Beleidsregel ontheffingverlening exceptionele transporten Dienst Wegverkeer

22 november 2005

Nr. VIZ 2005/9210

De Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,

Gelet op artikel 149a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 19941 , het Voertuigreglement en het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten2 ;

Besluit:

§ 1

Algemeen

Artikel 1

Definities

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. transportbegeleiders: landelijk werkzame verkeersregelaars als bedoeld in artikel 9a van de Regeling verkeersregelaar, nummer CDJZ/WBI/2000-3683 ;

b. begeleidingsvoertuig: de door de transportbegeleiders gebruikte motorrijtuigen bij de uitvoering van een exceptioneel transport;

c. konvooi: een samenstel van exceptionele transporten dat als één geheel wordt begeleid door transportbegeleiders;

d. autonome beslisruimte: de actuele, door de wegbeheerder voor een weg of weggedeelte opgegeven afmetingen en massa's tot welke de RDW zonder toestemming als bedoeld in artikel 149b, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 4 van het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten ontheffing mag verlenen onder de daarbij van toepassing zijnde beperkingen en voorschriften;

e. hulpbesturing: inrichting waarmee de besturing van een getrokken voertuig anders dan door verdraaiing van het stuurwiel van het motorrijtuig met de hand kan worden beïnvloed;

f. hulpbestuurder: degene die de hulpbesturing bij de uitvoering van een exceptioneel transport bedient;

g. TMM: Toegestane Maximum Massa van een voertuig;

h. TMMS: Toegestane Maximum Massa van een samenstel van voertuigen;

i. semi-dieplader: hoogte laadvlak in onbeladen toestand en rijpositie < 1,10 m boven wegdek;

j. dieplader: hoogte laadvlak in onbeladen toestand en rijpositie < 0,70 m boven wegdek;

k. voertuigtechnisch document: Door de RDW afgegeven schriftelijk bewijsstuk waaruit de technische geschiktheid voor de uitvoering van exceptionele transporten blijkt van het voertuig, het samenstel van voertuigen of van de voertuigconfiguraties van modulair samengestelde voertuigen. Een door het bevoegde gezag van een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap of andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte afgegeven voertuigtechnisch document dat gelijkwaardig is, wordt hieraan gelijkgesteld;

l. gedwongen besturing: besturing waarbij de stuurkrachten worden geleverd door een verandering van richting van het trekkende voertuig en waarbij de beweging van de bestuurde wielen van het getrokken voertuig is gekoppeld aan de onderlinge hoek tussen de lengteas van het trekkende en die van het getrokken voertuig (EG 70/311);

m. zelfsturende besturing: besturing waarbij de stuurkrachten geleverd worden door een verandering van richting van het trekkende voertuig en waarbij de beweging van de bestuurde wielen van het getrokken voertuig is gekoppeld aan de hoek tussen de lengteas van het aanhangwagenchassis of de last die deze vervangt en de lengteas van het onderstel waaraan de as(sen) bevestigd is (zijn) (EG 70/311);

n. autonome aanhangwagen, lijnmarkering, ondeelbare lading, oplegger, samenstel van voertuigen, trekker: hetgeen daaronder in artikel 1.1. onderdelen g2, ad2, aq, ar, az respectievelijk bb, van het Voertuigreglement wordt verstaan.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de behandeling van aanvragen voor ontheffingen van een exceptioneel transport op basis van artikel 149a, tweede lid Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 3

Soorten en omvang van de ontheffing

1. De ontheffingen worden onderscheiden in langlopende ontheffingen en incidentele ontheffingen.

2. Langlopende ontheffingen worden verleend voor slechts 1 voertuig of 1 samenstel van voertuigen voor exceptionele transporten over een verzameling van wegen of weggedeeltes en kunnen een geldigheidsduur hebben van maximaal 3 jaar.

3. Een langlopende ontheffing kan worden verleend indien de aanvraag betrekking heeft op:

a. een breedte die niet meer bedraagt dan 3,50 m;

b. een lengte die niet meer bedraagt dan 27,00 m;

c. een hoogte die niet meer bedraagt dan 4,15 m;

d. een maximale massa die niet meer bedraagt dan 100 ton;

e. een maximale aslast van 12 ton.

4. In afwijking van het vorige lid kan een langlopende ontheffing worden verleend indien de aanvraag de in het derde lid genoemde waarden overschrijdt mits:

a. de aanvraag betrekking heeft op wegen of weggedeeltes van niet meer dan maximaal twee wegbeheerders, en

b. de aanvraag géén betrekking heeft op het gebruik van autosnelwegen onder beheer van het Rijk.

5. Incidentele ontheffingen kunnen worden verleend voor één bepaalde route en voor maximaal 4 voertuigen of 4 samenstellen van voertuigen, mits de kentekens van de voertuigen of samenstellen van voertuigen op het aanvraagformulier zijn vermeld.

6. Incidentele ontheffingen kunnen worden verleend met een geldigheidsduur van:

a. maximaal twee weken, of

b. maximaal drie maanden, of

c. maximaal 1 jaar.

7. Incidentele ontheffingen als bedoeld in het zesde lid, onder b, kunnen slechts worden verleend indien meerdere identieke exceptionele transporten door dezelfde transporteur gedurende een bepaalde en beperkte periode over één bepaalde route moeten worden uitgevoerd.

8. Incidentele ontheffingen als bedoeld in het zesde lid, onder c, kunnen slechts worden verleend indien de aangevraagde route:

a. wegen of weggedeeltes onder beheer van niet meer dan twee wegbeheerders betreft, en

b. geen betrekking heeft op autosnelwegen onder beheer van het Rijk, en

c. niet meer dan maximaal 15 kilometer bedraagt.

9. Een ontheffing kan worden verleend indien de aanvraag betrekking heeft op voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading in onbeladen toestand indien:

a. het voertuig of samenstel van voertuigen voldoet aan het bepaalde in bijlage A, of

b. het een samenstel van een trekker en oplegger betreft, waarbij de afzonderlijke voertuigen voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement mits:

1°. de oplegger uitschuifbaar is door vergroting van de wielbasis;

2°. de totale lengte van het samenstel van voertuigen niet meer bedraagt dan 18,00 m indien de oplegger niet is voorzien van een gedwongen besturing;

3°. de totale lengte van het samenstel van voertuigen niet meer bedraagt dan 20,00 m indien de oplegger is voorzien van een gedwongen besturing.

§ 2

Aanvragen ontheffingen

Artikel 4

Aanvraagformulier Ontheffing

1. De aanvrager van een ontheffing dient zijn aanvraag te doen op het door de Dienst Wegverkeer vastgestelde model aanvraagformulier.

2. Het aanvraagformulier wordt schriftelijk beschikbaar gesteld.

Artikel 5

Wijze van indienen van de aanvraag

Indiening van aanvragen kan uitsluitend schriftelijk plaatsvinden.

