Regeling inburgering oudkomers G25 2006

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 28 november 2005, nr. DDS 5390083/05

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Besluit:

Hoofdstuk 1

Begripsomschrijvingen en strekking van de regeling

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

b. gemeente: een gemeente welke is genoemd in bijlage 1 van deze regeling;

c. college: het college van burgemeesters en wethouders van een gemeente;

d. oudkomer:

1°. een persoon die 18 jaar of ouder is, die buiten Nederland is geboren en behoort tot een etnische minderheidsgroep, die rechtmatig in Nederland verblijft anders dan voor een tijdelijk doel als bepaald bij of krachtens de Wet inburgering nieuwkomers, en die niet verplicht is om op grond van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma te volgen;

2°. een geestelijk bedienaar als bedoeld in de Regeling aanwijzing bijzondere categorieën vreemdelingen ten behoeve van inburgering, die niet verplicht is om op grond van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma te volgen;

e. inburgeringsprogramma: een programma dat de oudkomer volgt waarbij het onderdeel Nederlands als tweede taal wordt gekoppeld aan onderdelen voor het bereiken van werk, toegang tot beroepsonderwijs, opvoedingsondersteuning of sociale activering;

f. bijdrage: de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 2;

g. prognose: het aantal oudkomers dat naar de verwachting van het college in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 zal aanvangen met een inburgeringsprogramma;

h. budget: het door de Minister vastgestelde budget dat beschikbaar is voor de bevoorschotting van gemeenten als bedoeld in artikel 3;

i. monitor: het door de Minister vastgestelde model-document aan de hand waarvan het college de Minister informatie verschaft over de wijze waarop de gemeente invulling heeft gegeven aan de inburgering van oudkomers en de resultaten ervan en aan de hand waarvan de hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld.

Artikel 2

1. De Minister kan aan een gemeente, onder de in deze regeling genoemde voorwaarden, een financiële bijdrage verlenen teneinde de gemeente in staat te stellen oudkomers die in een maatschappelijke achterstandssituatie verkeren, waaronder in het bijzonder diegenen die behoren tot de groep werklozen, opvoeders of geestelijk bedienaren, deel te laten nemen aan een inburgeringsprogramma en dit inburgeringsprogramma te laten afronden.

2. De bijdrage wordt beschikbaar gesteld onder voorbehoud van autorisatie door de begrotingswetgever.

Hoofdstuk 2

Aanvraag bijdrage en vaststelling voorschot

Artikel 3

1. Indien een gemeente in aanmerking wenst te komen voor verlening van een bijdrage, dient het college binnen zes weken na inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van de prognose.

2. De Minister beoordeelt alle ingediende aanvragen gezamenlijk en stelt per aanvraag een voorschot op de bijdrage vast aan de hand van de in het derde lid genoemde verdeelsleutel.

3. Het voorschot wordt per gemeente met inachtneming van de prognose en de in bijlage 1 bij die gemeente genoemde indicatieve bijdrage als volgt vastgesteld:

a. indien de prognose overeenkomt met het in bijlage 1 bij die gemeente genoemde aantal oudkomers, is het voorschot gelijk aan de in bijlage 1 bij die gemeente genoemde indicatieve bijdrage;

b. indien de prognose lager is dan het in bijlage 1 bij die gemeente genoemde aantal oudkomers, is het voorschot gelijk aan de naar evenredigheid verlaagde in bijlage 1 bij die gemeente genoemde indicatieve bijdrage;

c. indien de prognose hoger is dan het in de bijlage bij die gemeente genoemde aantal oudkomers, is het voorschot gelijk aan:

1°. de naar evenredigheid verhoogde in bijlage 1 bij die gemeente genoemde indicatieve bijdrage indien het budget toereikend is;

2°. de in bijlage 1 genoemde indicatieve bijdrage, vermeerderd met een aanvullend bedrag indien het budget niet toereikend is; de hoogte van dit aanvullende bedrag is afhankelijk van de verdeling van de nog uit het budget resterende middelen naar evenredigheid van het totaal aantal oudkomers, genoemd in bijlage 1.

4. Het voorschot wordt binnen tien weken na inwerkingtreding van deze regeling vastgesteld en aan het college bekend gemaakt.

5. Het voorschot wordt uiterlijk vier weken na de bekendmaking ervan betaald.

Hoofdstuk 3

Inburgeringsprogramma en overeenkomst

Artikel 4

1. Het college stelt het inburgeringsprogramma vast, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de persoonlijke situatie van de desbetreffende oudkomer.

