Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 9 december 2005, nr. WJZ/2005/54943(8176), houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor projecten ter verhoging van het opleidingsniveau van de beroepsbevolking (Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Inleidende bepalingen

Artikel 1.1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. bedrijfsleven:

1°. werkgeversorganisaties;

2°. brancheorganisaties; of

3°. vakorganisaties;

b. bewindspersoon:

1°. Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

2°. Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; of

3°. Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

c. brancheorganisatie: rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die niet bedrijfsmatig werkzaam is en die blijkens zijn statuten als doel heeft de belangen te behartigen van ondernemers die behoren tot eenzelfde bedrijfstak of een samenhangend deel ervan;

d. certificaat:

1°. certificaat of diploma behorende bij een beroepsopleiding, opgenomen in het Centraal Register Beroepsopleidingen, of een opleiding, opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs; of

2°. certificaat of deelcertificaat dat door een brancheorganisatie of een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds in een branche als extra kwalificatie voor de arbeidsmarkt wordt erkend;

e. duaal traject: traject van leren en werken dat strekt tot het behalen van een certificaat;

f. eerder verworven competenties: door werkervaring of op andere wijze verworven kennis, vaardigheden en competenties;

g. EVC-methodiek: methodiek door middel waarvan eerder verworven competenties van iemand in kaart kunnen worden gebracht;

h. EVC-traject: traject waarin een EVC-methodiek wordt gehanteerd;

i. gebruiker van een leerwerkloket: persoon die gebruik maakt van de diensten van een leerwerkloket met als doel het doorlopen van een EVC-traject;

j. gebruiker van een nieuwe EVC-methodiek: persoon die een EVC-traject doorloopt, waarin een nieuwe EVC-methodiek wordt gehanteerd;

k. intentieverklaring: op schrift gestelde, door partijen ondertekende en rechtens niet afdwingbare afspraak tussen partijen;

l. leerwerkloket: voorziening in een regio waar burgers, werkzoekenden, werknemers of werkgevers advies kunnen inwinnen over EVC-trajecten, en waar zij zo nodig begeleid kunnen worden om ontbrekende kwalificaties via opleiding, loopbaan of beroepskeuze aan te vullen tot een voor de arbeidsmarkt relevante beroepskwalificatie en het daarbij behorende certificaat;

m. minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

n. Opleidings- en Ontwikkelingsfonds: door werkgevers en werknemers in het leven geroepen, dan wel beheerde, samenwerkingsverband per bedrijfstak of onderneming;

o. werkgever: natuurlijke persoon of rechtspersoon in wiens dienst dan wel voor wie een werknemer arbeid verricht;

p. werkgeversorganisatie: organisatie die de individuele en gemeenschappelijke belangen behartigt van:

1°. werkgevers; of

2°. ondernemingen; en

q. vakorganisatie: organisatie die de individuele en gemeenschappelijke belangen behartigt van aangesloten werknemers en andere leden.

Artikel 1.2

Doelomschrijving

1. De minister kan projectsubsidie verlenen als bijdrage in de kosten voor de verwezenlijking van de inhoud van een intentieverklaring die tot doel heeft de mogelijkheden tot leren en werken voor werkenden en werkzoekenden te bevorderen, door middel van activiteiten die strekken tot:

a. het tot stand komen van nieuwe duale trajecten en deelneming daaraan;

b. het inrichten van leerwerkloketten en gebruikmaking daarvan; of

c. de ontwikkeling van nieuwe EVC-methodieken en de gebruikmaking daarvan.

2. Bij het tot stand komen van nieuwe duale trajecten, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gaat het om een aantoonbare vergroting van de instroom van personen binnen de doelgroep, bedoeld in het eerste lid, aanhef.

Artikel 1.3

Partijen bij een intentieverklaring

1. Tot de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a, behoren ten minste een bewindspersoon en een of meer vertegenwoordigers van:

a. een of meer werkgevers of het bedrijfsleven;

b. een of meer aanbieders van een of meer opleidingen die strekken tot het behalen van een certificaat;

c. een of meer organisaties die zorgdragen voor de toestroom van deelnemers aan duale trajecten; en

d. een of meer gemeenten in de regio, voor zover de afspraken in de intentieverklaring mede regionale afspraken inhouden.

2. Tot de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel b, behoren ten minste een bewindspersoon en een of meer vertegenwoordigers van:

a. een of meer werkgevers of het bedrijfsleven;

b. een of meer aanbieders van een of meer opleidingen die strekken tot het behalen van een certificaat; en

c. een of meer Centra voor Werk en Inkomen, als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

3. Tot de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c, behoren ten minste een bewindspersoon en een of meer vertegenwoordigers van:

a. een of meer werkgevers of het bedrijfsleven; en

b. een of meer aanbieders van een of meer opleidingen die strekken tot het behalen van een certificaat.

4. Aanbieders van een beroepsopleiding opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs behoren niet tot de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c.

Artikel 1.4

Startsubsidie en vervolgsubsidie

1. De minister kan een startsubsidie verlenen als bijdrage in de kosten van het ontwikkelen van een activiteitenplan en een begroting, die zien op de verwezenlijking van een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, met dien verstande dat de intentieverklaring voorziet in een te realiseren minimumaantal van:

a. 200 deelnemers aan nieuwe duale trajecten;

b. 500 gebruikers van leerwerkloketten; of

c. 150 gebruikers van nieuwe EVC-methodieken.