Artikel 6

Intrekken van de aanvraag

1. Een ontheffingsaanvraag kan uitsluitend schriftelijk door de indiener worden ingetrokken.

2. Het intrekken van een ingediende aanvraag wordt uitsluitend conform het tarievenbesluit van de RDW4 behandeld indien de intrekking binnen 24 uur na registratie van de aanvraag is gedaan en op dat moment nog geen ontheffingsbesluit is verzonden.

Artikel 7

Beoordeling route aanvraag

1. De RDW hanteert bij de beoordeling van aanvragen ten aanzien van de route bij in de route gelegen kunstwerken een speling van minimaal 0,15 m ten opzichte van de hoogte van het exceptioneel transport.

2. Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken, indien:

a. de aanvraag buiten de autonome beslisruimte valt, en

b. geen alternatieve route aanwezig is, en

c. geen andere wijze van vervoer mogelijk is, en

d. geen voertuig- of voertuigtechnische oplossingen mogelijk zijn.

Artikel 8

Beoordeling voorschrift transportbegeleiding

1. Bij de beoordeling van de aanvraag of als voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, en zo ja welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt in beginsel ten aanzien van de breedte van het transport in combinatie met de breedte van de wegen het volgende toetsingskader:

a. Bij autosnelwegen met een breedte van meer dan 11,50 m, en:

1°. de breedte van het transport niet meer bedraagt dan 4,00 m, geen transportbegeleiders;

2°. de breedte van het transport tussen de 4,00 m en 4,50 m bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider;

3°. de breedte van het transport meer bedraagt dan 4,50 m, ten minste 2 transportbegeleiders.

b. Bij niet autosnelwegen met een breedte van ten minste 7,20 m en ten hoogste 7,50 m, en:

1°. de breedte van het transport niet meer bedraagt dan 3,50 m, geen transportbegeleiders;

2°. de breedte van het transport tussen de 3,50 m en 4,00 m bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider;

3°. de breedte van het transport meer bedraagt dan 4,00 m, ten minste 2 transportbegeleiders.

c. Bij wegen met een breedte van ten minste 6,50 m en niet meer dan 7,20 m, en:

1°. de breedte van het transport niet meer bedraagt dan 3,35 m, geen transportbegeleiders;

2°. de breedte van het transport tussen de 3,35 m en 3,50 m bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider;

3°. de breedte van het transport meer bedraagt dan 3,50 m, ten minste 2 transportbegeleiders.

d. Bij wegen met een breedte van niet meer dan te hoogste 6,50 m, en:

1°. de breedte van het transport niet meer bedraagt dan 3,00 m, geen transportbegeleiders;

2°. de breedte van het transport tussen de 3,00 m en 3,35 m bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider;

3°. de breedte van het transport meer bedraagt dan 3,35 m, ten minste 2 transportbegeleiders.

2. Bij de beoordeling of het voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden en welk aantal transportbegeleiders wordt voorgeschreven, geldt in beginsel ten aanzien van de lengte van het transport in combinatie met de wegen het volgende toetsingskader:

a. Bij autosnelwegen, en indien:

1°. de lengte van het transport niet meer bedraagt dan 40,00 m geen transportbegeleiders;

2°. de lengte van het transport tussen de 40,00 m en 50,00 m bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider;

3°. de lengte van het transport meer bedraagt dan 50,00 m ten minste 2 transportbegeleiders.

b. Bij wegen niet zijnde autosnelwegen, en:

1°. de lengte van het transport niet meer bedraagt dan 27,50 m geen transportbegeleiders;

2°. de lengte van het transport tussen de 27,50 m en 32,00 m bedraagt, ten minste 1 transportbegeleider;

3°. de lengte van het transport meer bedraagt dan 32,00 m ten minste 2 transportbegeleiders.

3. Indien de massa van het exceptionele transport meer dan 100 ton bedraagt wordt naast het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel als voorschrift transportbegeleiding door ten minste 2 transportbegeleiders aan de ontheffing verbonden.

4. Indien sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 7, tweede lid, zal het voorschrift van ten minste 2 transportbegeleiders aan de ontheffing worden verbonden

5. Indien er sprake is van een aanvraag met een bijzondere voertuigconfiguratie kan het voorschrift transportbegeleiding uitgevoerd door 1 dan wel 2 transportbegeleiders aan de ontheffing worden verbonden.

Artikel 9

Beperking bij transportbegeleiding

1. Indien op grond artikel 8 transportbegeleiding als voorschrift aan de ontheffing wordt verbonden, zal tevens als beperking aan de ontheffing worden verbonden dat het besluit op werkdagen uitsluitend geldig is tussen 10.00 uur en 15.00 uur en tussen 19.00 uur en 06.00 uur, voor zover het wegen onder beheer van het Rijk of de provincie betreft.

2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien op grond van artikel 8, vijfde lid, transportbegeleiding als voorschrift aan de ontheffing wordt verbonden voor wegen onder beheer van het Rijk geen rijtijdbeperking aan het besluit verbonden.

Artikel 10

Beoordeling geschiktheid voertuig

1. Bij de beoordeling door de RDW van de geschiktheid van een trekkend motorrijtuig voor de uitvoering van een exceptioneel transport met een TMMS groter dan het wettelijk maximum, is het volgende van toepassing ten aanzien van het motorvermogen:

TMMS

Motorvermogen

< 100 ton

> 2,94 kW/ton (4 pk/ton)

> 100 ton

ten minste 294 kW (400 pk)

2. Het trekkende motorrijtuig dient zodanig te zijn belast dat ten minste 1/5 deel van het TMMS, dan wel een hogere waarde vermeld in het bijbehorende kentekenbewijs, onder de aangedreven assen rust, tot een maximum van 10.000 kg. (12.000 kg. op rijkswegen) per aangedreven as.

3. In het geval van een samenstel van voertuigen bestaande uit een geballast motorrijtuig met aanhangwagen, moet het motorrijtuig slechts zijn belast voorzover dat op grond van het bepaalde in het tweede lid noodzakelijk is.

Artikel 11

Duur van de behandeling van de ontheffingsaanvraag

1. Aanvragen die binnen de autonome beslisruimte van de RDW vallen, worden in beginsel afgehandeld binnen 2 werkdagen.

2. Uitsluitend op last van de politie kan een ontheffingsaanvraag met spoed worden behandeld.

Artikel 12

Nadere gegevens ontheffingsaanvraag

1. Naar aanleiding van een ontheffingsaanvraag kunnen nadere gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de beoordeling van:

a. het voertuig of samenstel van voertuigen;

b. de route, al dan niet in combinatie met de lading;

c. het bepaalde in artikel 3, zesde lid, onderdeel b.

2. Ten behoeve van de voertuigbeoordeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, kan een technisch onderzoek van het voertuig noodzakelijk zijn naar:

a. het gedrag in bochten van het voertuig dan wel van het samenstel van voertuigen;

b. de op technische gronden geschiktheid van het voertuig dan wel van het samenstel van voertuigen voor het vervoer van de opgegeven lading.

Deze onderzoeken vinden plaats bij de RDW. Het onder a genoemde onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het bepaalde in bijlage A bij deze beleidsregel.

3. Ten behoeve van de route als bedoeld in het eerste lid, onder b, kunnen worden opgevraagd:

a. een tekening van het exceptionele transport in beladen toestand;

b. een gedetailleerde routebeschrijving van wegen of weggedeeltes indien:

1°. sprake is van omstandigheden die inzet van meer dan twee transportbegeleiders of politie vereisen;

2°. wegnemen en terugplaatsen van wegmeubilair of andere fysieke maatregelen die noodzakelijk zijn om passage mogelijk te maken;

3°. meer dan 5 minuten vertraging op een wegvak voor weggebruikers kan ontstaan, doordat manoeuvreren dan wel een lagere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid noodzakelijk is.

Artikel 13

Afgifte voertuigtechnisch document

Op aanvraag kan door de RDW na een voertuigtechnisch onderzoek als bedoeld in artikel 12, tweede lid, een voertuigtechnisch document worden afgeven.

§ 3

Voorschriften verbonden aan ontheffingen

Artikel 14

Voorschriften verbonden aan de ontheffing

1. De RDW verbindt aan iedere incidentele ontheffing algemene voorschriften, zoals opgenomen in bijlage B, die onder meer betrekking hebben op:

a. transportbegeleiding;

b. konvooien;

c. markering;

d. hulpbesturing;

e. bijplaatsen lading;

f. modulaire voertuigen;

g. dollycombinaties;

h. afmetingen voertuig in onbeladen toestand;

i. vervangend voertuig.

2. De RDW verbindt aan iedere langlopende ontheffing de in bijlage B opgenomen algemene voorschriften, die betrekking hebben op de in het vorige lid, onder a tot en met h genoemde onderwerpen.

3. De RDW kan aan iedere langlopende ontheffing bijzondere voorschriften verbinden die verband houden met de voertuigconfiguratie.

§ 4

Slotbepalingen

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdelen A, B, F tot en met H, en artikel IV van de wet van 9 december 2004 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot het verlenen van ontheffingen in bepaalde gevallen door de Dienst Wegverkeer en enkele technische wijzigingen (Staatsblad 687) in werking treden.

Artikel 16

Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ontheffingverlening exceptionele transporten RDW.

Deze beleidsregel wordt met toelichting en bijlagen in de Staatcourant bekendgemaakt.

De Algemeen Directeur van de RDW, J.G. Hakkenberg.

Bijlage A bij artikel 12 Nadere gegevens geschiktheid voertuig of samenstel van voertuigen

Indien naar aanleiding van de aanvraag om een ontheffing door de RDW is beoordeeld dat een nader technisch onderzoek aan het voertuig moet worden uitgevoerd, vindt dit onderzoek plaats aan de hand van de eisen zoals hierna in onderdeel I en onderdeel II zijn aangegeven.

Onderdeel I

Ontheffing onbeladen voertuigen en lange transporten

Voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading waarbij in onbeladen toestand (ingeschoven) de wettelijke lengte en breedte mogen worden overschreden.

Omschrijving Voertuig

Lengte

Lengte samenstel

Technische eisen

Breedte

Mogelijke soort ontheffing

1 HKAZ = afstand hart koppeling – achterzijde voertuig.

2 Autonome aanhangwagens zonder gedwongen besturing worden geacht tot en met een lengte samenstel van 22,00 m aan deze eisen te voldoen.

Oplegger en

dieplader aanhangwagen

HKAZ1 > 12,00 m

Lengte > 12,00 m

≤ 27,00 m

Draaiproeven als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage2

≤ 3,00 m

Langlopend

Aanhangwagens en opleggers

HKAZ1 > 12,00 m

Lengte > 12,00 m

> 27,00 m

Gedwongen dan wel zelfsturende besturing

> 3,00 m

Incidenteel

Aanhangwagens overig

   

≤ 3,00 m

Langlopend

Beladen transporten met ondeelbare lading, waarbij de wettelijke maximum lengte wordt overschreden

Omschrijving samenstel van voertuigen

Lengte samenstel van voertuigen (CL)

Technische eisen

Mogelijke soort ontheffing

1 Alleen voor in de wielbasis uitschuifbare autonome aanhangwagens met maximum lengte ingeschoven 12,00 m en dieplader aanhangwagens met een (ingeschoven) lengte > 12,00 m

Vrachtauto + aanhangwagen1

≤ 22,00 m

Niet van toepassing

Langlopend

Trekker + oplegger en vrachtauto + dieplader aanhangwagen

≤ 27,00 m

Draaiproeven als bedoeld in onderdeel II, bijlage A

Langlopend

Alle soorten samenstellen

> 27,00 m

Gedwongen dan wel zelfsturende besturing

Incidenteel

Toelichting onderdeel I

Indien het een aanvraag voor een ontheffing betreft met voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading, waarbij in onbeladen toestand niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.18.11 van het Voertuigreglement, geldt het volgende:

1. Trekkers en opleggers, waarbij de afstand tussen hart koppeling en achterzijde meer bedraagt dan 12,00 m en de totale lengte van het transport maximaal 27,00 m en de breedte maximaal 3,00 m bedraagt, moeten ten minste aan de draaiproefeisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage voldoen.

2. Trekkend motorrijtuigen met dieplader aanhangwagens, waarbij de totale lengte van de aanhangwagen meer bedraagt dan 12,00 m, de totale lengte van het exceptioneel transport maximaal 27,00 m bedraagt, en de breedte maximaal 3,00 m moeten ten minste voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage.

3. Aanhangwagens zonder gedwongen besturing worden tot een totale lengte van het samenstel van voertuigen van 22,00 m geacht te voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage.

4. Indien de lengte van een samenstel van voertuigen meer dan 27,00 m bedraagt en een breedte van meer dan 3,00 m moet het voertuig in ieder geval van een deugdelijke gedwongen dan wel zelfsturende besturing zijn voorzien.

Indien het een aanvraag voor een ontheffing betreft met voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading waarbij in beladen toestand niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.18.11, respectievelijk 5.18.13 van het Voertuigreglement, geldt het volgende:

1. Een samenstel van trekkend motorrijtuig met oplegger tot een totale lengte van het transport van maximaal 27,00 m, moet ten minste voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage.

2. Een samenstel van trekkend motorrijtuig met dieplader aanhangwagens tot een totale lengte van het exceptioneel transport van maximaal 27,00 m, moet ten minste voldoen aan de draaiproefeisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage.

3. Voor alle samenstellen van voertuigen met een totale lengte van het exceptioneel transport boven de 27,00 m moet gedwongen- of zelfsturende besturing aanwezig zijn.

