Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2005/57)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 23 november 2005, nummer 2005/57, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/China Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van China

1. Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 23 november 2005.

2. Achtergrond

Op 30 juni 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in China (kenmerk DPV/AM-877726). Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 22 augustus 2005 en geldt als een actualisering van eerdere ambtsberichten over de situatie in China.

Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid.

3. Overgangsbeleid

Het beleid ten aanzien van Chinese asielzoekers is in werking getreden op 25 maart 2001.

Het beleid ten aanzien van Chinese alleenstaande minderjarige vreemdelingen is in werking getreden op 8 november 2001.

Er is geen bijzonder overgangsbeleid.

4. Algemene situatie in China

Een geleidelijke liberalisering van de economie wordt nog steeds voortgezet. D e Chinese regering duldt echter niet dat de machtspositie van de Chinese Communistische Partij (CCP) wordt aangetast. De Chinese regering is daarom erg gevoelig voor (grote) georganiseerde, onafhankelijke groeperingen die, ongeacht hun aard, het gezag van de communistische partij aan zouden kunnen tasten. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een vakbeweging, een godsdienst, een democratiseringsbeweging of een spirituele beweging.

De afgelopen jaren zijn er kleine verbeteringen zichtbaar op mensenrechtengebied, maar daarnaast worden in China nog steeds de mensenrechten op verschillende terreinen geschonden.

5. Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

5.1. Aanhangers van een spirituele beweging

Spirituele beweging Falun Gong

De Falun Gong is sinds 1999 een verboden sekte. Aanhangers van de Falun Gong worden door de Chinese autoriteiten nog steeds vervolgd.

Duizenden Falun Gong-aanhangers worden bestraft of naar intensieve anti-Falun Gong studiesessies gestuurd waar ze onder grote druk gezet worden om afstand te nemen van de Falun Gong. Volharden zij in hun overtuiging, dan worden ze vaak zonder proces naar heropvoedingskampen gestuurd. Leiders van de Falun Gong worden onmiddellijk in deze kampen opgesloten. Ook worden veel Falun Gong aanhangers in psychiatrische detentiecentra opgesloten.

Andere spirituele bewegingen

Ook andere spirituele bewegingen als de Zhong Gong, Guo Gong en de Sian Gong groep hebben te maken met toegenomen repressie van de Chinese autoriteiten.

Voor nadere informatie over de Falun Gong en de Zhong Gong beweging wordt verwezen naar de ambtsbericht van 28 november 2001 en 30 juni 2005.

Indien betrokkene zich erop beroept aanhanger te zijn van één van de genoemde spirituele bewegingen en hij aannemelijk maakt dat hij strafrechtelijk vervolgd wordt of zal worden vanwege lidmaatschap van een spirituele beweging, en er sprake is van een strafmaat van een zeker gewicht, of dat hij vanwege dit lidmaatschap naar een heropvoedingskamp zal worden gestuurd of in een psychiatrisch detentiecentrum zal worden opgesloten, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

5.2. Aanhangers van religieuze groeperingen

Er zijn vijf officieel erkende religies in China: het katholicisme, het protestantisme, het boeddhisme, het taoïsme en de islam. Traditionele inheemse volksreligies, gelieerd aan het taoïstische of het boeddhistische geloof, worden door honderden miljoenen burgers gepraktiseerd en in wisselende mate getolereerd door de Chinese autoriteiten.

In de Chinese grondwet staat vrijheid van godsdienst en de vrijheid om niet te geloven omschreven. Nog steeds heeft de Chinese overheid weinig respect voor de grondwettelijke vrijheid van godsdienst. Locale autoriteiten maken geregeld gebruik van administratieve procedures om zonder rechtsgang leden van niet-geregistreerde kerkgenootschappen te veroordelen tot heropvoeding door arbeid. Vooral leiders van ongeoorloofde kerken lopen het risico te worden geïntimideerd, verhoord, vastgezet en mishandeld.

Sinds 1982 bestaat een verbod op huiskerken. Niet geregistreerde plaatsen, zoals ondergrondse huiskerken, zijn daarom sinds 1982 illegaal. Op hoog politiek niveau is in de zomer van 2004 besloten de aanpak van niet-geregistreerde kerken te verscherpen.

In 1996 is door het Staand Comité van het Nationaal Volkscongres een besluit aangenomen om alle sekten te verbieden en de leden te vervolgen. Leden van illegale sektes lopen het risico te worden opgepakt en te worden gedetineerd.

Indien betrokkene aannemelijk maakt dat hij strafrechtelijk vervolgd wordt of zal worden, vanwege lidmaatschap van een religieuze groepering of sekte, en er sprake is van een strafmaat van een zeker gewicht, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

5.3. Politieke dissidenten en mensenrechtenactivisten

Uit het ambtsbericht van 30 juni 2005 (paragraaf 3.3.1) blijkt dat de Chinese autoriteiten niet toelaten dat de leidende rol van de Chinese Communistische Partij wordt aangetast of in gevaar gebracht en dat kritiek wordt geleverd op regeringsleiders of officiële beleidsuitgangspunten van die partij.

Politieke dissidenten en mensenrechtenactivisten kunnen daarom op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel, indien zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij als zodanig bekend zijn bij de Chinese autoriteiten en dat de problemen die zij verwachten van de zijde van de autoriteiten, te herleiden zijn tot daden van vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.

5.4. Etnische minderheden

5.4.1. Oeigoeren

Discriminatie

In het westen van China in Xinjiang leven de Oeigoeren. Zij zijn etnisch verwant aan de Turkse volkeren en de overheersende godsdienst is de islam. Oeigoeren voelen zich achtergesteld in vergelijking met de Han-Chinezen in Xinjiang.

