Instellingsbesluit Interdepartementale programmadirectie Energietransitie

9 december 2005

Nr. E/ESV/5721073

De Minister van Economische Zaken, de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Besluiten:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de programmadirectie: de Interdepartementale programmadirectie Energietransitie;

b. energietransitie: structureel maatschappelijk veranderingsproces naar een duurzame energiehuishouding waarbij uitgegaan wordt van duurzaamheid in brede zin met inbegrip van energiegerelateerde onderwerpen als biobased economy en duurzame mobiliteit;

c. het college: het college bestaande uit de Directeur-Generaal Milieubeheer van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Directeur-Generaal Energie van het Ministerie van Economische Zaken, de Directeur-Generaal Fiscale Zaken van het Ministerie van Financiën, de Directeur-Generaal Personenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Directeur-Generaal van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit die energietransitie in portefeuille heeft, en de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie voor Buitenlandse Zaken;

d. de programmadirecteur: de directeur van de programmadirectie;

e. energietransitiethema: inhoudelijk samenhangend terrein van activiteiten waarop het energietransitiebeleid zich richt;

f. platform: een door de programmadirectie ingesteld publiek-privaat samenwerkingsverband dat ten aanzien van één of meer energietransitiethema’s visies ontwikkelt, activiteiten van marktpartijen stimuleert en de betrokken ministeries aanbevelingen doet over de uitvoering van het energietransitiebeleid.

Artikel 2

1. Er is een Interdepartementale programmadirectie Energietransitie.

2. De programmadirectie heeft tot taak concreet vorm te geven aan het energietransitiebeleid van de rijksoverheid, onder meer door energietransitiethema’s te benoemen, platforms in te stellen en in samenwerking met de betrokken ministeries voorstellen te doen teneinde het overheidsbeleid transitiebevorderend in te richten.

3. In het jaarlijks vast te stellen werkplan van de programmadirectie wordt de in het tweede lid omschreven taak nader uitgewerkt.

Artikel 3

1. Het college is de opdrachtgever van de programmadirectie.

2. Het college is belast met de goedkeuring van het jaarlijkse werkplan van de programmadirectie.

3. Het college wordt voorgezeten door de Directeur-Generaal Milieubeheer van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

4. De Directeur-Generaal Energie van het Ministerie van Economische Zaken is binnen het college aanspreekpunt voor de programmadirectie.

5. Het secretariaat van het college berust bij de programmadirectie.

6. Het college stelt zijn eigen werkwijze vast.

Artikel 4

1. De programmadirecteur wordt op voordracht van het college benoemd door de Minister van Economische Zaken.

2. De programmadirecteur geeft leiding aan de programmadirectie.

3. De programmadirecteur stelt in overleg met de beleidsverantwoordelijke functionarissen op directeursniveau van de bij de programmadirectie betrokken ministeries de taakopdracht van de platforms vast.

4. De programmadirecteur is verantwoordelijk voor een goede afstemming tussen platforms, de bij de programmadirectie betrokken ministeries en de instellingen en kennisinstellingen die voor het energietransitiebeleid relevante activiteiten verrichten.

5. De programmadirecteur legt verantwoording af aan het college.

6. De programmadirecteur brengt jaarlijks verslag uit aan het college over de werkzaamheden van de programmadirectie.

Artikel 5

1. De programmadirectie kan binnen de door het college gestelde kaders en op initiatief van de bij de programmadirectie betrokken ministeries dan wel op eigen initiatief betrokken worden bij bestaande of nieuwe beleidsonderwerpen.

2. De wijze van betrokkenheid van de programmadirectie bij beleidsonderwerpen wordt in overleg met bij de programmadirectie betrokken ministeries vormgegeven.

3. In geval van verschillen van inzicht over de wijze van betrokkenheid van de programmadirectie neemt het college hierover op voorstel van de Directeur-Generaal Energie van het Ministerie van Economische Zaken een besluit.