2. De minister kan een vervolgsubsidie verlenen als bijdrage in de kosten voor de verwezenlijking van een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, die is uitgewerkt in een activiteitenplan en een begroting, met dien verstande dat de intentieverklaring, het activiteitenplan en de begroting voorzien in een te realiseren minimumaantal van:

a. 200 deelnemers aan nieuwe duale trajecten;

b. 500 gebruikers van leerwerkloketten; of

c. 150 gebruikers van nieuwe EVC-methodieken.

Artikel 1.5

Subsidieaanvrager

1. Subsidie wordt verleend aan een van de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, die daartoe door de overige partijen schriftelijk is gemachtigd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een bewindspersoon.

Artikel 1.6

Vaststelling subsidieplafond

1. Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is € 12.000.000,– beschikbaar.

2. Tot en met 30 juni 2006 is ten hoogste € 7.800.000,– beschikbaar voor de verlening van subsidies als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a.

3. Tot en met 30 juni 2006 is ten hoogste € 2.500.000,– beschikbaar voor de verlening van subsidies als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel b.

4. Tot en met 30 juni 2006 is ten hoogste € 1.700.000,– beschikbaar voor de verlening van subsidies als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c.

Artikel 1.7

Hoogte startsubsidie

De startsubsidie bedraagt € 25.000,–.

Artikel 1.8

Hoogte vervolgsubsidie

De hoogte van de vervolgsubsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat:

a. voor nieuwe duale trajecten niet meer wordt verleend dan:

1°. € 100.000,– voor het minimumaantal van 200 tot stand te komen nieuwe duale trajecten; en

2°. € 500,– per daarnaast tot stand te komen nieuwe duale trajecten, met een maximum van € 900.000,–;

b. voor leerwerkloketten niet meer wordt verleend dan:

1°. € 150.000,– voor het minimumaantal van 500 te behalen gebruikers van een leerwerkloket; en

2°. € 150,– per daarnaast te behalen gebruikers van leerwerkloketten, met een maximum van € 150.000,–; en

c. voor nieuwe EVC-methodieken niet meer wordt verleend dan:

1°. € 40.000,– voor het minimumaantal van 150 te behalen gebruikers van nieuwe EVC-methodieken; en

2°. € 250,– per daarnaast te behalen gebruikers van nieuwe EVC-methodieken, met een maximum van € 175.000,–.

Hoofdstuk 2

Subsidieaanvraag

Artikel 2.1

Aanvraag

1. Subsidie wordt op aanvraag verleend.

2. In afwijking van artikel 2.5, tweede lid, kunnen startsubsidie en vervolgsubsidie op aanvraag gelijktijdig worden verleend, indien de aanvrager zowel aan de vereisten van startsubsidie als aan de vereisten van vervolgsubsidie voldoet.

Artikel 2.2

Vereisten subsidieaanvraag

1. Een aanvraag voor startsubsidie gaat vergezeld van een schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 1.5 en een afschrift van een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, waarin, voor zover van toepassing, is opgenomen het beoogde aantal:

a. nieuwe duale trajecten per 1 oktober 2007;

b. gebruikers van leerwerkloketten per 1 oktober 2007; of

c. gebruikers van nieuwe EVC-methodieken per 1 oktober 2007.

2. Onverminderd de artikelen 1.1, onderdeel k, 1.3, eerste tot en met derde lid, en 1.5 kan ondertekening van een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, door een van de partijen, bedoeld in de onderdelen van artikel 1.3, eerste tot en met derde lid, achterwege blijven voor wat betreft een aanvraag voor startsubsidie.

3. Een aanvraag voor vervolgsubsidie gaat vergezeld van een:

a. schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 1.5;

b. afschrift van een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid;

c. door alle partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid ondertekend activiteitenplan;

d. door alle partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid ondertekende begroting; en

e. afschrift van een door de aanvrager bij het Nationaal Kenniscentrum EVC ingewonnen advies, indien het activiteitenplan voor vervolgsubsidie mede ziet op nieuwe EVC-methodieken.

4. De subsidieaanvraag ingediend door een rechtspersoon gaat de eerste maal vergezeld van een afschrift van de statuten dan wel de reglementen van de subsidieaanvrager zoals deze laatstelijk zijn vastgesteld of gewijzigd, alsmede:

a. het laatst opgemaakte financieel verslag; of

b. de laatst opgemaakte jaarrekening en de toelichting daarop of, indien deze ontbreekt, een overzicht van de financiële situatie van de subsidieaanvrager en van instellingen waarmee de subsidieaanvrager een organisatorische of financiële band heeft op het moment van de aanvraag.

5. Het vierde lid is niet van toepassing indien de rechtspersoon een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is.

6. De in het vierde lid, onderdeel a en b, bedoelde bescheiden dan wel het overzicht van de financiële situatie zijn voorzien van een schriftelijke verklaring onderscheidenlijk een schriftelijke mededeling omtrent de getrouwheid, afkomstig van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

7. De subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier voor startsubsidie onderscheidenlijk een formulier voor vervolgsubsidie. Deze formulieren zijn opgenomen in bijlage I onderscheidenlijk bijlage II behorende bij deze regeling.

