Wijziging Regeling getuigschrift vakbekwaamheid

Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 december 2005, nr. HDJZ/AWW2005-2048, Hoofddirectie Juridische Zaken, houdende wijziging van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid

De Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2.6:1, eerste lid, onder c, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer;

Besluiten:

Artikel I

Artikel 7 van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid1 komt te luiden:

1. Tot 10 september 2008 is vrijgesteld van artikel 2.7:2 van het Besluit de bestuurder die houder is van een rijbewijs van één van de categorieën D1, D1⁠+E, D, D+E of een als gelijkwaardig erkend rijbewijs en die:

a. op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling in het bezit is van een ontheffing van het getuigschrift van vakbekwaamheid ingevolge het Rijtijdenbesluit, of

b. een voertuig als bedoeld in artikel 4, onderdeel 6, van verordening (EEG) nr. 3820/85 bestuurt.

2. Tot 10 september 2009 is vrijgesteld van artikel 2.7:2 van het Besluit de bestuurder die houder is van een rijbewijs van één van de categorieën C1, C1⁠+⁠E, C, C+E of een als gelijkwaardig erkend rijbewijs en die:

a. op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling in het bezit is van een ontheffing van het getuigschrift van vakbekwaamheid ingevolge het Rijtijdenbesluit, of

b. een voertuig als bedoeld in artikel 4, onderdeel 6, van verordening (EEG) nr. 3820/85 bestuurt.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Met ingang van 1 december 1998 is de Arbeidstijdenwet ingevoerd voor onder meer de sector wegvervoer. Krachtens deze wet voorziet artikel 2.7:2 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: ATB vervoer) in een eis van vakbekwaamheid voor bestuurders van voertuigen.

Artikel 2.6:1 van het ATB vervoer biedt de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de mogelijkheid om, in bepaalde gevallen, ten aanzien van deze eis vrijstelling te verlenen. Hieruit is de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid voortgevloeid.

In artikel 7 van de Regeling getuigschrift van vakbekwaamheid, zijn onder andere de volgende twee categorieën bestuurders van deze eis vrijgesteld:

– bestuurders die op het tijdstip van inwerkingtreding van het ATB vervoer, meestal vanwege leerproblemen, in het bezit waren van een ontheffing van het getuigschrift van vakbekwaamheid ingevolge het Rijtijdenbesluit, en

– bestuurders van voertuigen die werden ingezet voor diensten die van oudsher door de overheid verricht werden, maar die hoe langer hoe meer geprivatiseerd zijn, zoals vuilnisophaaldiensten, energiebedrijven en dergelijke.

De vrijstelling van deze categorieën bestuurders gold aanvankelijk gedurende drie jaar en is inmiddels twee maal verlengd. De eerste keer tot 1 december 20021 en de tweede keer voor de periode 1 december 2002 tot 1 januari 20062 .

Thans is nogmaals verlenging noodzakelijk daar richtlijn 2003/59/EG betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen3 (hierna: de richtlijn), die op het moment van de laatste verlenging nog in voorbereiding was, pas op een tijdstip dat ligt na de laatste verlengingsdatum in de Nederlandse wetgeving moet zijn geïmplementeerd, namelijk vóór 10 september 2006 en op een nog later tijdstip zal worden toegepast. Voor de onderscheiden categorieën bestuurders zal deze implementatiewetgeving namelijk met ingang van 10 september 2008 respectievelijk 10 september 2009 worden toegepast.

De geldigheidsduur van de vrijstelling in artikel 7 van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid die bij de tweede verlenging is uitgebreid tot 1 januari 2006 is derhalve niet toereikend en wordt thans nogmaals verruimd om de periode tot 10 september 2008 onderscheidenlijk 10 september 2009 te overbruggen.

De uit de richtlijn voortvloeiende vereisten inzake de basiskwalificatie vakbekwaamheid moeten met ingang van 10 september 2008 worden toegepast voor het besturen van voertuigen van de rijbewijscategorieën D1, D1+E, D, D+E, en met ingang van 10 september 2009 voor het besturen van voertuigen van de rijbewijscategorieën C1, C1+E, C en C⁠+E (artikel 14, lid 2, van de richtlijn).

