Regeling gegevensuitwisseling NMa-EZ

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 8 december 2005, nr. WJZ 5719432, houdende regels omtrent het uitwisselen van gegevens tussen de raad van bestuur van de NMa en de Minister van Economische Zaken (Regeling gegevensuitwisseling NMa-EZ)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 5e, tweede lid, van de Mededingingswet;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: Minister van Economische Zaken;

b. wet: de Mededingingswet.

Artikel 2

1. De raad verstrekt zo spoedig mogelijk de gegevens die de minister verlangt en die benodigd zijn voor de taakuitoefening van de minister of waarvan de raad redelijkerwijs kan aannemen dat zij voor de taakuitoefening van de minister benodigd zijn.

2. De minister verstrekt de raad zo spoedig mogelijk uit eigen beweging de gegevens waarvan hij redelijkerwijs kan aannemen dat zij van belang zijn voor de taakuitoefening van de raad.

§ 2

Werkzaamheden in internationaal verband

Artikel 3

1. De raad stelt de minister onverwijld in kennis van uitnodigingen voor deelname in een vergadering van een adviescomité als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van verordening 1/2003 waarin andere kwesties worden besproken dan individuele zaken.

2. De raad zendt de minister een afschrift van de verslagen van de in het eerste lid bedoelde vergaderingen.

Artikel 4

De raad brengt onverwijld schriftelijk verslag uit aan de minister van door de raad bijgewoonde bijeenkomsten in het kader van de uitvoering van werkzaamheden als bedoeld in artikel 5b van de wet en van de wijze waarop gevolg is gegeven aan de instructies van de minister.

Artikel 5

De minister zendt door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen aan de lidstaten voor commentaar voorgelegde zaken of vragen die op het werkterrein van de raad liggen, ter kennisneming aan de raad. De minister kan de raad terzake om schriftelijke opmerkingen verzoeken.

§ 3

Concentraties

Artikel 6

1. De raad stelt de minister terstond in kennis van een verwijzingsverzoek als bedoeld in artikel 4, vierde en vijfde lid, van verordening 139/2004.

2. De raad stelt de minister in kennis van het voornemen van een kennisgeving aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van verordening 139/2004. De kennisgeving aan de minister geschiedt uiterlijk vijf werkdagen voordat de termijn afloopt waarbinnen de kennisgeving aan de Commissie moet worden gedaan.

3. De raad stelt de minister in kennis van het voornemen van een verzoek of een voornemen tot aansluiting bij een verzoek aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, tweede alinea, van verordening 139/2004. De kennisgeving aan de minister geschiedt uiterlijk vijf werkdagen voordat de termijn afloopt waarbinnen het verzoek of de mededeling inzake aansluiting bij een verzoek aan de Commissie moet worden gedaan.

4. Indien de minister de raad een instructie wil geven ten aanzien van een verwijzingsverzoek als bedoeld in het eerste lid, of een voornemen als bedoeld in het tweede of derde lid, geeft hij deze instructie binnen drie werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van de raad. Indien een beoordeling van het verzoek of het voornemen niet binnen die termijn mogelijk is, stelt de minister de raad daarvan op de hoogte.

Artikel 7

1. De raad stelt de minister terstond in kennis van een weigering door de raad van een vergunning voor het tot stand brengen van een concentratie op grond van artikel 41, tweede lid, van de wet.

2. De minister doet binnen een week na ontvangst van een aanvraag op grond van artikel 47 van de wet daarvan mededeling aan de raad.

3. Voordat de minister de ontwerp-beslissing op een aanvraag op grond van artikel 47 van de wet in de ministerraad aan de orde stelt, stelt hij de raad in de gelegenheid binnen een week zijn opmerkingen terzake schriftelijk aan hem kenbaar te maken.

§ 4

Beleidsregels en jaarverslag

Artikel 8

1. De minister stelt de raad in de gelegenheid zijn zienswijze op het ontwerp van beleidsregels als bedoeld in artikel 5d van de wet te geven.

2. De raad geeft binnen vier weken aan de minister zijn zienswijze over de voorgenomen beleidsregels.

Artikel 9

1. De raad zendt de minister ten minste vier weken voor de vaststelling van beleidsregels, dan wel van uitvoeringsregels als bedoeld in artikel 5l van de wet, het ontwerp van die regels.

2. Indien de minister voornemens is opmerkingen te maken bij het ontwerp, stelt hij de raad hiervan in kennis binnen twee weken na ontvangst van het ontwerp.

3. Na het kenbaar maken van zijn voornemen om opmerkingen te maken, geeft de minister binnen twee weken een schriftelijke reactie aan de raad.

4. De minister en de raad kunnen kortere termijnen afspreken dan de in het eerste, tweede en derde lid vermelde termijnen.

Artikel 10

De raad zendt de minister onverwijld een afschrift van een besluit dat afwijkt van een door de minister vastgestelde beleidsregel.