8. De minister kan nadere eisen stellen aan de subsidieaanvraag.

9. Het tweede lid en het derde lid, onderdeel b en c, zijn niet van toepassing op een bewindspersoon.

Artikel 2.3

Activiteitenplan

Het activiteitenplan voor de vervolgsubsidie omvat een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en voorziet, voor zover deze onderwerpen op de aanvraag voor de vervolgsubsidie van toepassing zijn, ten minste in:

a. een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de bestaande dienstverlening op het terrein van:

1°. duale trajecten;

2°. leerwerkloketten; of

3°. EVC-methodieken;

b. het per 1 oktober 2007 beoogde aantal

1°. nieuwe duale trajecten;

2°. gebruikers van de leerwerkloketten; of

3°. gebruikers van de nieuwe EVC-methodieken;

c. een kwalitatieve beschrijving van de tot stand te komen dienstverlening op het terrein van:

1°. duale trajecten;

2°. leerwerkloketten; of

3°. EVC-methodieken; en

d. een omschrijving van de doelgroepen van, voor zover van toepassing, de:

1°. deelnemers aan de trajecten, bedoeld in onderdeel b; of

2°. gebruikers, bedoeld in onderdeel b.

Artikel 2.4

Begroting

1. In de begroting voor de vervolgsubsidie worden, voor zover deze onderwerpen op de aanvraag voor de vervolgsubsidie van toepassing zijn, onderscheiden:

a. de organisatiekosten tot 1 oktober 2007 voor:

1°. nieuwe duale trajecten;

2°. nieuwe leerwerkloketten; of

3°. nieuwe EVC-methodieken en EVC-trajecten;

b. de op grond van deze regeling niet subsidiabele kosten voor de feitelijke:

1°. uitvoering van de nieuwe duale trajecten;

2°. exploitatie van de leerwerkloketten; of

3°. uitvoering van de nieuwe EVC-methodieken; en

c. de verdeling van de kosten over de verschillende partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid.

2. In de kosten worden onderscheiden:

a. loonkosten verbonden aan de inzet van eigen personeel van de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid;

b. materiële kosten, bestaande uit:

1°. kosten voor huisvesting; en

2°. overige materiële kosten;

c. kosten voor gebruikmaking van diensten van derden; en

d. kosten voor overhead.

3. De begroting voor vervolgsubsidie gaat vergezeld van een overzicht van de liquiditeitsbehoefte per kwartaal, waarin gemotiveerd inzicht wordt gegeven in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten.

4. Het tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing op een bewindspersoon.

Artikel 2.5

Termijn indiening

1. Een aanvraag voor startsubsidie kan worden ingediend tot en met 29 juni 2006.

2. Een aanvraag voor vervolgsubsidie kan worden ingediend tot en met 90 dagen na de aanvraag voor startsubsidie.

Hoofdstuk 3

Subsidieverlening

Artikel 3.1

Criteria subsidieverlening

De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de subsidieaanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvullende informatie is ontvangen, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.

Artikel 3.2

Beslistermijnen

1. De minister beslist binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag voor startsubsidie.

2. De minister beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag voor vervolgsubsidie.

3. Ingeval van toepassing van artikel 2.1, tweede lid, beslist de minister binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 3.3

Advies voorafgaand aan subsidieverlening

1. De minister kan ten behoeve van de beslissing over de subsidieverlening het advies inwinnen van een of meer externe deskundigen.

2. Indien het activiteitenplan voor vervolgsubsidie mede ziet op nieuwe EVC-methodieken kan de minister ten aanzien daarvan mede beslissen op basis van een door de subsidieaanvrager aan het Nationaal Kenniscentrum EVC ingewonnen advies over het vernieuwende karakter van de beoogde nieuwe EVC-methodieken.

Artikel 3.4

Beoordelingscommissie Duale Trajecten

1. Er is een onafhankelijke beoordelingscommissie Duale Trajecten, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie op grond van deze regeling die zien op duale trajecten.

2. De commissie bestaat uit een voorzitter en twee andere leden, die deskundig zijn op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, of het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

3. De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste twee jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.

4. De commissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

5. De adviezen van de commissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

6. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

7. In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.

Artikel 3.5

Niet vervullen begrotingsvoorwaarde

1. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 3.6

Andere subsidieregelingen

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt er geen subsidie verstrekt voor zover subsidie is verstrekt op grond van een andere rijkssubsidieregeling met een doelstelling die overeenkomt met de doelstelling bedoeld in deze regeling, met uitzondering van de Subsidieregeling ESF-3.

Artikel 3.7

Algemene weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd indien:

a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;

b. de aanvraag ziet op duale trajecten die al voor de indiening van de aanvraag tot stand zijn gekomen; of

c. de kosten van het project niet in redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten.

Hoofdstuk 4

Verplichtingen subsidieontvanger

Artikel 4.1

Algemene verplichtingen

Ingeval artikel 2.1, tweede lid, niet van toepassing is, stelt de ontvanger van startsubsidie binnen 90 dagen na de aanvraag voor startsubsidie een activiteitenplan voor vervolgsubsidie op en een begroting voor vervolgsubsidie.

Artikel 4.2

Informatieplicht

De subsidieontvanger verstrekt alle door of namens de minister gevraagde informatie ten behoeve van beleidsonderzoek en controledoeleinden en bevordert, indien de minister dat verzoekt, voor 1 oktober 2007 een overleg tussen alle partijen bij intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid.

Artikel 4.3

Administratievoorschriften

1. De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten.

2. De administratie is zodanig opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor beleidsonderzoek en controledoeleinden als bedoeld in artikel 4.2.