Ingevolge artikel 15, lid 1, van de richtlijn vervallen die bepalingen van verordening 3820/854 die betrekking hebben op het in die verordening bedoelde ‘getuigschrift van vakbekwaamheid’ voor het personenvervoer over de weg met ingang van 10 september 2008 en voor het goederenvervoer over de weg met ingang van 10 september 2009.

Op grond van artikel 15, leden 2 en 3, van de richtlijn wordt richtlijn 76/9145 met ingang van 10 september 2009 ingetrokken en zijn de nationale implementatieregelingen bij richtlijn 76/914 met ingang van 10 september 2008 (personenvervoer) onderscheidenlijk 10 september 2009 (goederenvervoer), de data waarop de lidstaten de regelgeving ter implementatie van de richtlijn moeten toepassen, niet meer van toepassing.

Voor Nederland komt dat er op neer dat het vereiste van een getuigschrift van vakbekwaamheid, opgenomen in artikel 2.7:2 ATB vervoer, met ingang van 10 september 2008 niet meer van toepassing is op het personenvervoer over de weg maar nog wel op het goederenvervoer over de weg en dat die bepaling vervalt met ingang van 10 september 2009.

Met ingang van die laatste datum zal middels een wijziging van het ATB artikel 2.7:2 vervallen en zal de daaraan gekoppelde Regeling getuigschrift vakbekwaamheid van rechtswege vervallen.

Vanaf 10 september 2008 respectievelijk 10 september 2009 zijn alle bestuurders die op dat moment reeds houder zijn van een rijbewijs van een van de rijbewijscategorieën genoemd in artikel 4 van de richtlijn vrijgesteld van de alsdan ingaande verplichting een getuigschrift van vakbekwaamheid te behalen. Vrijstelling van de verplichting te beschikken over een getuigschrift van vakbekwaamheid – zoals thans nog mogelijk is op basis van bijvoorbeeld artikel 7, onder a, van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid – is daarom onder het regime van richtlijn niet meer aan de orde.

Wel moeten alle bestuurders in het personen- en goederenvervoer – dus ook bestuurders die voorheen een vrijstelling van bezit van een getuigschrift van vakbekwaamheid genoten op grond van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid en de bestuurders die zijn geboren vóór 1 juli 1955 – ten gevolge van het vervallen van artikel 2.7:2 van het ATB vervoer en van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid, na 10 september 2008 onderscheidenlijk 10 september 2009 deelnemen aan de verplichte periodieke nascholing (artikel 8 van de richtlijn). Vanaf het moment dat zij de eerste nascholing met succes hebben afgerond zullen zij beschikken over een ingevolge de richtlijn vereist getuigschrift van nascholing in de vorm van vermelding van de in artikel 10 van de richtlijn bedoelde communautaire code naast de overeenkomstige rijbewijscategorie.

Momenteel is slechts een tiental bestuurders op grond van artikel 7, onder a, van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid vrijgesteld van het hebben van een getuigschrift. Meestal beschikken zij vanwege leerproblemen over een ontheffing van het getuigschrift van vakbekwaamheid ingevolge het Rijtijdenbesluit.

Over de omvang van de groep ‘bestaande bestuurders’ van voertuigen als bedoeld in artikel 4, onderdeel 6, van verordening 3820/85 zijn geen gegevens bekend, maar verondersteld mag worden dat het een in omvang redelijk stabiele groep betreft. Deze bestuurders zijn op grond van artikel 7, onder b, van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid vrijgesteld van het hebben van een getuigschrift van vakbekwaamheid.

Na 10 september 2008 respectievelijk 10 september 2009 moeten deze categorieën bestuurders echter wel voldoen aan de nascholingsverplichting.

