Instellingsbesluit evaluatiecommissie derde evaluatie van de Wet Bopz

Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 december 2005, nr. CZ/GGZ-2641487, houdende instelling van de evaluatiecommissie derde evaluatie van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 71 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister: de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. ministers: de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Justitie;

c. Wet Bopz: de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;

d. commissie: de evaluatiecommissie derde evaluatie van de Wet Bopz.

Artikel 2

Instelling en taak

1. Er is een evaluatiecommissie derde evaluatie van de Wet Bopz.

2. De commissie heeft tot taak om op basis van een probleemanalyse de hoofdvraag van deze evaluatie te beantwoorden luidend: Functioneert de Wet Bopz na de diverse aanpassingen en de verbeterde voorlichting op adequate wijze en welke wijzigingen zijn eventueel noodzakelijk?

3. Binnen de derde evaluatie moet de commissie apart aandacht besteden aan de internationale context (best practices in het buitenland van bijvoorbeeld de juridische vormgeving en de psychiatrische behandeling), de positie van patiënten met een andere etnische achtergrond en de op 1 januari 2004 in werking getreden voorwaardelijke machtiging. De uitkomsten van de voorgaande twee evaluaties worden daarbij als gegeven beschouwd, evenals de inspanningen om de wet te verbeteren (zoals door de in voorbereiding zijnde wetsvoorstellen) en beter te laten benutten.

4. De observatiemachtiging die op 1 januari 2006 in werking treedt, kent een wettelijk verplichte evaluatie en wordt daarom niet betrokken bij de derde evaluatie.

Artikel 3

Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 december 2005 en wordt opgeheven per 1 mei 2007.

Artikel 4

Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de ministers desgevraagd de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen.

Artikel 5

Samenstelling commissie

1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

a. de heer mr. dr. R.B.M. Keurentjes, tevens voorzitter;

b. de heer mr. drs. R.H. Zuijderhoudt;

c. de heer drs. J.R. van Veldhuizen;

d. de heer prof. dr. W. van Tilburg;

e. de heer mr. drs. T.P. Widdershoven;

f. mevrouw drs. L. Broekaar;

g. mevrouw drs. M. Luif;

h. de heer drs. M.H.J. Kaarsgaren;

i. de heer mr. J.G. Luiten;

j. mevrouw mr. G. Mintjes;

k. de heer prof. dr. mr. A.C. Hendriks.

2. Tot adviserende leden worden benoemd:

a. mevrouw mr. M.C.C. Hueber;

b. mevrouw mr. J.H. de Groot;

c. de heer mr. P.J. van der Flier.

3. Indien één van de leden zijn werkzaamheden voor de commissie voortijdig beëindigt, kunnen de ministers een nieuw lid aanwijzen.

4. De leden kunnen zich niet laten vervangen.

5. Aan de commissie wordt secretariële en inhoudelijke ondersteuning beschikbaar gesteld.

Artikel 6

Werkwijze

1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

2. De commissie kan, indien zij dit voor de vervulling van haar taak nodig acht, inlichtingen inwinnen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Openbaar Ministerie die hiervoor ten behoeve van de commissie een contactpersoon kunnen aanwijzen. Ook kan de commissie, indien zij dit voor de vervulling van haar taak nodig acht, andere organisaties als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten raadplegen.

3. De minister stelt een werkbudget beschikbaar aan de commissie voor het laten verrichten van onderzoek naar andere dan de in artikel 2, derde lid, vermelde deelonderwerpen.

Artikel 7

Eindrapport

De commissie brengt uiterlijk 31 maart 2007 haar eindrapport uit aan de ministers.

Artikel 8

Vergoedingen

1. De voorzitter van de commissie ontvangt voor het bijwonen van vergaderingen en overige bijeenkomsten een vergoeding ter hoogte van € 260.

2. De overige leden, genoemd in artikel 5, eerste lid, ontvangen voor het bijwonen van vergaderingen en overige bijeenkomsten een vergoeding ter hoogte van € 200.

3. Daarnaast hebben de leden van de commissie recht op vergoeding wegens reis- en verblijfskosten in overeenstemming met het Reisbesluit Binnenland.

Artikel 9

Geheimhouding

1. De leden van de commissie nemen geheimhouding in acht ten aanzien van alle informatie die in het kader van dit besluit bekend wordt en waarvan het karakter als vertrouwelijk is aan te merken.

2. De leden van de commissie zorgen ervoor dat door een ieder die betrokken is bij de werkzaamheden van de commissie, geheimhouding in acht wordt genomen ten aanzien van alle informatie die in het kader van dit besluit bekend wordt en waarvan het karakter als vertrouwelijk is aan te merken.

Artikel 10

Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten die door, namens of in opdracht van de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.

Artikel 11

Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende de werkzaamheden over aan het archief van de directie Curatieve Zorg van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 12

Inwerkingtreding

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 december 2005.

2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 mei 2007.

Artikel 13

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit evaluatiecommissie derde evaluatie van de Wet Bopz.

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.F. Hoogervorst.

Toelichting

Aanleiding voor de derde evaluatie van de Wet Bopz

De Wet Bopz kent een wettelijke evaluatieverplichting (artikel 71) op grond waarvan de wet iedere vijf jaar geëvalueerd moet worden.

De eerste evaluatie van de wet heeft al drie jaar na de inwerkingtreding plaatsgevonden en werd eind 1996 afgerond.1 Het standpunt van het kabinet daarop vond ruim een jaar later plaats.2 Uit deze eerste evaluatie kwam naar voren dat de implementatie van deze wet nog niet of onvoldoende was voltooid.