4. Een samenstel van trekkend motorrijtuig met aanhangwagen wordt tot een totale lengte van het exceptioneel transport van maximaal 22,00 m geacht te voldoen aan de eisen als bedoeld in onderdeel II van deze bijlage.

Onderdeel II. Draaiproefeisen

De draaiproefeisen zijn van toepassing op samenstellen van voertuigen bestemd voor het vervoer van ondeelbare lading en vallende in één van onderstaande categorieën.

Categorie

Lengte samenstel ingeschoven

Lengte samenstel uitgeschoven

1

≤ wettelijk maximum

> 22,00 m

2

> wettelijk maximum

 
Eisen

Proef

Lengte samenstel ( CL)

R

Bestreken baan (= R – Rb)

Rb

U

Doorreden hoek

I

CL ≤ 17,00 m

12,50 m

≤ 7,20 m

≥ 5,30 m

≤ 0,80 m

270°

II

17,00 m< CL ≤ 20,00 m

12,50 m

≤ 7,20 m

≥ 5,30 m

≤ 1,20 m

120°

III

20,00 m< CL ≤ 23,00 m

14,50 m

≤ 8,00 m

≥ 6,50 m

≤ 1,40 m

120°

IV

23,00 m< CL ≤ 27,00 m

16,50 m

≤ 9,00 m

≥ 7,50 m

≤ 1,70 m

120°

stcrt-2005-235-p27-SC72502-1.gif

Bijlage B bij artikel 14, eerste en tweede lid

Algemene voorschriften

Artikel 1. Voertuigdocumenten

De voor het voertuig of de voertuigen ten behoeve van het exceptioneel transport afgegeven en voor de ontheffing vereiste voertuigtechnische documenten moeten bij de uitvoering van het exceptioneel transport aanwezig zijn.

Artikel 2. Passagemogelijkheden

1. Voor gebruik van de ontheffing moet de aanvrager zich vooraf overtuigen van de mogelijkheid van transport over de te berijden wegen.

2. Indien wegmeubilair moet worden verwijderd en teruggeplaatst ten behoeve van de uitvoering van het transport, moet vroegtijdig voor het gebruik van de ontheffing contact worden opgenomen met de wegbeheerder.

Artikel 3. Buitengewone omstandigheden

1. Van de ontheffing mag geen gebruik worden gemaakt bij gladheid van het wegdek en bij weersomstandigheden die het zicht beperken tot minder dan 200 m, en

2. Indien zich dergelijke omstandigheden voordoen moet zo spoedig mogelijk het gebruik van de ontheffing worden beëindigd.

Artikel 4. Plaats op de rijbaan

1. Bij de uitvoering van het exceptionele transport op dubbelbaanswegen mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van de rechterrijstrook.

2. In afwijking van het eerste lid mag op aanwijzing van de politie, transportbegeleider of verkeersregelaar bij incidentele ontheffingen worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, eerste lid en artikel 43 RVV.

Artikel 5. Transportbegeleiding

Indien als voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing is verbonden, moet de transportbegeleiding worden uitgevoerd door een Erkend Particulier Begeleider met een begeleidingsvoertuig, uitgerust met hulpmiddelen en waarvan aan de buitenzijde zichtbaar is dat het wordt ingezet voor transportbegeleiding.

Artikel 6. Konvooien

1. Indien aan de ontheffing het voorschrift transportbegeleiding is verbonden, mag het exceptionele transport tot een konvooi worden samengesteld, indien:

a. dit plaatsvindt op autosnelwegen, en

b. het konvooi uit ten hoogste twee exceptionele transporten bestaat.

2. Indien de som van de netto lengtes van de afzonderlijke exceptionele transporten, inclusief de lading niet meer bedraagt dan 50 m wordt als voorschrift aan de ontheffing verbonden dat het konvooi door ten minste één (1) transportbegeleider moet worden begeleid.

3. Indien de som van de netto lengtes van de afzonderlijke transporten, inclusief de lading niet meer bedraagt dan 120 m wordt als voorschrift aan de ontheffing verbonden dat het konvooi door ten minste drie transportbegeleiders moet worden begeleid.

Artikel 7. Markering

1. Bij een exceptioneel transport met in de breedte en/of in de lengte uitstekende lading, moet deze van een markering zijn voorzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.6, 4.7, 4.8 en 4.9 van de Regeling permanente eisen.

2. Bij een exceptioneel transport met een breedte van meer dan 3,00 m moet een deugdelijk geel zwaailicht aanwezig zijn.

3. Bij een lengte van het exceptioneel transport van meer dan 27,00 m moet aan de achterzijde van het transport een geel bord zijn aangebracht, waarop in zwarte tekens goed leesbaar moet zijn vermeld: ‘LET OP’, met daarachter vermeld de totale transportlengte in meters.

4. Bij een exceptioneel transport met een totale- of voertuiglengte groter dan 22,00 m moet een retroreflecterende lijnmarkering op de zijkant van het voertuig aanwezig zijn, waarvan:

a. het toegepaste materiaal voldoet aan ECE-Reglement nr. 104 klasse C, en

b. het goedkeuringsmerk aanwezig is overeenkomstig artikel 2.10.17 van de Regeling permanente eisen, waarbij ieder afzonderlijk deel van het markeringsmateriaal voorzien is van dit goedkeuringsmerk, en

c. de installatie van de zijmarkering voldoet aan artikel 2.10.16 van de Regeling permanente eisen,

ten minste indien ingevolge artikel 32 en 33 van het RVV de voorgeschreven verlichting moet worden gevoerd.

Artikel 8. Hulpbesturing

Indien in het voertuig hulpbesturing aanwezig is, geldt ten aanzien van het gebruik van de hulpbesturing dat:

1. de hulpbesturing op het getrokken voertuig uitsluitend mag worden gebruikt bij stapvoets rijden;

2. de hulpbesturing volledig buiten gebruik moet zijn gesteld bij een snelheid groter dan 20 km/h;

3. indien hinder of gevaar voor het overige verkeer kan ontstaan de hulpbesturing onder toezicht van een gecertificeerde transportbegeleider-verkeersregelaar moet plaatsvinden;

4. bij een transportlengte groter dan 30,00 m er telefonisch of radiocontact tussen de bestuurder en de hulpbestuurder moet zijn;

5. na gebruik het voertuig goed in het spoor moet lopen van het trekkende motorrijtuig.

Artikel 9. Bijplaatsen lading

Het bijplaatsen van lading is toegestaan, indien deze lading:

1. de plaatsing van de ondeelbare lading in de meest gunstige positie niet nadelig beïnvloedt, en

2. de afmetingen van het exceptioneel transport niet beïnvloed;

3. bij TMM(S) ≤ wettelijk maximum door het bijplaatsen van lading de geldende wettelijke maxima ten aanzien van laadvermogen en maximum massa niet wordt overschreden;

4. bij TMM(S) > wettelijk maximum maximaal 10% van de massa van de totale lading bestaat uit toebehoren van de ondeelbare lading.