Over het aantal bestuurders dat op grond van de in artikel 2.7:2 ATB vervoer geen getuigschrift van vakbekwaamheid hoeft te behalen, maar na 10 september 2008 respectievelijk 10 september 2009 wel moet voldoen aan de op grond van richtlijn geïntroduceerde verplichting tot nascholing zijn geen gegevens beschikbaar. Het betreft personen die zijn geboren vóór 1 juli 1955 en die op het moment waarop zij moeten deelnemen aan de verplichte nascholing minimaal tussen de 56 en 60 jaar oud zijn (afhankelijk van de lengte van de termijn die op grond van artikel 8, lid 2, van de richtlijn wordt gekozen voor de eerste nascholing). De verwachting is dat het aantal nog werkzame beroepschauffeurs, waarop deze verplichting van toepassing is, in deze leeftijdscategorie beperkt is.

De thans voorgestelde verlenging van de geldigheidsduur van artikel 7 van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid leidt er toe dat er voor bestuurders van bussen en vrachtauto’s, bedoeld in artikel 2.7:2 van het ATB vervoer tot en met 10 september 2008 onderscheidenlijk 10 september 2009 niets zal veranderen. Alle bestuurders bedoeld in artikel 2.7:2 van het ATB vervoer moeten tot de genoemde data beschikken over een geldig rijbewijs van de desbetreffende categorie en over een in die bepaling bedoeld getuigschrift van vakbekwaamheid, tenzij ze zijn vrijgesteld in de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid.

Het feit dat artikel 7 van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid per 10 september 2008 niet langer van toepassing is op bestuurders van voertuigen voor personenvervoer over de weg en per 10 september 2009 zal vervallen heeft tot gevolg dat ook bestuurders van bepaalde voertuigen als bedoeld in artikel 4, onderdeel 6, van verordening 3820/85, en die thans niet behoeven te beschikken over een getuigschrift van vakbekwaamheid (bestuurders van voertuigen die werden ingezet voor diensten die van oudsher door de overheid verricht werden, maar die hoe langer hoe meer geprivatiseerd zijn, zoals voertuigen van de rioleringsdiensten, de diensten ter bescherming tegen overstromingen, of van de diensten van de water-, gas- en elektriciteitsvoorziening, de gemeentereiniging, de vuilnisophaling, de telegraaf en telefoon, de postzendingen, de radio-omroep, de televisie en de opsporing van radio- en televisiezend- en ontvangtoestellen), daarover voortaan wèl moeten beschikken. Gegeven de vrijstellingsregels van artikel 2 van de richtlijn zal dat voor de ‘bestaande bestuurders’ van dergelijke voertuigen een niet al te groot probleem zijn, omdat ze zijn vrijgesteld van de verplichting een getuigschrift van vakbekwaamheid te behalen, indien ze beschikken over een rijbewijs bedoeld in artikel 4 van de richtlijn.

Uit artikel 4 van de richtlijn kan worden afgeleid dat ’nieuwe bestuurders’ van deze voertuigencategorieën met ingang van 10 september 2008 respectievelijk 10 september 2009 wel moeten beschikken over een getuigschrift van vakbekwaamheid indien ze gaan rijden met deze voertuigen die tot genoemde data waren vrijgesteld.

Zowel de ‘bestaande bestuurders’ als de ‘nieuwe bestuurders’ moeten op een aangewezen moment deelnemen aan de periodieke nascholingsverplichting.

Daar de bepalingen van de richtlijn voor de twee betrokken rijbewijscategorieën (de categorieën D1, D1+E, D, D⁠+E en C1, C1+E, C, C+E) eerst met ingang van twee respectievelijk drie jaar na de implementatietermijn worden toegepast, is artikel 7 van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid voor de duidelijkheid gesplitst in twee leden.

De in het tweede lid genoemde datum van 10 september 2009 is ook het moment waarop de regeling van rechtswege zal vervallen omdat met ingang van die datum artikel 2.7:2 van het ATB vervoer zal vervallen.

Met deze wijziging van de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid en de daarbij gegeven toelichting is uitvoering gegeven aan de toezegging van beide ondertekenaars in 2002 om bij de implementatie van de richtlijn deze regeling in haar geheel te herzien6 .

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

  • 1

    Stcrt. 1998, 227; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 6 december 2002 (Stcrt. 2002, 241).

Naar boven