3. De administratie biedt voldoende mogelijkheden voor een goede accountantscontrole op de juiste naleving van de subsidievoorwaarden.

Artikel 4.4

Openbare aanbesteding

Indien ter uitvoering van het project in opdracht diensten of werkzaamheden door derden worden verricht, worden partijen bij intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, geacht de regels voor aanbesteding in acht te nemen.

Hoofdstuk 5

Subsidievaststelling

Artikel 5.1

Subsidievaststelling

1. Binnen vier maanden na beëindiging van het project, doch uiterlijk op 1 februari 2008, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij de minister.

2. De minister beslist binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

3. Indien de subsidie mede ziet op EVC-procedures, kan de minister ten aanzien daarvan mede op basis van advies van het Nationaal Kenniscentrum EVC beslissen.

Artikel 5.2

Verslaglegging

1. De aanvraag tot vaststelling van subsidie gaat vergezeld van een financieel verslag en een verslag van activiteiten waarin de met de verstrekte subsidie bereikte resultaten worden verantwoord.

2. Het financieel verslag en het verslag van activiteiten worden ondertekend door alle partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, met uitzondering van een bewindspersoon.

Artikel 5.3

Financieel verslag

Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op het financieel verslag.

Artikel 5.4

Accountantsverklaring

1. Indien het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 60.000,– gaat het financieel verslag vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. De accountantsverklaring bevat tevens een oordeel over de naleving van de subsidievoorwaarden door de subsidieontvanger en wordt met ingang van 1 januari 2006 vormgegeven overeenkomstig het als bijlage III bij deze regeling opgenomen model.

3. De minister kan nadere verplichtingen opleggen in verband met de inrichting van de accountantsverklaring.

Artikel 5.5

Verslag van activiteiten

1. Het verslag van activiteiten bevat een overzicht van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten, en bevat, voor zover van toepassing, tevens een afschrift van een openbaar jaarverslag van de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid die een of meer leerwerkloketten hebben ingericht.

2. De inrichting van het verslag van activiteiten komt overeen met de inrichting van het activiteitenplan voor de vervolgsubsidie.

3. Het verslag van activiteiten bevat, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen tussen de beoogde resultaten en de feitelijke realisatie.

4. Een openbaar jaarverslag als bedoeld in het eerste lid bevat ten minste:

a. een verslag van de inrichting van het leerwerkloket of de leerwerkloketten; en

b. de wijze waarop het jaarverslag is verspreid.

5. De minister kan nadere verplichtingen opleggen met betrekking tot de inhoud van het verslag van activiteiten.

6. Het eerste lid is niet van toepassing op een bewindspersoon.

Artikel 5.6

Lagere vaststelling

Onverminderd artikel 4.46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de activiteiten in onvoldoende mate hebben bijgedragen aan het doel waarvoor subsidie is verleend.

Hoofdstuk 6

Betaling

Artikel 6.1

Voorschotten

Nadat subsidie is verleend, kan de minister voorschotten verstrekken tot ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

Hoofdstuk 7

Slotbepalingen

Artikel 7.1

Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 december 2008.

Artikel 7.2

Overgangsbepaling

Voor zover er vanaf de vervaldatum van deze regeling ter zake nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig deze regeling, plaats.

Artikel 7.3

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst (met uitzondering van de bijlagen I en II, die met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te Den Haag, en met uitzondering van bijlage III, die met ingang van 1 januari 2006 ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te Den Haag).

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Rutte.

Toelichting

Algemeen

In het actieplan ‘leven lang leren’ van november 2004 (Kamerstukken II 2004–2005, 27 406, nr. 32) en in de Kabinetsnotitie ‘Duale Trajecten’ (Kamerstukken II 2004–2005, 30 012, nr. 3) heeft het kabinet zijn ambities voor een leven lang leren op tafel gelegd. Om deze ambities te kunnen realiseren, is per 1 maart 2005 de projectdirectie Leren & Werken voor een periode van twee jaar gestart. Deze projectdirectie is een gezamenlijke activiteit van de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken, van Justitie en van Financiën zijn betrokken bij de projectdirectie. De kabinetsambities met een leven lang leren zijn door de projectdirectie uitgewerkt in een plan van aanpak dat in juni 2005 is gepubliceerd onder de titel ‘Leren & Werken Versterken’ (zie www.leren-werken.nl).

De belangrijkste doelen die in dit plan zijn geformuleerd betreffen:

– Het starten van 15.000 duale trajecten voor werkenden en voor werkzoekenden van drieëntwintig jaar en ouder

– 20.000 evc trajecten

– en het opzetten van een regionale structuur van leerwerkloketten.

De overheid neemt niet zelf de uitvoering van deze doelen op zich, maar wil werkgevers, werknemers, burgers, bedrijfsleven, onderwijsaanbieders, gemeenten, regio’s en andere betrokken organisaties stimuleren en helpen om deze doelen, betrekking hebbend op combinaties van leren en werken, te realiseren.

Met een groot aantal partijen in regio’s en branches in heel Nederland zijn of worden door de projectdirectie contacten gelegd om afspraken te maken over hun bijdrage aan het realiseren van bovengenoemde doelen. Lukt dat, dan slaat dat neer in een intentieverklaring die wordt ondertekend door regionale partijen of door representanten van een branche, en door een bewindspersoon. De intenties worden vervolgens (door de branche of regio) uitgewerkt in een activiteitenplan en begroting.

De gedachte hierbij is dat door de samenwerking in een regio of branche te stimuleren en te richten op concrete doelen een blijvende samenwerking gaat ontstaan tussen bedrijfsleven, onderwijs, scholingsinstellingen, gemeenten, CWI, UWV en andere partijen betrokken bij leren en werken. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan het tot stand komen van een soort infrastructuur die er toe leidt dat in de toekomst iedere burger leren en werken in zijn loopbaan combineert.

Het doel van de voorliggende regeling is een bijdrage beschikbaar te stellen voor de verwezenlijking van intentieverklaringen. Dat wil zeggen dat na het tekenen van de intentieverklaring eerst een activiteitenplan en een begroting wordt opgesteld, waarin een concrete uitwerking wordt gegeven van de intenties en dat vervolgens de uitvoering van dit plan ter hand wordt genomen. De intentieverklaringen dienen betrekking te hebben op het tot stand komen van nieuwe duale trajecten en deelneming daaraan, op het inrichten van leerwerkloketten en daarmee gecombineerde EVC-trajecten en/of de ontwikkeling van nieuwe EVC-methodieken en het gebruik daarvan.

Een financiële bijdrage aan een andere activiteit genoemd in het plan van aanpak ‘Leren en werken versterken’ behorende tot programmalijn 3 namelijk het opsporen en opschalen van baanbrekende vernieuwingen en verbeteringen (zgn. ‘spotten en verpotten’) wordt niet op basis van deze regeling beschikbaar gesteld. Hiervoor komt een aparte voorziening.

Hoe gaat deze regeling in de praktijk werken?

Zoals in het plan van aanpak staat beschreven, nodigt de projectdirectie Leren & Werken regio’s en branches uit die als ‘aandeelhouder’ te willen fungeren voor delen van de door het kabinet in het plan van aanpak geformuleerde ambities betrekking hebbend op duale trajecten, evc en/of een regionale leerwerkloket.

Met een regio of branche wordt het gesprek aangegaan over de mogelijkheden om tot concrete afspraken te komen. Indien deze afspraken leiden tot een gezamenlijke intentieverklaring die betrekking heeft op een minimum aantal van:

– 200 deelnemers aan nieuwe duale trajecten of

– 500 gebruikers van leerwerkloketten of

– 150 gebruikers van nieuwe EVC-methodieken,

wordt voorzien in de mogelijkheid van een startsubsidie. Deze wordt verleend op basis van de ondertekende intentieverklaring. De startsubsidie is bestemd voor het ontwikkelen van een activiteitenplan en een begroting gericht op de verwezenlijking van de intentieverklaring.

Als het activiteitenplan (soms is sprake van meerdere deelplannen) is uitgewerkt wordt een vervolgsubsidie verleend en kan aldus met de uitvoering van de activiteiten worden begonnen.

De subsidie die op basis van deze regeling wordt toegekend, is bedoeld als bijdrage aan de organisatie van de uitvoering van het activiteitenplan. De subsidie is uitdrukkelijk bedoeld om organiserend vermogen te subsidiëren. Dat organiserend vermogen kan ook worden gebruikt om een blijvende samenwerking en ‘infrastructuur’ voor leren en weken op te zetten. Dat is zoals eerder opgemerkt het achterliggende doel van de kabinetsplannen. Het is de bedoeling dat de infrastructuur voor een leven lang leren ook nadat de projectdirectie is gestopt, blijft bestaan.

Voor de hoogte van de vervolgsubsidie zijn het activiteitenplan en de begroting het uitgangspunt. Hierbij gelden twee regels.

– De hoogte van de vervolgsubsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten en

– de subsidie bedraagt niet meer dan een bepaald maximumbedrag dat afhankelijk is van de doelstelling van de aanvrager.

De subsidiabele kosten zijn de organisatiekosten voor nieuwe duale trajecten, leerwerkloketten in combinatie met EVC-trajecten of nieuwe EVC-methodieken.

Niet subsidiabel zijn de kosten voor de feitelijke uitvoering van nieuwe duale trajecten, de exploitatie van leerwerkloketten of de uitvoering van nieuwe EVC methodieken.

De uiteindelijke subsidievaststelling is gerelateerd aan de feitelijk gemaakte kosten en niet aan de feitelijk gerealiseerde aantallen deelnemers. Doel van de regeling is immers om een bijdrage te geven in de organisatiekosten.

Regio’s of branches die gebruik willen maken van deze regeling kunnen zich melden bij de projectdirectie Leren & Werken. Het adres is:

Projectdirectie Leren & Werken

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Anna van Hannoverstraat 4

2595 BJ Den Haag

Postbus 90801

2509 LV Den Haag

telefoon 070 3334700

fax 070 3334318

Na melding van de belangstelling zal met de regio in gesprek worden gegaan over een intentieverklaring en de inhoud daarvan. Het is overigens denkbaar dat in gezamenlijk overleg wordt geconstateerd dat er wel sprake is van een gezamenlijke intentieverklaring, maar dat er geen noodzaak is een beroep te doen op de financiële mogelijkheden van deze regeling.

Voor de regeling zijn in 2006 de volgende bedragen beschikbaar:

– Stimulering aantallen duale trajecten: € 7.800.000,–

– Subsidiering leerwerkloketten (vaste voet + aantallen): € 2.500.000,–

– Stimulering ontwikkeling aanbodzijde EVC: € 1.700.000,–

Totaal: € 12.000.000,–

Deze bedragen vormen samen het plafond van deze regeling: als het geld op is, kunnen geen subsidies meer worden verstrekt.