Artikel 11

1. De raad stelt de minister ten minste vier weken voordat het jaarverslag overeenkomstig artikel 5g van de wet aan de minister wordt gezonden in de gelegenheid kennis te nemen van het ontwerp-jaarverslag.

2. De minister stelt de raad ten minste vier weken voordat hij zijn bevindingen omtrent het jaarverslag aan de beide kamers der Staten-Generaal zendt in de gelegenheid kennis te nemen van zijn ontwerp-bevindingen omtrent het jaarverslag van de raad.

§ 5

Betreden plaatsen en klachten

Artikel 12

Van het betreden van een plaats met toepassing van artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van een onderzoek in de zin van hoofdstuk 6 van de wet of van een inspectie in een woning als bedoeld in artikel 89d van de wet door krachtens artikel 50, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaren, maakt de raad zo spoedig mogelijk na aanvang daarvan melding aan de minister.

Artikel 13

1. De raad zendt de minister jaarlijks voor 1 mei een overzicht van alle door de raad in het vorige kalenderjaar behandelde klachten als bedoeld in artikel 9:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede van alle in dat jaar bij de Nationale Ombudsman ingediende klachten. Het overzicht gaat vergezeld van een toelichting.

2. Aan de minister gerichte klachten over de wijze waarop de raad of een persoon werkzaam onder gezag van de raad zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een derde heeft gedragen, worden terstond aan de raad gemeld en ter behandeling overgedragen. De raad zendt de minister een afschrift van de beantwoording van het doorgezonden klaagschrift.

§ 6

Samenwerkingsafspraken met andere instanties

Artikel 14

1. De raad stelt de minister in kennis van de ontwerp-afspraken met andere overheidsinstanties inzake afbakening van werkzaamheden of inzake samenwerking.

2. De minister stelt de raad binnen twee weken in kennis van zijn voornemen opmerkingen te maken bij de ontwerp-afspraken. Hij maakt zijn opmerkingen binnen twee weken na die kennisgeving.

§ 7

Slotbepalingen

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gegevensuitwisseling NMa-EZ.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 december 2005.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Algemeen

Op 1 juli 2005 is artikel 5e van de Mededingingswet (hierna te noemen: de wet) inzake de uitwisseling van gegevens tussen de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna te noemen: de raad) en de Minister van Economische Zaken (hierna te noemen: de minister) in werking getreden. Dit artikel houdt verband met de omvorming van het bestuursorgaan van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan. Artikel 5e, eerste lid, heeft betrekking op de gegevensuitwisseling tussen de raad en de minister. Het tweede lid van dit artikel biedt de minister de mogelijkheid om nadere regels vast te stellen met betrekking tot de gegevensuitwisseling tussen de minister en de raad. Deze regeling is daar een uitwerking van. De regeling heeft betrekking op het gehele werkterrein van de raad en kan dus ook gegevens op energiegebied betreffen. Uitwisseling van gegevens op het gebied van vervoer valt slechts onder deze regeling voorzover de gegevens voor de taakuitoefening van de minister van belang zijn.

Bij de uitwisseling van gegevens tussen de minister en de raad geldt een aantal uitgangspunten. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuurorgaan (Kamerstukken II 2000/2001, 27639, nr. 3) blijkt dat het inlichtingenrecht van de minister aan de ene kant en de inlichtingenplicht van de raad aan de andere kant onbeperkt is. De minister dient alle voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen van de raad te kunnen krijgen. De minister kan dus ook beschikken over vertrouwelijke, privacygevoelige gegevens of bedrijfsgegevens die bij de NMa berusten, voorzover die voor de uitoefening van zijn taak benodigd zijn. Aan de andere kant dient de raad te kunnen beschikken over gegevens die bij de minister berusten en die voor de raad van belang zijn voor de uitoefening van zijn taak. De raad en de minister zullen elkaar dan ook uit eigen beweging gegevens verstrekken. Anders zou het immers kunnen gebeuren dat de minister of de raad niet beschikt over gegevens waarvan hij niet weet dat deze bestaan. Bovendien dient het verstrekken van gegevens tijdig te gebeuren.

De regeling bevat daarnaast ten aanzien van enige elementen van de taak van de raad meer specifieke regels over de gegevensuitwisseling.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Dit artikel heeft betrekking op de gegevensuitwisseling tussen de raad en de minister in het algemeen. De raad en de minister verstrekken elkaar de gegevens waarvan zij redelijkerwijs kunnen aannemen dat deze van belang zijn voor een goede taakuitoefening door de ander. Ter nadere uitwerking van deze regel, die in artikel 5e, eerste lid, van de wet is verwoord, is bepaald dat de verstrekking van gegevens door de raad zo spoedig mogelijk geschiedt. Onder de gegevens waarvan de minister redelijkerwijs kan aannemen dat deze van belang zijn voor de taakuitoefening van de raad zijn begrepen de aan het criterium van artikel 2 beantwoordende ontwerpen van wet- en regelgeving en beleidsregels, inclusief de toelichting daarop en reacties op adviezen van de Raad van State en op vragen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 3

Het is van belang dat de minister op de hoogte is van de werkzaamheden van de raad in internationaal verband. Daaronder valt het optreden van de raad in de in artikel 3 bedoelde Europese adviescomités, voor zover daar andere kwesties worden besproken dan individuele zaken. De NMa is immers sinds 1 juli 2005 een zelfstandig bestuursorgaan, waardoor de minister niet in individuele zaken treedt. Hij hoeft dus ook niet de uitnodigingen en verslagen die betrekking hebben op individuele zaken te ontvangen.