2. Het inburgeringsprogramma vangt aan in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 en is op uiterlijk 31 december 2007 afgerond.

3. Het college draagt er zorg voor dat een inburgeringsprogramma ten minste 300 contacturen omvat.

4. Als normbedrag voor een inburgeringsprogramma geldt een bedrag van € 6.400.

Artikel 5

1. Het college sluit een overeenkomst met de oudkomer die een inburgeringsprogramma gaat volgen. De datum van ondertekening van de overeenkomst geldt als aanvangsdatum van het inburgeringsprogramma.

2. De overeenkomst bevat ten minste bepalingen met betrekking tot:

a. het doel van het inburgeringsprogramma;

b. de onderdelen van het inburgeringsprogramma;

c. het aantal contacturen van het inburgeringsprogramma;

d. de aard en de omvang van de individuele begeleiding;

e. de verplichtingen van het college;

f. de verplichtingen van de oudkomer;

g. de informatieoverdracht tussen het college, de bij het aanbieden van het inburgeringsprogramma betrokken instellingen en de oudkomer met betrekking tot de voortgang van het inburgeringsprogramma;

h. de gevolgen welke zijn verbonden aan niet-nakoming van de overeenkomst door de oudkomer.

3. Het college sluit op grond van deze regeling met een oudkomer slechts één overeenkomst.

Artikel 6

1. Het college draagt er zorg voor dat de oudkomer met wie een overeenkomst als bedoeld in artikel 5 is gesloten een begintoets en een eindtoets aflegt aan de hand waarvan het niveau Nederlands als tweede taal van de oudkomer wordt vastgesteld.

2. Voor de begintoets en de eindtoets wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de hierna volgende combinaties van toetsen:

a. de Intaketoets NT2 als begintoets met de NT2-Profieltoets als eindtoets; of

b. de Intaketoets Alfabetisering NT2 als begintoets met de NT2-Profieltoets Alfabetisering als eindtoets.

Hoofdstuk 4

Monitor, vaststelling en verlening bijdrage

Artikel 7

1. Het college aan wie een voorschot als bedoeld in artikel 3 is verleend, verstrekt de Minister de informatie over de gegevens die in de monitor worden gevraagd, uiterlijk 1 april 2007 over de periode 1 januari tot en met 31 december 2006, en 1 april 2008 over de periode 1 januari tot en met 31 december 2007.

2. In de monitor worden ten minste de volgende prestatiegegevens gevraagd:

a. het aantal oudkomers met wie in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 een overeenkomst als bedoeld in artikel 5 is gesloten;

b. het aantal oudkomers dat een inburgeringsprogramma heeft afgerond;

c. het aantal oudkomers dat een inburgeringsprogramma voortijdig heeft beëindigd;

d. het niveau Nederlands als tweede taal van de oudkomers, bedoeld in onderdeel b, bij afronding van het inburgeringsprogramma ten opzichte van het niveau Nederlands als tweede taal bij de aanvang van het inburgeringsprogramma.

3. De verstrekte informatie, bedoeld in het eerste lid, heeft alleen betrekking op inburgeringsprogramma’s die geheel of gedeeltelijk zijn bekostigd door de bijdrage.

4. De verstrekte informatie, bedoeld in het eerste lid, is voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

5. Ten behoeve van de verklaring omtrent de getrouwheid, bedoeld in het vierde lid, stelt de Minister een controleprotocol vast.

6. Het college draagt er zorg voor dat de door hem ingeschakelde accountant meewerkt aan de door of namens de auditdienst van het Ministerie van Justitie in te stellen onderzoeken naar de verrichte controlewerkzaamheden door die accountant. De daaraan verbonden kosten zijn inbegrepen in de bijdrage.

Artikel 8

1. De Minister stelt de bijdrage vast aan de hand van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde informatie en de in artikel 7, vierde lid, bedoelde verklaring omtrent de getrouwheid.

2. De bijdrage voor een gemeente bedraagt:

a. € 2.667 voor iedere oudkomer met wie in de periode 1 januari tot en met 30 juni 2006 een overeenkomst als bedoeld in artikel 5 is gesloten; en

b. € 5.333 voor iedere oudkomer die, evenals het college, aan de verplichtingen, genoemd in de overeenkomst, bedoeld in artikel 5, heeft voldaan en die een begintoets en uiterlijk 31 december 2007 een eindtoets als bedoeld in artikel 6 is afgenomen.

3. Het aantal oudkomers dat de Minister bij het vaststellen van de bijdrage betrekt, kan het in het voorschot genoemde aantal oudkomers niet overtreffen.

Artikel 9

1. De Minister stelt de bijdrage uiterlijk 1 juli 2008 vast.

2. De overeenkomstig artikel 8, tweede lid, vastgestelde bijdrage voor een gemeente wordt binnen 12 maanden na de vaststelling ervan betaald onder verrekening van het verleende voorschot.

3. Indien het verleende voorschot hoger is dan de vastgestelde bijdrage, is de Minister bevoegd het verschil terug te vorderen.

Hoofdstuk 5

Slotbepalingen

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inburgering oudkomers G25 2006.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Sedert 1999 is door het rijk structureel geïnvesteerd in het oudkomersbeleid. Gebleken is dat de veelal langer in Nederland verblijvende leden uit etnische minderheidsgroepen de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen om een zelfstandig bestaan te kunnen opbouwen en/of om hun kinderen voldoende te kunnen ondersteunen bij hun schoolcarrière in het Nederlandse onderwijssysteem. Om het oudkomersbeleid vorm te geven zijn in de afgelopen jaren via diverse specifieke bijdrageregelingen middelen ter beschikking gesteld aan gemeenten.

Naar verwachting zal op 1 juli 2006 de nieuwe Wet inburgering in werking treden en de inburgering van oudkomers zal dan deel uitmaken van het nieuwe inburgeringsstelsel. Onderhavige regeling stelt gemeenten in staat om ook tot 1 juli 2006 oudkomers met een inburgeringsprogramma te laten beginnen. Om voor volledige financiering in aanmerking te komen, zullen programma’s die in deze periode aanvangen uiterlijk 31 december 2007 moeten zijn afgerond, waarna de definitieve bijdrage voor de gemeenten uiterlijk 1 juli 2008 door de Minister wordt vastgesteld. Gedurende enige tijd zal derhalve naast de nieuwe Wet inburgering nog een oudkomersregeling oude stijl van kracht zijn.

De onderhavige regeling is enkel bedoeld voor de in bijlage 1 genoemde gemeenten. De middelen voor de inburgering van oudkomers voor de GSB-steden maken thans deel uit van de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (BDU-SIV). De overige gemeenten kunnen gebruik maken van de Regeling inburgering oudkomers niet-G56 2006.

Budget en indicatieve bijdrage

Voor het starten van inburgeringsprogramma’s op grond van onderhavige regeling in de periode 1 januari tot en met 30 juni 2006 is een budget van € 5.920.000 beschikbaar. De vierde kolom van de bij deze regeling behorende bijlage 1 bevat per gemeente het bijbehorende aantal oudkomers dat in voornoemde periode met een inburgeringsprogramma begint. Dit aantal oudkomers is vastgesteld naar evenredigheid van het totaal van de in alle in de bijlage genoemde gemeenten woonachtige leden van etnische minderheidsgroepen uit de eerste generatie die behoren tot de groep niet-westerse allochtonen, alsmede allochtonen afkomstig uit voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie in de leeftijdscategorie 15 tot en met 65 jaar. Deze gegevens zijn gebaseerd op cijfers die jaarlijks door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verzameld bij de zogenaamde structurele tellingen op basis van de gemeentelijke basisadministratie (peildatum 1 januari 2005).

De in de bijlage genoemde indicatieve bijdrage per gemeente is het in de bijlage bij die gemeente genoemde aantal oudkomers, vermenigvuldigd met het voor een inburgeringsprogramma geldende normbedrag.

Normbedrag en normvergoedingen

Uitgangspunt van de bekostigingssystematiek is dat deze gemiddeld genomen kostendekkend is. In het normbedrag – identiek aan het normbedrag uit de Regeling inburgering oudkomers 25 gemeenten 2005 – is rekening gehouden met de kosten die door de gemeente worden gemaakt voor educatie, begeleiding, overhead en de overige kosten. Het normbedrag is de basis voor de bevoorschotting.