Artikel 10. Modulaire voertuigen

Indien het een ontheffing voor modulaire voertuigen betreft geldt dat:

1. het modulair samengestelde voertuig het kenteken van het voor het achterste asstel afgegeven kenteken moet voeren;

2. op het modulair samengestelde voertuig met opgegeven voertuigtechnisch document de bepalingen van afdeling 12 en 18 van hoofdstuk 5 Voertuigreglement van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 11. Dollycombinatie

1. Indien de uitvoering van het exceptioneel transport plaatsvindt met een dollycombinatie, waarbij een deel van de in lengte ondeelbare lading wordt gedragen door de dolly en de koppeling tussen het trekkende motorrijtuig dan wel de voertuigcombinatie en de dolly wordt gevormd door de lading, geldt het volgende:

a. De bevestiging van de lading is zodanig dat alle rij- en remkrachten in alle richtingen kunnen worden opgevangen Het uit elkaar geraken van de voertuigcombinatie wordt voorkomen en er bestaat geen gevaar dat de lading van het voertuig valt.

b. Tussen voertuigen die door de lading met elkaar zijn verbonden moet een extra verbinding aanwezig zijn die een kracht kan opnemen van ten minste 0,6 x de beladen massa van de dolly.

c. De dolly loopt goed in het spoor van het trekkende motorrijtuig.

2. Bij dollycombinaties geldt, onverminderd het bepaalde in artikel 7 van deze bijlage, dat het gedeelte tussen de beide schamels voorzien is van markeringsbanden, die:

a. voorzien zijn van naar buiten gerichte zijmarkering afwisselend in de kleuren rood/ambergeel of rood/wit over lengtes van telkens 0,25 m respectievelijk 0,20 m, en

b. de bevestiging zodanig is dat geen gevaar ontstaat voor overige weggebruikers, en

c. zoveel mogelijk de zijdelingse begrenzing van het samenstel van voertuigen aangeeft.

Artikel 12. afmetingen voertuig in onbeladen toestand

Het voertuig of samenstel van voertuigen moet bij gebruik in onbeladen toestand altijd tot de kleinst mogelijke afmetingen zijn teruggebracht.

Artikel 13. Vervangend voertuig of samenstel van voertuigen

Indien een ander, vervangend, voertuig of samenstel van voertuigen dan in de ontheffing is vermeld bij de uitvoering van het exceptioneel transport wordt gebruikt, geldt onverminderd het bepaalde in artikel 1 van deze bijlage, het volgende:

1. Het kentekenbewijs van het vervangende voertuig is tenaamgesteld op de transporteur aan wie de ontheffing is verleend.

2. Het aantal voertuigen of samenstellen van voertuigen zoals vermeld in de ontheffing wordt niet overschreden.

3. De voor de vervangende voertuigen afgegeven voertuigtechnische documenten moeten in het voertuig aanwezig zijn indien:

a. TMM of TMMS meer bedraagt dan het geldende wettelijke maximum voor het in de ontheffing opgenomen voertuig of samenstel van voertuigen, of

b. de lengte van het exceptionele transport meer dan 22,00 m bedraagt, of

c. de aslasten hoger zijn dan het maximum volgens het Voertuigreglement.

Toelichting

Algemeen

De RDW is met de invoering van de centralisatie van de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffingen, artikel 149a e.v. van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wet) en het Besluit ontheffingverlening exceptioneel transport (hierna: het Besluit), met enige uitzonderingen, zoals landbouwvoertuigen, het bevoegde orgaan geworden om ontheffingen voor exceptionele transporten te verlenen. Zoals in de Wet en het Besluit aangegeven moet in een aantal gevallen ten behoeve van de ontheffing toestemming worden verleend door de wegbeheerder.

Deze beleidsregels hebben tot doel om de aanvragers van ontheffingen exceptioneel transport een duidelijk kader te bieden hoe de RDW hierbij te werk gaat. Daartoe worden onder meer de aanvraagprocedure, behandelingsduur, toetsingskader en soorten ontheffing nader uiteengezet.

Voorts wordt inzicht en helderheid geboden omtrent de mogelijke beperkingen en voorschriften die aan een ontheffing worden verbonden. Deze beperkingen en voorschriften zijn niet nieuw, maar een weergave van tot voor kort geldende afspraken van wegbeheerders met de RDW, al dan niet vastgelegd in een mandaatbesluit.

In paragraaf 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen. De aanvraag en besluitvormingsprocedure is geregeld in paragraaf 2 en in paragraaf 3 is opgenomen dat de RDW aan een ontheffing algemene voorschriften kan verbinden. Paragraaf 4 bevat de gebruikelijke slotbepalingen. Bijlage A bevat een nadere toelichting op het bij voertuigtechnische beoordeling gehanteerde toetsingskader. In een aantal gevallen, zoals ook vermeld in artikel 13, resulteert dit ook in een door de RDW afgegeven document dat voor de ontheffing moet worden gebruikt, maar eveneens ten behoeve van volgende ontheffingsaanvragen kan worden gebruikt. Bijlage B bevat de algemene voorschriften die verbonden kunnen worden aan een ontheffing.

Artikel 1

Artikel 1 bevat de definities, voor zover die niet al elders zijn geregeld in de Wegenverkeerswet 1994, het Voertuigreglement of het Besluit ontheffingverlening exceptioneel transport. Artikel 1a is een definitie gegeven van transportbegeleiders, vanwege het feit dat in een aantal gevallen dit als voorschrift aan de ontheffing wordt verbonden. De eisen aan opleiding en uitrusting van de transportbegeleiders is geregeld in de Regeling verkeersregelaars. Voor de goede orde is eveneens vermeld dat de begeleiding uitsluitend mag worden uitgevoerd met motorrijtuigen die voor het publiek als zodanig herkenbaar zijn. In artikel 1b is de term begeleidingsvoertuig hiervoor geïntroduceerd, waarbij voldaan moet worden aan het bepaalde in de Richtlijn exceptioneel transport 1993, die te raadplegen is via internet, www.rdw.nl, of waarvan een kopie is op te vragen bij de RDW. Artikel 1k geeft een definitie van een voertuigtechnisch document. Deze worden na specifieke technische onderzoeken ten behoeve van de geschiktheid van een voertuig voor de uitvoering van een exceptioneel transport afgegeven. Het betreft hier, onder meer het SERT document, en het voorheen geldende ontheffingsattest en de draagvermogenbrief. Deze voorlopers van het Sert document blijven hun geldigheid behouden, nu zij nog immer de voor de ontheffing noodzakelijke technische informatie bevatten. Voertuigtechnische documenten afgegeven door het bevoegde gezag van andere EG en EER landen zijn hieraan gelijkgesteld voorzover deze de vereiste en noodzakelijke technische informatie bieden noodzakelijk voor de afgifte van de – Nederlandse – ontheffing. Ook in die landen vindt introductie van het SERT document plaats. In artikel 1 onder i, j, l en m is een aantal definities opgenomen die specifiek voor de ontheffingverlening relevant zijn. Tot slot is voorzien in aansluiting op definities van het Voertuigreglement die niet al in de Wet of het Besluit zijn opgenomen.

Artikel 2

Artikel 2 geeft de reikwijdte aan waarop de onderhavige beleidsregels van toepassing zijn: aanvragen van ontheffingen voor exceptioneel transport, al dan niet met inbegrip van de lading. Derhalve eveneens voor voertuigen in onbeladen toestand.

Artikel 3

Artikel 3 geeft de soorten ontheffingen en de omvang van de ontheffing aan.

Langlopende ontheffingen hebben als kenmerk dat ze slechts geldig zijn voor 1 voertuig of 1 samenstel van voertuigen voor een verzameling van wegen of weggedeeltes. De ontheffing wordt dan ook per kenteken afgegeven. Langlopende ontheffingen kunnen voor een geldigheidsduur van maximaal 3 jaar worden afgegeven. Gezien de in het derde lid genoemde waarden gaat het hierbij vrijwel altijd om ontheffingen die binnen de autonome beslisruimte van de RDW vallen, nu de wettelijke maten zoals opgenomen in het Voertuigreglement beperkt worden overschreden. Het betreft hier maximale waarden waarvoor een langlopende ontheffing kan worden verleend. Uiteraard blijft de mogelijkheid voor wegbeheerders bestaan om voor specifieke wegen onder hun beheer beperktere afmetingen, gewichten of aslasten te hanteren, hetgeen tot uitdrukking zal worden gebracht in het ontheffingsbesluit. Zo geldt voor het bepaalde in artikel 3, onder e, dat voor wegen onder beheer van het Rijk maximale aslasten van 12 ton mogelijk zijn, echter voor de wegen onder beheer van bijvoorbeeld de provincies geldt 10 ton of minder. In het vierde lid van dit artikel is een uitzondering opgenomen, die dan ook niet de maximale geldigheidsduur kent. De uitzondering heeft naar zijn aard slechts betrekking op een beperkt gebied, nu het wegen van maximaal 2 wegbeheerders betreft, en hierbij geen sprake kan zijn van autosnelwegen. Het gaat hier om de zogenaamde gebiedsontheffingen, waarbij de in het derde lid genoemde waarden worden overschreden. Dit type ontheffing, is functioneel gebleken in havengebieden als Rijnmond en de Eemsmond: in een beperkt gebied zijn naar de aard van de functie van die openbare ruimte veel transportbewegingen, waaronder derhalve ook exceptionele transporten. In nauw overleg tussen de wegbeheerders, transporteurs en de RDW is dit specifieke type ontheffing ontwikkeld. Het uitsluiten van autosnelwegen onder beheer van het Rijk voorkomt dat een landelijk netwerk van dit type ontheffingen kan worden verkregen.

Kenmerkend voor incidentele ontheffingen is dat deze slechts voor een bepaalde route geldig zijn. Uitsluitend op de in de ontheffing vermelde route mag gedurende de geldigheidsduur van de ontheffing een exceptioneel transport worden uitgevoerd. Daarbij is een differentiatie aangebracht in de geldigheidsduur van de incidentele ontheffingen. Allereerst een ontheffing voor de duur van maximaal 2 weken: bestemd voor één bepaalde route. De geldigheidsduur van 2 weken is uitsluitend bedoeld om de uitvoerders van het exceptionele transport voldoende flexibiliteit te geven om binnen die periode een transport te laten plaatsvinden. Met de termijn van 2 weken kan de ontheffing worden gebruikt op het voor zowel voor de transporteur als de wegbeheerder(s) meest gunstige tijdstip en is afdoende rekening gehouden met eventuele vertragingen aan de zijde van de transporteur alsmede met wegwerkzaamheden van beperkte duur op die route. Indien aantoonbaar gemaakt is dat meerdere gelijksoortige exceptionele transporten in een kort tijdsbestek over één bepaalde route moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld ten behoeve van aanvoer van ondeelbare lading voor (bouw)projecten of de aanleg van wegen, viaducten of spoorlijnen, zoals de HSL. In dergelijke, gevallen kan een incidentele ontheffingen voor maximaal 3 maanden worden aangevraagd. Dit zijn de zogenaamde projectontheffingen.

Daarnaast kunnen, onder bijzondere voorwaarden in beperkte omvang, incidentele ontheffingen worden afgegeven met een geldigheidsduur van 1 jaar. Het betreft hier de zogenaamde ‘opstapontheffingen’. Deze faciliteit is in het leven geroepen voor in het bijzonder de beroepsmatige uitvoerders van exceptionele transporten die vanwege de ligging van hun bedrijf in combinatie met de door hun te gebruiken voertuigen, per definitie over een geringe afstand een ontheffing nodig hebben, zodat ze bij hun opdrachtgever kunnen komen voor de uitvoering van het transport.

Lid 9 heeft tot doel de voor de uitvoering van een exceptioneel transport noodzakelijke onbeladen rit(ten) mogelijk te maken. Lid 9, onderdeel a, regelt de ontheffingsmogelijkheden van voertuigen waarvan de afmetingen de wettelijke maxima overschrijden. Dit betreft voertuigen die zijn voorzien van de ZZ kentekens. Deze worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in bijlage A. In onderdeel b is bepaald, dat voor de gevallen, waarbij het samenstel van een trekker met oplegger voor de uitvoering van een exceptioneel transport door de noodzakelijke voertuigkeuze de wettelijk toegestane lengte van het samenstel overschrijdt, onder voorwaarden eveneens een ontheffing kan worden verleend.

Artikel 4 tot en met 6

Gezien de Algemene wet bestuursrecht is de RDW bevoegd om aanvraagformulieren vast te stellen. Deze bevoegdheid is ingevuld in artikel 4, waarbij eveneens is bepaald dat de modellen aanvraagformulieren schriftelijk beschikbaar zijn. Evident is dat de modellen aanvraagformulieren bijdragen aan een adequate en snelle indiening en vervolgens ook afhandeling van aanvragen. De modellen aanvraagformulieren, onder meer gerelateerd aan de soort ontheffing, moeten schriftelijk worden ingediend en ingetrokken. Schriftelijk houdt, conform de Algemene wet bestuursrecht, in schrifttekens derhalve zowel elektronisch, per fax of post.