Artikel 6

De programmadirectie is organisatorisch ondergebracht bij het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 7

1. De programmadirectie evalueert haar functioneren voor 1 november 2007.

2. Het verslag van de evaluatie wordt ter kennis gebracht aan de bij dit besluit betrokken ministers.

Artikel 8

Met ingang van 1 januari 2006 wordt voor de Directeur-Generaal Energie gelezen: de Directeur-Generaal Energie en Telecommunicatie of zijn plaatsvervanger.

Artikel 9

Dit besluit treedt twee dagen na publicatie van dit besluit in werking en vervalt met ingang van 1 november 2010.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Interdepartementale programmadirectie Energietransitie.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven.De Staatssecretaris van Financiën, J.G. Wijn.De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

In het Vierde Nationale Milieubeleidsplan zijn op vier gebieden transities benoemd: op het gebied van landbouw, mobiliteit, biodiversiteit en energie (hierna: de NMP4 transities). De verantwoordelijkheden ten aanzien van het transitiebeleid zijn op dit moment neergelegd bij de ministers tot wiens portefeuille de genoemde beleidsterreinen behoren, waarbij de Minister van VROM de coördinerende taak vervulde. Na enkele jaren ervaring met het transitiebeleid is ervoor gekozen om de energietransitie de spil te laten zijn van het vervolg van het transitiebeleid, en de relevante onderdelen van de andere transities onderdeel te laten zijn van het energietransitiebeleid. Het onderwerp duurzame mobiliteit kent bijvoorbeeld nauwe samenhang met energie, maar is uiteraard breder. Ook het onderwerp biodiversiteit heeft duidelijke relaties met energie – met name wat betreft het vraagstuk van de afwenteling van Nederlandse consumptie en produktie op het milieu elders en later – maar omvat ook meer dan uitsluitend het energievraagstuk. De koppeling aan energie is niet altijd mogelijk. Zo is een belangrijk deel van de landbouwtransitie integraal verweven met het landbouwbeleid waarbij de energiecomponent relatief klein is. In dat geval is ervoor gekozen deze onderwerpen geen onderdeel te laten zijn van het energietransitiebeleid.

De hierboven weergegeven koerswijziging in het transitiebeleid leidt niet tot een verschuiving in verantwoordelijkheden tussen de betrokken bewindslieden.

Bij de aldus ‘verbrede’ energietransitie zal gebruik worden gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan bij de verschillende NMP4 transities. Een zeer belangrijke ervaring is het ‘van buiten naar binnen werken’ met behulp van platforms, waarbij initiatieven vanuit de markt komen in plaats vanuit de overheid. Het betreft hier publiek-private samenwerkingsverbanden bestaande uit vaak uiteenlopend samengestelde groepen van stakeholders (industrie, milieubeweging, consumenten, kennisinfrastructuur en verschillende overheden) rond een bepaald thema. De samenstelling van deze platforms van stakeholders varieerde met het te behandelen thema. Voorbeelden van thema’s zijn: mobiliteit, efficiënt gebruik van gas, duurzaam Rijnmond, glastuinbouw. Deze andere wijze van werken pakte verfrissend uit en leverde tal van nieuwe ideeën op voor onder meer de richting van het innovatiebeleid van de overheid, de op te lossen beleidsknelpunten, het draagvlak in de markt. Bovendien ontstonden er nieuwe coalities van partijen gericht op het daadwerkelijk realiseren van innovatieve toepassingen (bijvoorbeeld het warmtebedrijf Rotterdam). Ook vormden zich op regionaal niveau nieuwe samenwerkingsverbanden tussen overheid en bedrijfsleven gericht op het versnellen van nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld Energy Valley).