Van het normbedrag worden de normvergoedingen afgeleid die van belang zijn bij de verrekening. Bij de verrekening spelen twee normvergoedingen een rol. De eerste normvergoeding is een vergoeding voor elke afgesloten overeenkomst en is aanzienlijk lager dan het normbedrag. De tweede normvergoeding is een vergoeding voor elk afgerond inburgeringsprogramma. Het totaal van de twee normvergoedingen ligt hoger dan het normbedrag. De normvergoedingen zijn zodanig vastgesteld dat geen terugvordering van middelen zal plaatsvinden bij een gemiddeld presterende gemeente. Maatwerk blijft het uitgangspunt bij de vormgeving van inburgeringsprogramma’s. Vanuit dit perspectief kunnen de kosten per individueel inburgeringsprogramma variëren, evenals de wijze waarop bekostiging van een inburgeringsprogramma in zijn geheel plaatsvindt, rekening houdend met eventuele educatie- en reïntegratiecomponenten en met de mogelijke extra inzet van eigen middelen door de gemeente.

Outputfinanciering, prestatie-indicatoren

In de onderhavige regeling vindt financiering van gemeenten plaats op basis van behaalde resultaten (output). Daarbij worden twee prestatie-indicatoren gehanteerd: het aantal oudkomers waarmee een overeenkomst wordt gesloten en het aantal oudkomers dat een inburgeringsprogramma heeft afgerond.

Procedure

Om voor een bijdrage in aanmerking te komen, moet de gemeente een aanvraag indienen. De bij die aanvraag te voegen prognose vormt het ambitieniveau dat de gemeente zichzelf stelt met betrekking tot het aantal oudkomers dat in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 een inburgeringsprogramma zal beginnen. De hoogte van het voorschot is afhankelijk van deze gemeentelijke prognose en van de indicatieve bijdrage, genoemd in bijlage 1. Het voorschot is zodanig bepaald dat een gemiddeld presterende gemeente kostendekkend kan werken.

De prestaties van de gemeente worden eenmaal per jaar gemeten door middel van de monitor oudkomers. De monitor vormt tevens de basis voor de financiering. De resultaten worden vastgesteld op basis van de twee hierboven genoemde prestatie-indicatoren. Op basis van de door het college verstrekte informatie ten behoeve van de monitor wordt de hoogte van de bijdrage definitief vastgesteld.

Procesvoorwaarden

De regeling kent een aantal procesmatige verplichtingen. De oudkomer en het college dienen de individuele afspraken die zij maken met betrekking tot de invulling van het inburgeringsprogramma neer te leggen in een overeenkomst. Het college dient hiertoe het initiatief te nemen. Door de medeverantwoordelijkheid van de oudkomer voor die individuele afspraken wordt de eigen verantwoordelijkheid van de oudkomer benadrukt. Dit houdt tevens in dat sancties kunnen worden opgelegd indien de oudkomer de overeenkomst niet nakomt.

Alleen oudkomers met wie een overeenkomst is gesloten conform de eisen in deze regeling, tellen mee bij het vaststellen van de bijdrage. Dit sluit aan bij de eerste prestatie-indicator.

De tweede procesvoorwaarde sluit aan bij de tweede prestatie-indicator: alleen inburgeringsprogramma’s die conform de overeenkomst zijn uitgevoerd en waarvoor tevens een begin- en eindtoets is uitgevoerd, tellen mee als ‘afgerond’. In de regeling is vastgelegd welke toetsen hiervoor gebruikt mogen worden.

De laatste procesmatige voorwaarde heeft betrekking op de wijze waarop de gegevens ten behoeve van de monitor worden verstrekt. De gegevens zijn nodig voor het vaststellen van de bijdrage. Dit vereist het bijhouden van persoonsdossiers en de inrichting van een registratiesysteem binnen de gemeente. De verstrekking van de bedoelde gegevens dient voorts vergezeld te gaan van een accountantsverklaring.

Prioritaire doelgroepen

Het inburgeringsbeleid wordt decentraal uitgevoerd. Dit betekent dat gemeenten naar eigen inzicht vorm dienen te geven aan de uitvoering van het inburgeringsbeleid voor oudkomers. Niettegenstaande de gemeentelijke beleidsvrijheid, wordt van gemeenten verwacht dat zij oudkomers uit de groep werklozen, opvoeders en geestelijke bedienaren met voorrang in aanmerking laten komen voor een inburgeringsprogramma. Aanleiding voor deze prioritering is dat veel leden uit etnische minderheidsgroepen die al langer in Nederland verblijven, de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen om een zelfstandig bestaan op te bouwen, hun kinderen te ondersteunen bij de opvoeding en hun schoolcarrière of op professionele wijze invulling kunnen geven aan hun functie in de Nederlandse samenleving. Vanwege de tijdelijkheid van het verblijf van veel geestelijk bedienaren, verdient het de voorkeur om hen een kort maar intensief inburgeringsprogramma aan te bieden, zo mogelijk aansluitend dan wel gelijktijdig met een oriëntatieprogramma voor geestelijk bedienaren.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onderdeel d