Artikel 4

Op grond van artikel 5b van de wet kan de minister de raad opdragen werkzaamheden te verrichten ter uitvoering van Europese regelgeving met betrekking tot de mededinging of werkzaamheden te verrichten met betrekking tot de mededinging in verband met andere verdragen of internationale afspraken. De raad brengt onverwijld schriftelijk verslag uit van de werkzaamheden.

Artikel 5

De minister zendt door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voorgelegde zaken en vragen die op het werkterrein van de raad liggen, aan de raad. Het gaat daarbij in ieder geval om zaken op het gebied van de mededinging en van energie. Voor zover het gaat om vragen en zaken op vervoersgebied, ligt het voor de hand dat de Minister van Verkeer en Waterstaat deze aan de NMa voorlegt.

Artikel 6

Op grond van artikel 4 van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU L 24) kan worden verzocht een zaak die bij de NMa zou moeten worden aangemeld, te verwijzen naar de Europese Commissie en vice versa. In artikel 3 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit van 1 juli 2005 heeft de minister de raad gemandateerd om over deze verwijzingsverzoeken en over verzoeken als bedoeld in de artikelen 9 en 22 van verordening 139/2004 te besluiten. Artikel 6, eerste lid, schept de verplichting voor de raad om de minister te informeren over de ontvangst van een verwijzingsverzoek als bedoeld in artikel 4 van verordening 139/2004. In het tweede en derde lid is in een vergelijkbare procedure voorzien ten aanzien de behandeling van verzoeken als bedoeld in de artikelen 9 en 22 van verordening 139/2004. De raad moet de verzoeken snel kunnen behandelen, aangezien partijen daar behoefte aan hebben in de meldingsfase van een concentratieprocedure en de in de verordening gestelde termijnen krap zijn. Daarom dient de minister binnen drie werkdagen nadat een verzoek of een voornemen aan hem is voorgelegd, de raad in kennis te stellen van zijn oordeel. Hij kan een instructie geven inzake het al dan niet inwilligen van een verwijzingsverzoek als bedoeld in artikel 4 van verordening 139/2004, inzake het mogelijk doen van een kennisgeving als bedoeld in artikel 9 van verordening 139/2004 of inzake het indienen van of het aansluiten bij een verzoek als bedoeld in artikel 22 van verordening 139/2004.

Artikel 7

De termijnen rond het nemen van een besluit van de minister op een aanvraag om een vergunning zijn nogal krap. Het is dus van belang over en weer snel gegevens uit te wisselen indien een dergelijke aanvraag is ingediend. Met het oog daarop dient de raad binnen een week zijn eventuele opmerkingen bij de conceptbeslissing te maken.

Artikelen 8, 9 en 10

Op grond van artikel 5d van de wet kan de minister beleidsregels vaststellen met betrekking tot de uitoefening van de aan de raad toegekende bevoegdheden. Op grond van artikel 5l van de wet kan de raad uitvoeringsregels vaststellen ter uitvoering van aan hem opgedragen taken. De minister en de raad consulteren elkaar voorafgaand aan het vaststellen van deze regels (artikelen 8 en 9). Gezien de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister voor de beleidsregels maakt de raad terstond melding aan de minister van het afwijken van een beleidsregel van de minister (artikel 10). Het gaat daarbij om die gevallen waarin er een dwingende reden is om af te wijken van een beleidsregel, hetgeen in het besluit gemotiveerd wordt weergegeven.

Artikel 12

De NMa kan bedrijfsbezoeken verrichten. Daarnaast kan de NMa sinds 1 augustus 2004 op grond van de artikelen 89b, eerste lid, en 89d van de wet privé woningen betreden tegen de wil van de bewoner, wanneer zij bijstand verleent aan een inspectie van de Europese Commissie in Nederland. Aangezien dit in het algemeen toch vrij ingrijpende zaken zijn, dient de raad de minister daar snel van op de hoogte te brengen.

Artikel 13

Gezien de verantwoordelijkheid van de minister voor de algemene taakuitoefening door de raad is het van belang dat de minister op de hoogte is van de klachten die met betrekking tot de NMa zijn ingediend bij de Nationale ombudsman.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven