met onderhavige regeling wel naar gestreefd om juist anderen dan de genoemde personen een aanbod te kunnen doen.

Artikel 1, onderdeel g

De inburgeringsprogramma’s dienen in het teken te staan van het tussen de gemeente of het samenwerkingsverband en de oudkomer overeengekomen perspectief van de oudkomer om in de Nederlandse samenleving te participeren. Gelet daarop is het van belang taalonderwijs te koppelen aan andere componenten zoals werk, toegang tot beroepsonderwijs, opvoedingsondersteuning of sociale activering. Sociale activering moet ruim worden opgevat. Het programma is in dat geval voornamelijk gericht op maatschappelijke participatie.

Artikel 3

Om voor een bijdrage in aanmerking te kunnen komen, dient het college of het bestuur een aanvraag in. De Minister honoreert de aanvraag in beginsel, tenzij de aanvraag evidente onjuistheden of vergissingen bevat ten aanzien van bijvoorbeeld de prognose.

Het derde, vierde en vijfde lid beschrijven de wijze waarop het beschikbare budget wordt verdeeld over de ingediende aanvragen.

Artikel 4

Een inburgeringsprogramma dient ten minste 300 contacturen te omvatten. Zodoende wordt verzekerd dat zowel de gemeente dan wel het samenwerkingsverband, de onderwijsinstelling en de oudkomer een reële inspanning levert. Onder contacturen wordt verstaan lesuren, praktijksimulaties, uren in een Open Leercentrum, individuele begeleiding, studiebegeleiding, excursies en werkbezoeken, alsmede toets- en examenactiviteiten.

Artikel 5

De individuele afspraken tussen het college of het bestuur en de oudkomer met betrekking tot het inburgeringsprogramma dienen in een overeenkomst te worden neergelegd, opdat de wederzijdse rechten en verplichtingen eenduidig worden vastgelegd. De Minister stelt een modelovereenkomst vast. Het college of het bestuur kan de modelovereenkomst gebruiken bij het opstellen van de overeenkomst met de oudkomer.

Het is de bedoeling van het oudkomersbeleid een zo groot mogelijke groep oudkomers te bereiken. Daarom is in het derde lid ook opgenomen dat het college dan wel het bestuur op grond van deze regeling slechts één overeenkomst met een oudkomer sluit.

Artikel 6

Iedere oudkomer dient aan het begin van een inburgeringsprogramma een begintoets te worden afgenomen en op het eind van een inburgeringsprogramma een eindtoets. De toetsen stellen het niveau Nederlands als tweede taal vast. Het Referentiekader Nederlands als tweede taal beschrijft de verschillende niveaus voor de lees-, schrijf-, spreek- en luistervaardigheid.

Artikel 7

Op grond van het eerste lid dient het college of het bestuur dat een voorschot heeft ontvangen aan de Minister jaarlijks informatie te verstrekken over het gemeentelijke uitvoeringsbeleid inzake inburgering van oudkomers en over de resultaten ervan. De te verstrekken informatie heeft telkens alleen betrekking op de periode, genoemd in het eerste lid. De monitor zal voor de gemeenten en samenwerkingsverbanden beschikbaar zijn via het internet. Ook het verstrekken van de informatie aan de Minister geschiedt via het internet.

Artikel 8

De Minister stelt de bijdrage vast aan de hand van de door het college of het bestuur verstrekte informatie en de daarbij behorende accountantsverklaring. Een inburgeringsprogramma komt alleen dan voor financiering ingevolge deze regeling in aanmerking indien dit programma begint in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006, uiterlijk op 31 december 2007 is afgerond en tenminste 300 contacturen omvat. Een inburgeringsprogramma wordt beschouwd als afgerond indien beide partijen aan alle verplichtingen uit de overeenkomst hebben voldaan en de oudkomer de begin- en eindtoets is afgenomen.

Bij het vaststellen van de normvergoedingen is uitgegaan van het streven dat 70% van de oudkomers waarmee een overeenkomst is afgesloten, het inburgeringsprogramma daadwerkelijk uiterlijk 31 december 2007 zal afronden. Als de gemeente precies 70% van de inburgeringsprogramma’s tot een afronding brengt, zijn de normvergoedingen die de gemeente voor deze afgeronde inburgeringsprogramma’s ontvangt gemiddeld genomen voldoende om ook de kosten die voor de niet afgeronde inburgeringsprogramma’s zijn gemaakt, te dekken. Als een gemeente minder inburgeringsprogramma’s tot afronding brengt dan 70% van het aantal oudkomers zal deze gemeente geld terug moeten betalen, als een gemeente meer inburgeringsprogramma’s tot afronding brengt krijgt die gemeente een nabetaling.

Artikel 9

Dit artikel bevat enkele procedurele regels met betrekking tot vaststelling, betaling en verrekening.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Naar boven