Met de aanduiding ‘etnische minderheidsgroep’ wordt hoofdzakelijk gedoeld op de eerste generatie niet-westerse allochtonen, alsmede de eerste generatie allochtonen welke afkomstig zijn uit voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie. Een gemeente kan besluiten de doelgroep uit te breiden met in zijn gemeente woonachtige eerste generatie allochtonen uit andere herkomstgebieden.

Voorts worden vreemdelingen die in Nederland verblijven op basis van een tijdelijk doel uitgesloten van de doelgroep. Voor de definiëring van verblijf voor een tijdelijk doel wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 1, tweede lid, Wet inburgering nieuwkomers en de op dit artikel gebaseerde Regeling aanwijzing nieuwkomers wegens verblijf voor een tijdelijk doel.

De hier gebruikte omschrijving van oudkomers sluit personen die reeds op basis van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma hebben gevolgd niet uit. Er wordt echter met onderhavige regeling wel naar gestreefd om juist anderen dan de genoemde personen een aanbod te kunnen doen.

Artikel 1, onderdeel e

De inburgeringsprogramma’s dienen in het teken te staan van het tussen de gemeente en de oudkomer overeengekomen perspectief van de oudkomer om in de Nederlandse samenleving te participeren. Gelet daarop is het van belang taalonderwijs te koppelen aan andere componenten zoals werk, toegang tot beroepsonderwijs, opvoedingsondersteuning of sociale activering. Sociale activering moet ruim worden opgevat. Het programma is in dat geval voornamelijk gericht op maatschappelijke participatie.

Artikel 3

Om voor een bijdrage in aanmerking te kunnen komen, dient het college een aanvraag in. De Minister honoreert de aanvraag in beginsel, tenzij de aanvraag evidente onjuistheden of vergissingen bevat ten aanzien van bijvoorbeeld de prognose van het college.

De prognose kan gelijk zijn aan, dan wel hoger of lager zijn dan het aantal in de bijlage genoemde oudkomers. Het derde lid beschrijft de wijze waarop het beschikbare budget wordt verdeeld over de gemeenten die een aanvraag met bijbehorende prognose hebben ingediend.

Artikel 4

Een inburgeringsprogramma dient ten minste 300 contacturen te omvatten. Zodoende wordt verzekerd dat zowel de gemeente, de onderwijsinstelling en de oudkomer een reële inspanning levert. Onder contacturen wordt verstaan lesuren, praktijksimulaties, uren in een Open Leercentrum, individuele begeleiding, studiebegeleiding, excursies en werkbezoeken, alsmede toets- en examenactiviteiten.

Bij het vaststellen van de in het vierde lid genoemde normvergoeding is rekening gehouden met het feit dat niet alle inburgeringsprogramma’s uiterlijk 31 december 2007 zullen zijn afgerond. Dit betekent dat een gemeente daarvan geen nadeel behoeft te ondervinden, zolang het percentage inburgeringsprogramma’s dat niet tijdig wordt afgerond niet hoger is dan het gemiddelde.

Artikel 5

De individuele afspraken tussen het college en de oudkomer met betrekking tot het inburgeringsprogramma dienen in een overeenkomst te worden neergelegd, opdat de wederzijdse rechten en verplichtingen eenduidig worden vastgelegd. De Minister stelt een modelovereenkomst vast. Het college kan de modelovereenkomst gebruiken bij het opstellen van de overeenkomst met de oudkomer.

Het is de bedoeling van het oudkomersbeleid een zo groot mogelijke groep oudkomers te bereiken. Daarom is in het derde lid ook opgenomen dat het college op grond van deze regeling slechts één overeenkomst met een oudkomer sluit.

Artikel 6

Iedere oudkomer dient aan het begin van een inburgeringsprogramma een begintoets te worden afgenomen en op het eind van een inburgeringsprogramma een eindtoets. De toetsen stellen het niveau Nederlands als tweede taal vast. Het Referentiekader Nederlands als tweede taal beschrijft de verschillende niveaus voor de lees-, schrijf-, spreek- en luistervaardigheid.

Artikel 7

Op grond van het eerste lid dient het college dat een voorschot heeft ontvangen aan de Minister jaarlijks informatie te verstrekken over het gemeentelijke uitvoeringsbeleid inzake inburgering van oudkomers en over de resultaten ervan. De te verstrekken informatie heeft telkens alleen betrekking op de periode, genoemd in het eerste lid. De monitor zal voor de gemeenten beschikbaar zijn via het internet. Ook het verstrekken van de informatie aan de Minister geschiedt via het internet.

Artikel 8

De Minister stelt de bijdrage vast aan de hand van de door het college verstrekte informatie en de daarbij behorende accountantsverklaring. Een inburgeringsprogramma komt alleen dan voor financiering ingevolge deze regeling in aanmerking indien dit programma begint in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006, uiterlijk op 31 december 2007 is afgerond en tenminste 300 contacturen omvat. Een inburgeringsprogramma wordt beschouwd als afgerond indien beide partijen aan alle verplichtingen uit de overeenkomst hebben voldaan en de oudkomer de begin- en eindtoets is afgenomen.

Bij het vaststellen van de normvergoedingen is uitgegaan van het streven dat 70% van de oudkomers waarmee een overeenkomst is afgesloten, het inburgeringsprogramma daadwerkelijk uiterlijk 31 december 2007 zal afronden. Als de gemeente precies 70% van de inburgeringsprogramma’s tot een afronding brengt, zijn de normvergoedingen die de gemeente voor deze afgeronde inburgeringsprogramma’s ontvangt gemiddeld genomen voldoende om ook de kosten die voor de niet afgeronde inburgeringsprogramma’s zijn gemaakt, te dekken. Als een gemeente minder inburgeringsprogramma’s tot afronding brengt dan 70% van het aantal oudkomers zal deze gemeente geld terug moeten betalen, als een gemeente meer inburgeringsprogramma’s tot afronding brengt krijgt die gemeente een nabetaling.

Artikel 9

Dit artikel bevat enkele procedurele regels met betrekking tot vaststelling, betaling en verrekening.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Bijlage 1

Gemeentenaam

Aantal oudkomers

Procentueel aandeel

Te sluiten overeen-

komsten

Indicatieve bijdrage oudkomers 2006

Almere

23.496

19,18%

177

1.132.800

Bergen op Zoom

4.545

3,71%

34

217.600

Capelle aan den IJssel

6.117

4,99%

46

294.400

Culemborg

1.887

1,54%

14

89.600

Delft

9.805

8,00%

74

473.600

Diemen

3.171

2,59%

24

153.600

Gorinchem

2.601

2,12%

20

128.000

Gouda

5.143

4,20%

39

249.600

Harderwijk

2.147

1,75%

16

102.400

Hoogezand-Sappemeer

2.086

1,70%

16

102.400

Hoorn

4.224

3,45%

32

204.800

IJsselstein

2.073

1,69%

16

102.400

Leerdam

1.318

1,08%

10

64.000

Maassluis

2.719

2,22%

21

134.400

Nieuwegein

3.974

3,24%

30

192.000

Oss

3.712

3,03%

28

179.200

Purmerend

5.644

4,61%

43

275.200

Roermond

3.870

3,16%

29

185.600

Roosendaal

5.160

4,21%

39

249.600

Spijkenisse

5.314

4,34%

40

256.000

Tiel

2.729

2,23%

21

134.400

Vlaardingen

6.516

5,32%

49

313.600

Weesp

1.200

0,98%

9

57.600

Zeist

3.634

2,97%

27

172.800

Zoetermeer

9.407

7,68%

71

454.400

Bijlage 2

Aanvraagformulier

ter zake van de verlening van een bijdrage

als bedoeld in de Regeling inburgering oudkomers G25 2006

De gemeente ………………………... verwacht dat in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 ……... (aantal) oudkomers zullen aanvangen met een inburgeringsprogramma.

plaats, ..................................................

datum, .................................................

namens de gemeente ...........................

mevrouw/de heer ................................

............................................... (functie)

..................................... (handtekening)

Contactpersoon bij de gemeente ...........

Naam: ...................................................

Functie: ................................................

Postadres: .............................................

Telefoon: ..............................................

Email: ...................................................

Naar boven