In artikel 6 is bepaald dat via dezelfde weg als indiening eveneens intrekking van de aanvraag kan plaatsvinden. In het tweede lid is, gelet op de afhandelingtermijn binnen de autonome beslisruimte van de RDW, opgenomen dat de aanvraag binnen 24 uur na registratie, hetgeen overeenkomt met de ontvangst bij de RDW, moet zijn ingetrokken. Alleen dan wordt de aanvraag niet of niet verder afgehandeld. En geldt voor de aanvrager dat niet het volledige aanvraagtarief, maar het hiervoor door de RDW gepubliceerde intrekkingstarief van het tarievenbesluit verschuldigd is. Voor de duidelijkheid zij hierbij vermeld dat indien de aanvraag is behandeld en reeds in een ontheffingsbesluit heeft geresulteerd de aanvrager het voor de ontheffing verschuldigde tarief moet voldoen en derhalve niet in aanmerking kan komen voor het zogenaamde lagere intrekkingstarief.

Artikel 7

In artikel 7 is opgenomen dat de RDW, gezien ook de reeds jarenlange afspraken hierover met de wegbeheerders, bij exceptionele transporten in verband met de hoogte een marge van minimaal 15 centimeter speling tussen de op de route voorkomende hoogtebeperkingen in de vorm van kunstwerken, zoals viaducten, en het exceptionele transport hanteert bij de beoordeling van een aanvraag. Dit ten behoeve van een goede doorstroming van het verkeer, de eventuele gevaarzetting voor de overige weggebruikers en in verband met het voorkomen van eventuele schade aan die kunstwerken, maar ook het exceptionele transport. In het tweede lid is opgenomen dat slechts bij hoge uitzondering hiervan kan worden afgeweken, als geen redelijke alternatieve route of wijze van transport, via bijvoorbeeld de waterweg, of geen voertuig of voertuigtechnische oplossing mogelijk is. Voor en gedurende de aanvraagprocedure zal de aanvrager de daarvoor relevante gegevens dienen te verzamelen en te overleggen. Of het voertuig geschikt is voor het aangevraagde exceptionele transport wordt beoordeeld door de RDW. Een voorbeeld hiervan is dat het aangevraagde exceptionele transport waarbij de hoogte van de lading in geding is, de uitvoering niet mogelijk is met een normale aanhanger, maar wel mogelijk zou kunnen zijn met een dieplader.

In uitzonderlijke gevallen vraagt de RDW toestemming aan de betreffende wegbeheerder en ingeval van een positief besluit in ieder geval het voorschrift aan de ontheffing verbinden van ten minste 2 transportbegeleiders.

Artikel 8

In artikel 8 wordt het toetsingskader aangegeven voor het al dan niet als voorschrift aan de ontheffing verbinden van transportbegeleiding bij een exceptioneel transport, alsmede het aantal transportbegeleiders. Uitgangspunt hierbij is de breedte en lengte van het exceptioneel transport in combinatie met de breedte en typering van de verschillende wegen, onder beheer van de verschillende wegbeheerders. De in dit artikel genoemde maten van wegen in combinatie met het exceptionele transport zijn tot stand gekomen na onderzoek door provincies. Ook bij een exceptioneel transport waarbij de maximum massa wordt overschreden kan transportbegeleiding als voorschrift aan de ontheffing worden verbonden. Zoals aangegeven zal het voldoen aan artikel 7, tweede lid, transportbegeleiding als voorschrift aan de ontheffing worden verbonden. Verder kan ook in verband met bijzondere voertuigconfiguraties het voorschrift transportbegeleiding gelden. Een voorbeeld hiervan is een ontheffing voor rijdende werktuigen met een totale massa van meer dan 84.000 kg en minder dan 100.000 kg, waarbij dit ook nu reed geldt op grond van de Regeling ontheffingverlening Dienst Wegverkeer (Stcrt. 1996, 121 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 2002, 247). De inhoud van dit voorschrift transportbegeleiding wordt al sinds geruime tijd gehanteerd en is in nauw overleg met de belanghebbenden, onder meer de deelnemers van de voormalige projectgroep COV (centralisatie ontheffingverlening), ontwikkeld.

Artikel 9

In artikel 9, eerste lid, is aangegeven dat bij de beoordeling, of als voorschrift transportbegeleiding aan de ontheffing wordt verbonden, de geldigheid van de ontheffing op werkdagen voor wegen onder het beheer van het Rijk en de provincie eveneens beperkt zal worden. Tijdens de zogenaamde spitstijden op werkdagen op het hoofdwegennet mogen geen exceptionele transporten met transportbegeleiding plaatsvinden. Eén en ander in belang van de doorstroming en mogelijke gevaarzetting. Dit laat uiteraard onverlet dat de geldigheid van de ontheffing ook op andere uren van de dag kan worden beperkt of juist voorgeschreven, mits verband houdende met de bescherming van de belangen als bedoeld in artikel 2 van de Wet. In artikel 9, tweede lid is de thans geldende, voor belanghebbende positieve, uitzondering genoemd waarbij voor wegen onder beheer van het rijk een ontheffing voor rijdende werktuigen ook tijdens de zogenaamde spitstijden mag worden gebruikt, ondanks het feit dat transportbegeleiding aan de ontheffing is verbonden.

Artikel 10

In artikel 10 is het toetsingskader van de RDW aangegeven met betrekking tot de geschiktheid van een voertuig voor een exceptioneel transport waarbij de wettelijke maximale massa wordt overschreden: het trekkend motorrijtuig moet geschikt zijn de opgegeven massa ook daadwerkelijk te kunnen voortbewegen. De noodzakelijke gegevens voor deze toetsing dienen op het aanvraagformulier te worden ingevuld. De aanvraag zal worden geweigerd indien het voertuig technisch ongeschikt is voor de uitvoering van het gevraagde exceptionele transport.

Artikel 11

In artikel 11 is de behandelingsduur van aanvraag toch expliciet vermeld, ondanks de in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 10 opgenomen bepalingen Algemene wet bestuursrecht, nu dit al de jarenlang bestaande praktijk is voor aanvragen van ontheffingen, voorheen vallende binnen de door de wegbeheerders afgegeven mandaten en nu vallende binnen de autonome beslisruimte van de RDW. De redelijke termijn voor de afhandeling van dergelijke aanvragen, mits ook volledig ingevuld, is in beginsel 2 werkdagen. Net als bij de Algemene wet bestuursrecht geldt dat de termijn van 2 werkdagen geen fatale termijn is. De behandelingsduur is uiteraard langer dan 2 werkdagen indien nadere gegevens noodzakelijk zijn, voertuigtechnisch onderzoek moet worden uitgevoerd of om toestemming moet worden gevraagd aan wegbeheerders.

Artikel 12

Op grond van artikel 4:4 Algemene wet bestuursrecht is de RDW bevoegd nadere gegevens op te vragen. In artikel 12 is aangegeven, dat de RDW in een aantal in het bijzonder genoemde gevallen dit ook zal gaan doen. In het tweede lid is aangegeven, dat ten behoeve van het zorgvuldig nemen van een ontheffingsbesluit, nadere gegevens en onderzoeken noodzakelijk kunnen zijn. Voertuigtechnische onderzoeken, maar ook een route onderzoek en/of tekening van het beladen transport dragen bij tot een zorgvuldige en gemotiveerde besluitvorming. De voertuigtechnische onderzoeken worden – op aanvraag – door de RDW uitgevoerd waarbij het derhalve noodzakelijk is dat het voertuig beschikbaar wordt gesteld op een door de RDW opgegeven locatie. Niet elke aanvraag zal leiden tot het vragen van nadere gegevens nu dit in sterke mate afhankelijk is van de inhoud van de aanvraag van het exceptioneel transport, de afmetingen en massa, al dan niet in combinatie met de aangevraagde route en daarbij voorzienbare obstakels voor de uitvoering van het exceptioneel transport.