Deze regeling is gebaseerd op de Wet overige OCenW-subsidies. Naast de regels die zijn opgenomen in de regeling, zijn dus ook de regels van deze wet van toepassing, evenals de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht inzake subsidies.

Een aanvraag voor startsubsidie en/of vervolgsubsidie dient te worden ingediend bij:

SenterNovem

Afd. Onderwijs & Arbeidsmarkt

Juliana van Stolberglaan 3

Postbus 93144

2509 AC Den Haag

www.senternovem.nl

Artikelgewijs

Artikel 1.2

Eerste en tweede lid

Doel van de subsidie is om een bijdrage te leveren in de kosten voor de verwezenlijking van intenties betrekking hebbend op leren en werken, die partijen met elkaar hebben afgesproken in een intentieverklaring. De subsidieregeling richt zich op werkenden en werkzoekenden.

Er worden met het oog op deze regeling eisen gesteld aan de inhoud van een intentieverklaring. Deze eisen betreffen de onderwerpen die in de intentieverklaring staan. De intentieverklaring dient betrekking te hebben op:

– nieuwe duale trajecten of,

– het inrichten van een leerwerkloket en een minimaal aantal deelnemers dat een EVC-traject volgt via dit loket of

– het ontwikkelen van nieuwe EVC-methodieken en het daadwerkelijk toepassen daarvan op een groep deelnemers of

– een combinatie van deze onderwerpen.

De regeling spreekt in dit kader over gebruikers van een leerwerkloket of een nieuwe EVC-methodiek. Daarmee wordt (zie de definitie in artikel 1.1.) niet een burger bedoeld die alleen voor een advies langs komt, maar een persoon die ook een EVC-traject via dit ‘loket’ gaat volgen. In het kader van de subsidieregeling is de doelstelling ten aanzien van de EVC-trajecten dus gekoppeld aan het leerwerkloket.

Met nieuwe duale trajecten wordt bedoeld dat het gaat om meer of andersoortige trajecten dan in de periode voorafgaand aan de intentieverklaring zijn gerealiseerd en die dus leiden tot een aantoonbare vergroting of wijziging in de instroom in duale trajecten.

De intenties dienen betrekking te hebben op een minimaal aantal trajecten en deelnemers. Deze eisen staan in artikel 1.4.

De achterliggende gedachte bij het subsidiëren van de verwezenlijking van een intentieverklaring is dat hiermee ook een stimulans wordt gegeven aan het tot stand komen van een structurele samenwerkingsstructuur op regionaal niveau, in een bedrijfstak of landelijk gericht op het combineren van leren en werken.

Artikel 1.3

Eerste tot en met derde lid

Samenwerking tussen partijen is een belangrijke voorwaarde voor succes bij het combineren van leren en werken. Welke partijen bij een intentieverklaring nodig zijn, is afhankelijk van waar de intenties op gericht zijn: duale trajecten, EVC-trajecten en een leerwerkloket of het ontwikkelen van nieuwe EVC-methodieken. Uitgangspunt van de subsidieregeling is dat elk van de vereiste partijen een specifiek belang heeft bij deze onderwerpen en dat zij elkaar bij het nastreven van de doelen kunnen versterken.

De reden dat ook de bewindspersoon de intentieverklaring ondertekent, is dat hij samen met de partijen in een regio of bedrijfstak een doel wil nastreven en dat hij bereid is om hiervoor de nodige ondersteuning te bieden.

Vierde lid

Omdat aanbieders van een beroepsopleiding opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (hogescholen) reeds op andere wijze financiële middelen ontvangen voor het ontwikkelen van EVC-methodieken worden ze uitgesloten van een bijdrage in de kosten uit deze regeling voor het ontwikkelen van nieuwe EVC-methodieken. Dit laat uiteraard onverlet dat hogescholen een intentieverklaring die betrekking heeft op het ontwikkelen van nieuwe EVC-methodieken wel kunnen ondertekenen.

Artikel 1.4

Eerste en tweede lid

De subsidieregeling maakt onderscheid in een startsubsidie en een vervolgsubsidie. Met de startsubsidie worden de partijen gestimuleerd en gefaciliteerd om samen snel aan de slag te kunnen gaan en een activiteitenplan en begroting te ontwikkelen. De vervolgsubsidie heeft betrekking op de uitvoering van het activiteitenplan.

Artikel 1.5

Eerste lid

Het eerste lid van deze bepaling regelt wie er als aanvrager van de subsidie kan optreden, namelijk uitsluitend één van de partijen. De machtiging daartoe door de overige partijen wordt verleend in de intentieverklaring.

Tweede lid

Op grond van het tweede lid van deze bepaling kan een bewindspersoon niet optreden als aanvrager van subsidie, en machtigt een bewindspersoon geen van de overige partijen om namens partijen subsidie aan te vragen.

Artikel 1.6

Eerste tot en met derde lid

Met ingang van 1 juli 2006 vervalt de compartimentering van de beschikbare subsidiegelden en kunnen gelden die zijn gereserveerd voor het tot stand komen van nieuwe duale trajecten en deelneming daaraan ook worden besteed aan het inrichten van leerwerkloketten en gebruikmaking daarvan of de ontwikkeling van nieuwe EVC-methodieken en de gebruikmaking daarvan.