De tweede evaluatie van de wet richtte zich daarom vooral op de voortgang van het implementatieproces en de resultaten waartoe dat had geleid. Daarbij zijn niet alle onderwerpen van de eerste evaluatie aan de orde gekomen. Wel heeft men zoveel mogelijk gestreefd naar een vergelijking tussen de resultaten van de eerste en de tweede evaluatie. De evaluatie werd begin 2002 afgerond.3 In augustus 2004 verscheen het kabinetsstandpunt over dit rapport.4

Maatregelen ter verbetering van (de benutting van) de wet bleken noodzakelijk. Daartoe heeft het Kabinet gekozen voor een aanpak in drie trajecten.

Het eerste traject heeft als doel de praktijk beter gebruik te laten maken van de mogelijkheden van de wet. Daarbij gaat het om betere voorlichting over de wet via een serie voorlichtingsbrochures en het opstellen van leidraden voor de toepassing van het gevaarscriterium (beslisschema dwangopname zoals wordt ontwikkeld door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie).

Via het tweede traject komt er een uitbreiding van de wettelijke mogelijkheden op het gebied van dwangbehandeling. Ook is een wetsvoorstel in voorbereiding voor een aparte regeling voor de psychogeriatrische en de verstandelijk gehandicaptensector. Met het zo spoedig mogelijk uitvoeren van deze twee trajecten verwacht het Kabinet op adequate wijze tegemoet te komen aan de in de praktijk geschetste tekortkomingen van de Wet Bopz.

Tijdens het derde traject moet worden nagegaan of de inspanningen van de eerste twee trajecten hebben gewerkt. Daarom zal de derde evaluatie van de Wet Bopz zich in vervolg op de eerdere evaluaties moeten gaan richten op de vraag of alle inspanningen van de bovengenoemde trajecten ervoor hebben gezorgd dat de Wet Bopz op adequate wijze functioneert.

Onderzoeksvragen en evaluatiecommissie voor de derde evaluatie

In de eerste en tweede evaluatie van de Wet Bopz lag de nadruk op het onderzoek naar de implementatie van de wet. De derde evaluatie wordt anders van aard en opzet. Het is de bedoeling dat het onderzoek gerichter en minder uitgebreid zal zijn dan de voorgaande twee evaluaties. Er zullen dan ook minder deelonderwerpen worden behandeld.

Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat binnen de derde evaluatie aandacht zal worden besteed aan de internationale context (best practices in het buitenland van bijvoorbeeld de juridische vormgeving en de psychiatrische behandeling), de positie van patiënten met een andere etnische achtergrond en de op 1 januari 2004 in werking getreden voorwaardelijke machtiging.

Voorts is toegezegd dat voor de derde evaluatie de hoofdvraag is of de Wet Bopz na de diverse aanpassingen en de verbeterde voorlichting op adequate wijze functioneert en welke wijzigingen eventueel noodzakelijk zijn. De uitkomsten van de voorgaande twee evaluaties worden daarbij als gegeven beschouwd, evenals bovengenoemde inspanningen om de wet te verbeteren en beter te laten benutten.

Met het oog op de komende wetswijziging voor een aparte regeling voor de psychogeriatrische en de verstandelijk gehandicaptensector ligt het hoofdaccent op de psychiatrie. Daar waar zaken care breed spelen, komen vooral de psychogeriatrische en de verstandelijk gehandicaptensector in beeld.

De observatiemachtiging die op 1 januari 2006 in werking zal treden, kent een wettelijk verplichte evaluatie en zal daarom geen onderwerp zijn van de derde evaluatie.

Aan de Tweede Kamer hebben de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie toegezegd een evaluatiecommissie te formeren ten behoeve van het onderzoek en dat deze commissie uit een brede schakering van deskundigen en belanghebbenden zal bestaan. In dit besluit wordt aan deze toezegging voldaan.

Naast begeleiding van het onderzoek is de belangrijkste taak van deze commissie om op basis van een probleemanalyse (waarbij vragen aan de orde kunnen komen zoals zijn de opnemingsregels adequaat, en is er, naast het komende wetsvoorstel en de nieuwe instrumenten voorwaardelijke machtiging en zelfbinding, nog een noodzaak tot regels over dwangbehandeling buiten de inrichting) de vraag te beantwoorden of de Wet Bopz, zoals die na verschillende recente en voorgenomen wijzigingen zal luiden, nog wel aan de hedendaagse eisen voldoet. Bij recente debatten in de Tweede Kamer is deze vraag, mede vanuit diverse praktijk- en belangenorganisaties, opgeworpen. In samenspraak met de evaluatiecommissie zal worden bepaald welk(e) onderzoek(en) moet(en) plaatsvinden voor de beantwoording van deze vraag.

Op basis van een probleemanalyse moet de evaluatiecommissie tot haar oordeel komen.

De leden ontvangen voor het bijwonen van vergaderingen en overige bijeenkomsten een vergoeding die overeenkomt met de vacatiegelden voor een zware commissie volgens het Vacatiegeldenbesluit 1988. Daarnaast hebben de leden van de commissie recht op vergoeding wegens reis- en verblijfskosten in overeenstemming met het Reisbesluit Binnenland.

Via een Europese aanbestedingsprocedure is een bureau aangetrokken om de onderzoeken uit te voeren. Voordat het onderzoeksprogramma definitief wordt vastgesteld, zal dit aan de commissie ter beoordeling en goedkeuring worden voorgelegd.

Het bureau dat het onderzoek uitvoert, verzorgt het secretariaat van de evaluatiecommissie.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J.F. Hoogervorst

Naar boven