Artikel 13

Artikel 13 voorziet erin dat de RDW voertuigdocumenten afgeeft voor de onderzoeken die op grond van artikel 12 zijn uitgevoerd. In een aantal gevallen zal het onderzoek reeds plaatsvinden in het kader van de toelating en het kentekenen van voertuigen. Die speciaal zijn ontworpen voor exceptionele transporten en veelal zijn voorzien van zogenoemde ZZ kentekens. Het betreft hier het SERT document. De RDW brengt de kosten hiervan, nu deze onderzoeken verband houden met de behandeling van ontheffingsaanvragen, in rekening. Voor trekkende motorrijtuigen worden sinds 1993 ontheffingsattesten afgegeven.

Sinds november 2004 worden voor getrokken voertuigen SERT documenten afgegeven. Dit voertuigtechnisch document is ontwikkeld voor Europees gebruik. SERT staat in dit verband voor Special European Registration of Trailers. Het document vervangt de tot dan toe afgegeven draagvermogenbrief en het oplegger-aanhangwagenattest. De geldigheid van afgegeven voertuigtechnische documenten vervalt zodra technische wijzigingen aan het voertuig worden aangebracht. Op termijn zullen gezien ook de Europese ontwikkelingen nog uitsluitend SERT documenten worden afgegeven, nu er eveneens een SERT document voor trekkende voertuigen in ontwikkeling is. Dit laat echter onverlet dat de nog geldige ontheffingattesten, draagvermogenbrieven en oplegger-aanhangwagenattesten hun geldigheid behouden zodat noch een technische, noch een administratieve conversie naar een SERT document nodig is.

Artikel 14

Artikel 14 geeft aan dat de RDW algemene voorschriften verbindt aan de ontheffing. Ook hier betreft het een weergave van de bestaande afspraken met de wegbeheerders en andere belanghebbenden. De voertuigtechnische voorschriften zijn gezien de taak en expertise van de RDW ontwikkeld door de RDW en houden verband met specifieke voertuigconfiguraties. Voor incidentele ontheffingen en langlopende ontheffingen zijn identieke algemene voorschriften opgenomen in de bijlagen.

Artikel 15

Artikel 15 geeft de inwerkingtredingdatum van deze beleidsregel. Deze datum is afhankelijk van de inwerkingtreding van de wet van 9 december 2004 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot het verlenen van ontheffingen in bepaalde gevallen door de Dienst Wegverkeer en enkele technische wijzigingen (Staatsblad 687) en de inwerkingtreding van het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten.

Bijlage A

Onderdeel I: Hierbij is gekozen voor een schematische weergave van technische eisen aan voertuigen en samenstellen van voertuigen, die in het kader van de aanvraag ontheffing door de RDW worden beoordeeld. Daarbij is tevens aangegeven of en welk soort ontheffing mogelijk is. Voor de duidelijkheid is de toelichting op het schema hier direct bijgevoegd. Zoals hiervoor aangegeven kan op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief een SERT document worden afgegeven. Dit SERT document kan vervolgens ook bij volgende aanvragen voor ontheffingen worden gebruikt.

Onderdeel II: Aan de hand van dit schema wordt voor de 2 categorieën aangegeven hoe het voldoen van de voertuigen aan de draaiproefeisen door de RDW wordt onderzocht. De draaiproefeis houdt in dat voertuigen of samenstellen van voertuigen met de in het schema genoemde afmetingen de daarvoor bepaalde draaiingen en hoeken dienen te kunnen rijden. Indien een voertuig of samenstel van voertuigen aan de eisen voldoet kan dit worden vastgelegd in een SERT document. Aan de hand van dit document kan bij de ontheffing en volgende ontheffingsaanvragen worden aangetoond dat hieraan wordt voldaan.

Bijlage B

In de Algemene voorschriften, welke eveneens op de internetsite van de RDW, www.rdw.nl beschikbaar worden gesteld, is opgenomen welke voorschriften altijd aan de ontheffing worden verbonden. De voor de voertuigen of het samenstel van voertuigen afgegeven voertuigtechnische documenten, noodzakelijk voor de ontheffing, moeten, naast uiteraard de kentekenbewijzen en het ontheffingsbesluit, in het voertuig aanwezig zijn en zo nodig bij staandehouding getoond kunnen worden. Verder is bepaald dat de aanvrager dan wel gebruiker van het ontheffingsbesluit zich moet vergewissen van de mogelijkheid van het uit te voeren transport over de in het besluit genoemde route.

Indien het voor de uitvoering van het transport mogelijk nodig is wegmeubilair te verplaatsen, bijvoorbeeld het verwijderen van een verkeersbord, dient de wegbeheerder hiervan tijdig op de hoogte te worden gesteld. De wegbeheerder zal zelf zorgdragen voor het (laten) weghalen en terugplaatsen van dit wegmeubilair. De kosten hiervan komen voor rekening van de aanvrager.

Voorts moge duidelijk zijn dat onder bepaalde weersomstandigheden geen gebruik mag worden gemaakt van de ontheffing dan wel het gebruik moet worden gestaakt.

Als voorschrift is eveneens opgenomen dat de ontheffing uitsluitend mag worden gebruikt op de rechterrijstrook. Dit is eveneens de plaats op de rijbaan voor het overige verkeer en bevordert derhalve de doorstroming. Het onnodig manoeuvreren met een exceptioneel transport over verschillende rijbanen wordt hiermee voorkomen.

De onder A tot en met H opgenomen voorschriften zijn een weergave van de al lange tijd bestaande afspraken tussen wegbeheerders en de RDW onder meer vastgelegd in de mandaten, resultaten van onderzoeken, uitkomsten van de voorloper van het overlegorgaan als bedoelt in artikel 7 van het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten, de projectgroep COV, en de voorheen door de RDW gehanteerde algemene bepalingen.

Zoals aangegeven in artikel 14 is de RDW bevoegd om eveneens bijzondere voorschriften aan een ontheffing te verbinden.

De Algemeen Directeur van de RDW,

J.G. Hakkenberg

  • 1

    Stb. 2004, 687.

  • 2

    Stb. 2005, 438.

  • 3

    Stcrt. 2000, nr. 79.

  • 4

    Het Besluit tarieven Dienst Wegverkeer wordt jaarlijks in de Staatscourant gepubliceerd.

Naar boven