Artikel 1.7

De totale hoogte van de startsubsidie bedraagt nooit meer dan € 25.000,–, ongeacht het aantal van de verschillende soorten activiteiten die partijen wensen te ontplooien.

Artikel 1.8

Voor het verlenen van de subsidie zijn het activiteitenplan en de begroting het uitgangspunt. Hierbij gelden twee regels.

1. De hoogte van de vervolgsubsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten en

2. de subsidie bedraagt niet meer dan een bepaald maximumbedrag dat afhankelijk is van de doelstelling van de aanvrager. Er is gekozen voor een subsidieplafond dat afhankelijk is van de ambities van de aanvrager, omdat op die manier de doelmatigheid van de subsidie is gewaarborgd.

Twee voorbeelden:

a. De aanvrager heeft als ambitie om 300 duale trajecten tot stand te laten komen. Uit de begroting blijkt dat de subsidiabele kosten € 400.000 bedragen. De vervolgsubsidie zou dan 75% bedragen, namelijk € 300.000. Als de rekenregel wordt toegepast dan geldt echter een maximumsubsidie van € 150.000 (€ 100.000 voor het minimumaantal van 200 trajecten en 100 trajecten × € 500). De aanvrager zal dan zelf € 250.000 moeten financieren.

b. De aanvrager heeft als ambitie om 300 duale trajecten tot stand te laten komen. Uit de begroting blijkt dat de subsidiabele kosten € 160.000 bedragen. De vervolgsubsidie zou dan 75% bedragen, namelijk € 120.000. Dit bedrag ligt onder het maximum (zie hierboven). De aanvrager zal zelf € 40.000 moeten financieren.

De rekenregel in artikel 1.8 dient om de subsidiehoogte per aanvraag te berekenen. Daarvoor zijn het activiteitenplan en de begroting het uitgangspunt. Er is dus nadrukkelijk geen sprake van een zogenaamde outputfinanciering.

Artikel 2.1

Eerste en tweede lid

Naar verwachting zullen partijen bij een intentieverklaring niet altijd al ten tijde van het opstellen van de intentieverklaring beschikken over een uitvoerige begroting en een activiteitenplan. Mocht dit wel het geval zijn, dan ligt het in de lijn der verwachtingen dat de subsidieaanvrager gelijktijdig een aanvraag voor startsubsidie en een aanvraag voor vervolgsubsidie indient. Aldus kan dan ook gelijktijdig subsidie worden verleend.

Artikel 2.2

Eerste lid

Volgens artikel 4:61 van de Algemene wet bestuursrecht is indiening van een activiteitenplan en een begroting niet altijd nodig. Een activiteitenplan kan achterwege blijven als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat. Een begroting is niet nodig als zo’n stuk niet van belang is voor de berekening van het bedrag van de subsidie. Beide uitzonderingssituaties gaan op met betrekking tot de startsubsidie. Zodoende is niet de eis gesteld dat de aanvraag voor startsubsidie vergezeld gaat van een activiteitenplan en begroting. Artikel 5.2 van deze regeling is echter onverminderd van toepassing.

Op grond van artikel 1.4 moet een intentieverklaring een minimumaantal deelnemers aan nieuwe duale trajecten, gebruikers van leerwerkloketten of gebruikers van nieuwe EVC-methodieken bevatten, wil er subsidieverlening plaatsvinden. Uiteraard kunnen partijen ook voornemens zijn om hogere aantallen te realiseren. Zodoende wordt er in deze bepaling niet gerefereerd aan het minimumaantal, maar wordt gebruik gemaakt van de terminologie van ‘het beoogde aantal’.

Tweede lid

Er kunnen zich gevallen voordoen waarbij bij de totstandkoming van een intentieverklaring nog niet alle partijen betrokken zijn die op grond van artikel 1.3. in ieder geval partij moeten zijn bij een intentieverklaring. Om al te grote vertraging in het proces van subsidieverstrekking te voorkomen, kan de minister reeds startsubsidie verlenen indien, ten tijde van de aanvraag daarvoor, de handtekening van hooguit één van deze partijen op de op schrift gestelde intentieverklaring ontbreekt. Op grond van artikel 2.2, negende lid, mag de handtekening van een bewindspersoon echter niet ontbreken.

Derde lid

Ten aanzien van de in onderdelen b en c geformuleerde eis dat een activiteitenplan onderscheidenlijk een begroting door alle partijen moet zijn ondertekend, geldt dat ondertekening, op grond van artikel 2.2, negende lid, niet door een bewindspersoon geschiedt.

De aanvrager van een vervolgsubsidie voor de ontwikkeling van een EVC-methodiek dient het kenniscentrum EVC te vragen een advies op te stellen, waarin wordt aangegeven of inderdaad sprake is van een nieuwe EVC-methodiek. Het kenniscentrum EVC heeft de expertise om op dit punt als adviseur op te treden. Doordat methodieken worden voorgelegd aan het centrum kan het op dit punt ook een coördinerende en informerende rol vervullen naar de regio’s en branches. Het advies van het kenniscentrum EVC kan door de minister worden betrokken bij de beoordeling van de aanvraag voor een vervolgsubsidie.

Vierde lid

Onderdeel b is slechts van toepassing, voor zover de subsidieaanvrager een onderneming in stand houdt die moet worden ingeschreven in het handelsregister.