Deze ervaringen met het beter betrekken van de markt via platforms vormen de inspiratiebron voor de werkwijze van de overheid in de komende jaren. De lerende overheid zal zichzelf ook anders moeten organiseren om de markt beter te kunnen bedienen en een goed antwoord te hebben op de maatschappelijke vraagstukken van de toekomst. Tevens kunnen op deze wijze de kansen gegrepen worden om innovatieve ontwikkelingen daadwerkelijk van de grond te krijgen in Nederland.

Met het oog op het vorenstaande wordt de Interdepartementale programmadirectie Energietransitie ingesteld. Deze programmadirectie heeft tot taak concreet vorm te geven aan het energietransitiebeleid van de rijksoverheid, onder meer door energietransitiethema’s te benoemen, platforms in te stellen en in samenwerking met de betrokken ministeries voorstellen te doen teneinde het overheidsbeleid transitiebevorderend in te richten. In het jaarlijks vast te stellen werkplan worden de taken en activiteiten ter vervulling van deze taak nader uitgewerkt.

Het onderwerp energie vertoont vele raakvlakken met en is onderdeel van de beleidsterreinen van de ministeries van EZ, V&W, VROM, LNV, Financiën en Buitenlandse Zaken. De opdracht voor de Interdepartementale programmadirectie Energietransitie is om het energietransitiebeleid zo uit te werken dat de beleidsterreinen van de verschillende ministeries – waar zinvol – de energietransitie versterken. De platforms die door de programmadirectie worden gefaciliteerd spelen hierbij een belangrijke rol. Zij dienen als inspirator en spiegel voor het overheidsbeleid. Hierbij is wel sprake van een gerichte taakafbakening waarbij de effectiviteit van het energietransitiebeleid centraal staat. De aan energie verwante onderwerpen die op integrale wijze worden betrokken bij de energietransitie worden geselecteerd op:

– logische inpasbaarheid in de ontwikkelde aanpak;

– transitierijpheid: er moet sprake zijn van een noodzaak tot systeemveranderingen en van een aantoonbaar draagvlak in de markt.

De programmadirectie heeft naast het faciliteren van de platforms ook een beleidstaak voor de betrokken ministeries. Als bijvoorbeeld geconstateerd wordt dat beleid gericht op de korte termijn ook effecten heeft voor de energietransitie kan het initiatief worden genomen om korte en lange termijn overwegingen met elkaar in balans te brengen.

Hoewel de programmadirectie in beginsel buiten het ontwikkelen van het energietransitiebeleid geen primaire beleidsverantwoordelijkheid heeft – de verschillende ministeries blijven verantwoordelijk voor de betrokken beleidsterreinen – zal toch sprake zijn van betrokkenheid bij beleidsonderwerpen. Deze betrokkenheid van de verschillende ministeries kan verschillende vormen aannemen.

De financiële en personele betrokkenheid van de bovengenoemde ministeries bevordert de inhoudelijke samenwerking binnen de programmadirectie. Dit heeft verschillende voordelen:

– Een rijksbrede benadering krijgt gestalte: De overheid ‘spreekt met één mond’. Hiervoor is het belangrijk dat per thema een rijksbrede visie wordt ontwikkeld, die vervolgens duidelijk wordt gecommuniceerd.

– Door de rijksbrede benadering verbetert de afstemming en de samenwerking met de platforms die voor verschillende thema’s zijn (of nog worden) opgericht. De programmadirectie vervult hier in twee richtingen een brugfunctie. Enerzijds kan de programmadirectie belemmeringen in overheidsbeleid die door de platforms worden gesignaleerd helpen identificeren en zo mogelijk wegnemen. Anderzijds vraagt de rijksbrede visie voor elk van de onderscheiden transitiethema’s om een actieve en uitdagende dialoog met de platforms waarin koplopers uit het bedrijfsleven en andere delen van de samenleving bij elkaar zijn gebracht.

– Het voorkomen van dubbel werk en het minimaliseren van competentieconflicten tussen departementen.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

De Staatssecretaris van Financiën,

J.G. Wijn

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven