Verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel Wid en Wet MOT)

1 december 2005

Het College van Afgevaardigden van de Nederlandse Orde van Advocaten,

Overwegende dat de advocaat bij verlening van bepaalde aangewezen diensten een identificatie- en meldplicht heeft; dat het gewenst is dat de dekens toezicht uitoefenen op de financiële integriteit van de advocaat;

Gezien het ontwerp met toelichting van de Algemene Raad;

Gelet op:

– de artikelen 26, 28, 33, 34 van de Advocatenwet;

– de artikelen 5:17 en 5:20 Algemene wet bestuursrecht;

– de artikelen 7, 8 en 8a, eerste lid Wet identificatie bij dienstverlening;

– de artikelen 9 en 17b, eerste lid Wet melding ongebruikelijke transacties;

Stelt de navolgende verordening vast:

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Advocaat: de in Nederland ingeschreven advocaat, de procureur daaronder begrepen, alsmede de advocaat bedoeld in artikel 16h van de Advocatenwet;

b. Deken: de deken van het arrondissement waar de advocaat staat ingeschreven;

c. Algemene Raad: de Algemene Raad bedoeld in artikel 18 van de Advocatenwet;

d. Wid: de Wet identificatie bij dienstverlening;

e. Wet MOT: de Wet melding ongebruikelijke transacties.

Artikel 2

De advocaat is verplicht met betrekking tot zijn praktijk een zodanige administratie te voeren dat daaruit te allen tijde genoegzaam blijkt van de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wid en de Wet MOT.

Artikel 3

1. De advocaat is verplicht desgevraagd de deken of de namens de deken optredende secretaris van de Algemene Raad de gewenste inlichtingen te verschaffen over de door hem gevoerde administratie waaruit te allen tijde genoegzaam dient te blijken van de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wid en de Wet MOT.

2. Wanneer de deken van oordeel is dat met betrekking tot die onderwerpen nader onderzoek noodzakelijk is, gaat hij daartoe over.

Artikel 4

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel Wid en Wet MOT)’.

De verordening treedt in werking op 1 januari 2006.

Toelichting

Algemeen

Sinds 1 juni 2003 zijn de Wid en de Wet MOT ook van toepassing op diensten van bepaalde vrije beroepsgroepen, waaronder de advocatuur. Vanaf die datum zijn advocaten wettelijk verplicht om cliënten overeenkomstig de bepalingen van de Wid te identificeren en (voorgenomen) handelingen of een samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt in verband met het afnemen of verlenen van een dienst van de advocaat, die aan de hand van de ingevolge artikel 8 van de Wet MOT vast te stellen indicatoren als ongebruikelijk moet worden aangemerkt, te melden. Bij AMvB zijn bepaalde diensten aangewezen waarvoor deze verplichtingen gelden.

Aan de hand van een lijst met indicatoren dienen advocaten te beoordelen of een (voorgenomen) transactie ongebruikelijk is. Ingevolge het bepaalde in artikel 9 van de Wet MOT dienen advocaten onverwijld melding te doen van verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transacties aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties te Zoetermeer. Op deze wijze wordt getracht te voorkomen dat de advocatuur betrokken raakt bij het witwassen van gelden dan wel bij eventuele financiering van terrorisme.

Advocaten zijn verplicht om ingevolge artikel 7 van de Wid bepaalde gegevens omtrent de identiteit van de cliënt, de aard van de zaak, de omvang, herkomst en bestemming (en andere unieke kenmerken van de betrokken waarden of zaken) op toegankelijke wijze vast te leggen en te bewaren tot vijf jaar na het beëindigen van de dienstverleningsovereenkomst.

Het Bureau financieel toezicht (BFT) is belast met het toezicht op de naleving van deze plichten door advocaten.

De Algemene Raad hecht aan de naleving van de Wid en de Wet MOT door advocaten zulks met inachtneming van het dienaangaande bepaalde ter zake van de bevoegdheden van het BFT.

Met de hierna volgende uiteenzetting van het namens de plaatselijke deken uit te voeren toezicht op bedoelde naleving wordt inzichtelijk gemaakt, dat deze toezichthoudende bevoegdheden te duiden zijn als complementair aan het toezicht van het BFT. Zo blijft het verrichten van bijzondere onderzoeken onderdeel van de taakuitoefening van het BFT.

Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht

De Algemene Raad is zich ervan bewust dat het BFT zich in het kader van het toezicht op de naleving van de Wid en de Wet MOT mag beroepen op het bepaalde in de artikelen 5:17 en 5:20, eerste lid Algemene wet bestuursrecht. De Algemene Raad is evenwel van oordeel dat daarbij het beroepsgeheim en het verschoningsrecht in acht behoren te worden genomen. Vide artikel 5:20, tweede lid Algemene wet bestuursrecht. Het is mede om reden van laatstgenoemde bepaling dat de Algemene Raad het gewenst acht zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen waar het betreft het toezicht op de naleving van genoemde wetten door de advocaat en deze naleving zonodig tuchtrechtelijk af te dwingen.