Negende lid

Zie de toelichting op artikel 2.2, tweede en derde lid.

Artikel 2.3

Om aannemelijk te maken dat sprake is van nieuwe dat wil zeggen meer of andere vormen van duale trajecten dan in het verleden door een bedrijf samen met een onderwijs of scholingsinstelling zijn uitgevoerd dient een korte typering te worden gegeven van hetgeen op dit vlak is gebeurd in de voorafgaande periode is gebeurd. Het gaat hier om een beschrijving toegespitst op het soort deelnemers en /of de sector waar de nieuwe trajecten op betrekking gaan hebben, dus niet om een complete beschrijving van het totale duale onderwijs- of scholingsaanbod van de instelling.

Deze beschrijving wordt gebruikt bij een toets door de beoordelingscommissie Duale Trajecten. (Zie artikel 3.4.)

Artikel 2.4

Eerste tot en met vierde lid

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen betreffen de kosten voortvloeiend uit de organisatie en ontwikkeling voorzover gericht op de verwezenlijking van de doelen genoemd in de intentieverklaring. Het feitelijk uitvoeren van duale trajecten dus bijvoorbeeld kosten aan schoolgeld, loonderving en kosten betrekking hebben op het geven van onderwijs of scholing komen niet voor subsidiering in aanmerking.

Dat geldt ook voor de exploitatie van het leerwerkloket of de uitvoering van nieuwe EVC-methodieken. Kosten verbonden aan het testen van de methodiek op een aantal deelnemers zijn wel subsidiabel.

Artikel 3.1

De subsidieaanvragen worden in volgorde van binnenkomst afgehandeld. Zolang het totaal beschikbare subsidiebedrag nog niet is uitgeput of niet wordt overschreden, vindt, voor zover aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, subsidieverlening plaats.

Artikel 3.2

Eerste tot en met derde lid

Indien de aanvraag voor startsubsidie samenvalt met de aanvraag voor vervolgsubsidie geldt voor beide aanvragen een beslistermijn van vier weken.

Artikel 3.3

Eerste lid

[Geen toelichting.]

Tweede lid

Zie toelichting bij artikel 2.2.

Artikel 3.4

Om de beoordeling van het nieuwe karakter van duale trajecten zorgvuldig te laten plaatsvinden, kan het nodig zijn advies in te winnen van deskundigen op het gebied van duale trajecten. Daartoe wordt een onafhankelijke beoordelingscommissie ingesteld bestaande uit drie leden.

Artikel 3.5

Eerste en tweede lid

Het begrotingsvoorbehoud houdt in dat op de subsidieverlening wijzigingen moeten worden aangebracht als de begrotingswetgever onvoldoende gelden ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 3.7

Met hetgeen gesteld in onderdeel b van dit artikel wordt bedoeld dat de subsidieontvanger ook daadwerkelijk moet kunnen sturen op het project waarvoor hij subsidie krijgt.

Artikel 4.1

Het indienen van een activiteitenplan dient binnen 90 dagen na indiening van een aanvraag voor de startsubsidie plaats te vinden. Een dergelijke maximumtermijn wordt gehanteerd omdat de uitvoering voor 1 oktober 2007 moet zijn gestart.

Artikel 4.2

Het overleg heeft tot doel de resultaten en de samenwerking tussen de partijen te evalueren, en vast te stellen of deze samenwerking kan worden gecontinueerd. Het overleg wordt voorbereid in samenwerking met de projectdirectie Leren & Werken van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 4.4

De reguliere wettelijke regels voor aanbesteding zijn onverkort van kracht.

Artikel 5.1

Eerste tot en met derde lid

Op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager dan de verlening worden vastgesteld indien bijvoorbeeld de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, of indien niet aan de verplichtingen is voldaan.

Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer binnen drie maanden na verlening van startsubsidie geen activiteitenplan of begroting is opgesteld, deze startsubsidie kan worden teruggevorderd.

Ook indien uiteindelijk de subsidiabele kosten minder bedragen dan de aangevraagde vervolgsubsidie doordat minder kosten zijn gemaakt bijvoorbeeld als gevolg van een uitvoering op een meer beperkte schaal dan in de intentieverklaring of het activiteitenplan was aangegeven kan de subsidie lager worden vastgesteld. Indien minder dan de beoogde aantallen trajecten zijn gerealiseerd voor 1 oktober 2007 heeft dit als zodanig geen invloed op de hoogte van de subsidievaststelling.

Artikel 5.2

Eerste en tweede lid

Ook indien onverhoopt geen vervolgsubsidie wordt aangevraagd, is het voor de vaststelling van de startsubsidie noodzakelijk dat een financieel verslag en een verslag van activiteiten wordt ingediend.

Artikel 5.3

Het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht brengt mee, dat het financieel verslag, gelet op het vijfde lid van dat artikel, wat de inrichting betreft aansluit op de begroting waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 5.4

Eerste tot en met derde lid

Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring van een accountant indien het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 60.000,–. Bij de aanvraag tot vaststelling van een vervolgsubsidie zal dus altijd sprake moeten zijn van een accountantsverklaring. Wanneer een startsubsidie is verleend, maar geen vervolgsubsidie kan worden aangevraagd (bijvoorbeeld omdat partijen onverhoopt niet tot overeenstemming kunnen komen), zal een accountantsverklaring bij de aanvraag tot vaststelling achterwege kunnen blijven.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Naar boven