Dit toezicht bestaat eruit dat inzichtelijk wordt gemaakt dat de advocaat geen handeling verricht ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 9°, van de Wid juncto artikel 2 van het Besluit van 24 februari 2003 tot aanwijzing van instellingen en diensten in het kader van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties dan nadat hij voldoende zekerheid heeft gekregen omtrent de identiteit van de cliënt. Ten behoeve van die inzichtelijkheid dient de administratieve organisatie en de interne controle op een advocatenkantoor zodanig te zijn ingericht dat daaruit blijkt dat de advocaat aan de desbetreffende wettelijke verplichtingen heeft voldaan.

Daarnaast bestaat de wettelijke verplichting tot geheimhouding voor de advocaat tegenover zijn cliënt terzake van de melding van het vermoeden van een (voorgenomen) ongebruikelijke transactie.

Uit deze opzet volgt dat het BFT zich kan beperken tot het beoordelen van de normstelling, het systeem en de uitvoering. Waar nodig consulteert de Algemene Raad het BFT.

Het BFT heeft in dit kader een toezichthoudende bevoegdheid; uitdrukkelijk geen opsporingsbevoegdheid.

Het door of namens de deken uit te voeren toezicht laat uiteraard onverlet de toezichthoudende taak van het BFT.

De Algemene Raad hecht er aan te vermelden, dat met dit eigen toezicht op de naleving van de Wid en Wet MOT wordt beoogd de integriteit van de beroepsgroep te waarborgen en daarmee het vertrouwen dat het publiek in de advocatuur heeft. Het door of namens de deken uit te oefenen toezicht strekt zich uit over alle door de advocaat verrichte diensten; in de praktijk is het aantal Wid-plichtige diensten echter zeer beperkt.

Onder het verschoningsrecht vallen zowel de identiteit van de cliënt als de overige gegevens die op zijn zaak betrekking hebben. In het kader van het ingevolge deze verordening uit te oefenen toezicht kan slechts inzage aan het BFT worden verleend in gegevens die zijn geanonimiseerd. Dit neemt niet weg dat de advocaat wel verplicht is om de niet-geanonimiseerde gegevens te bewaren. Om een eventuele inbreuk op de geheimhoudingsplicht en een beroep op het verschoningsrecht bij voorbaat zo beperkt mogelijk te houden, dienen de documenten en overige gegevens die de advocaat volgens de Wid moet bewaren, zo veel mogelijk in een afgescheiden gedeelte van het dossier ondergebracht te worden.

Tuchtrecht

Voor de door de plaatselijke dekens uit te oefenen controle op de naleving van de Wid en de Wet MOT dient de advocaat een adequate administratieve organisatie te hebben. Zo deze administratie tekort schiet en daarmee het toezicht wordt gefrustreerd, leidt dit tot een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, hetgeen ex artikel 46 van de Advocatenwet aanleiding kan zijn tot het instellen van een tuchtrechtelijke klacht jegens de desbetreffende advocaat.

Daarenboven is niet-naleving van het bepaalde in artikel 7 van de Wid respectievelijk artikel 9 van de Wet MOT aan te merken als een strafbaar feit.

Aan het BFT zal periodiek in geanonimiseerde vorm op hoofdlijnen een systeemgerichte rapportage worden uitgebracht over de resultaten van de ingevolge het protocol uitgevoerde controle inzake de naleving van het bij of krachtens de Wid en de Wet MOT bepaalde.

Het BFT kan in voorkomend geval de dekens inlichten over (vermeende) overtredingen van advocaten; desgewenst kan de deken een klacht instellen bij de tuchtrechter. Daarnaast heeft het BFT de mogelijkheid ex artikel 46 Advocatenwet een klacht in te dienen tegen een advocaat.

Zo het BFT in het kader van een bijzonder onderzoek meer inzicht wenst over de onder de Wid of de Wet MOT vallende dienstverlening door een advocaat, dient het BFT zich te wenden tot de deken van de Orde waartoe de desbetreffende advocaat behoort. In verband met de geheimhoudingsplicht beziet de deken in voorkomend geval of voldaan is aan de verplichtingen voortvloeiend uit de Wid en de Wet MOT en informeert het BFT dienaangaande. Bedoeld onderzoek kán eventueel aanleiding geven tot een dekenbezwaar. Daarnaast bestaat, zoals hiervoor reeds vermeld, voor het BFT de mogelijkheid tot het indienen van een klacht.

Evaluatie

De Algemene Raad zal een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening het systeem van het toezicht op de naleving van de Wid en de Wet MOT in samenwerking met het BFT evalueren. Vervolgens zal een dergelijke evaluatie periodiek plaatsvinden.

Naar boven