Indien Oeigoeren zich beroepen op discriminatie dient voor de beoordeling of de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, bezien te worden of de discriminatie is aan te merken als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag (zie C1/4.2.5).

Onafhankelijkheidsstreven en religieus extremisme

Veel Oeigoeren streven naar een vrij Oost-Turkestan, zonder Chinese overheersing.

Sinds 1996 worden in Xinjiang campagnes gevoerd tegen separatisme, terrorisme en religieus extremisme, waarbij onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen vreedzame uitingen van protest enerzijds en gewelddadige anderzijds. Vooral sinds de aanslagen van 11 september 2001 in de VS treden de Chinese autoriteiten hard op. Oeigoeren worden onder meer veroordeeld voor illegale religieuze activiteiten en het in gevaar brengen van de staatsveiligheid.

Oeigoeren die aannemelijk maken dat zij bij terugkeer strafrechtelijk vervolgd worden of zullen worden vanwege politieke of religieuze activiteiten in China, terwijl er sprake is van een strafmaat van een zeker gewicht, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

In zaken waarbij aanslagen of separatistische activiteiten een rol spelen, dient aandacht te worden besteed aan de mogelijke toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Zie hiervoor C1/5.13.3 en C3/10.14.

Terugkeer

Uit het ambtsbericht blijkt dat voor Oeigoeren die het land hebben verlaten zonder de juiste procedures te volgen (bijvoorbeeld zonder paspoort of met en vals paspoort) de kans erg groot is dat zij zullen worden ondervraagd wanneer zij terugkeren naar China. Dit geldt ook voor Oeigoeren van wie de autoriteiten vermoeden dat zij politiek asiel hebben aangevraagd in het buitenland of die langere tijd in het buitenland hebben verbleven. Soms leidt een ondervraging tot arrestatie van de terugkerende Oeigoer. In welke gevallen dat is, is niet aan te geven. In geval van arrestatie loopt betrokkene het risico te worden mishandeld of gefolterd.

Indien een Oeigoer aannemelijk maakt dat hij deel uitmaakt van één van de hierboven genoemde categorieën en dat hij bij terugkeer niet alleen zal worden ondervraagd, maar tevens zal worden gearresteerd, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel.

Hierbij gelden de volgende aantekeningen:

– Het dient onderzocht en geloofwaardig te zijn dat de vreemdeling daadwerkelijk een Oeigoer is uit China. Zie hiervoor het kopje ‘Geloofwaardigheid’.

– Het vermoeden bij de Chinese autoriteiten dat de vreemdeling asiel heeft aangevraagd mag niet het gevolg zijn van eigen (bewust of opzettelijk) toedoen van de betrokken asielzoeker. Dit wordt in ieder geval aangenomen indien de vreemdeling zelf (of via zijn gemachtigde) aan de Chinese autoriteiten kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel heeft aangevraagd in het buitenland of dat hij problemen heeft (gehad) met de Chinese autoriteiten. Het feit dat de vreemdeling contact heeft gezocht met de autoriteiten vormt dan een sterke aanwijzing dat er geen sprake is van gegronde vrees voor vervolging door de autoriteiten.

– Indien de asielmotieven geen verband houden met de gronden voor vluchtelingschap, of indien de asielzoeker slechts zeer geringe activiteiten heeft verricht, is het niet op voorhand aannemelijk dat de autoriteiten vermoeden dat de vreemdeling asiel heeft aangevraagd. In deze gevallen geldt een verzwaarde bewijslast aan de kant van de asielzoeker. De asielzoeker zal in deze gevallen overtuigend moeten motiveren dat hij een risico loopt.

– Als ‘langere tijd’ wordt aangemerkt een termijn van meer dan zes maanden.

– Aangezien het ambtsbericht aangeeft dat niet is aan te geven in welke gevallen een ondervraging zal uitmonden in een arrestatie, dient hiermee voorzichtig te worden omgegaan.

Derdelandenexcepties

Ingeval van Oeigoeren geldt dat Centraal-Aziatische landen meewerken aan het uitleveren van Oeigoeren aan China. Kazachstan en China hebben hiertoe een verdrag getekend. De derdelandenexceptie kan daarom niet aan Oeigoeren met de Chinese nationaliteit worden tegengeworpen als het gaat om Afghanistan, Kazachstan, Kyrgyzstan, Nepal, Oezbekistan, Pakistan, Tadjikistan en Turkmenistan.

Geloofwaardigheid

Er dient nauwkeurig te worden onderzocht of de betrokken vreemdeling daadwerkelijk een Oeigoer uit China is.

Indien betrokkene Oeigoers spreekt, is dit een vrij sterke aanwijzing dat hij daadwerkelijk Oeigoer is. Indien betrokkene geen documenten heeft, dient extra aandacht te worden besteed aan de vraag of betrokkene daadwerkelijk afkomstig is uit China. Ook in de aan Xinjiang grenzende landen (met name in Kazachstan) komen Oeigoeren voor. Aanknopingspunt hiervoor is dat Oeigoeren uit China Chinees (Mandarijn) moeten kunnen spreken en schrijven. Deze taal is de officiële taal in China en wordt op alle openbare scholen in China gedoceerd. Overal in China zijn er Chinezen die steeds in het Mandarijn spreken. Hoewel het mogelijk is dat betrokkene in het dagelijks leven Oeigoers spreekt, moet hij iets in het Mandarijn kunnen vertellen. Documentloze Oeigoeren die niets over de Chinese taal (Mandarijn) kunnen vertellen komen in beginsel niet uit China.

5.4.2. Tibetanen

Veel Tibetanen zijn gekant tegen de zo groot mogelijke etnische assimilatie van Tibet en zijn etnische bevolking door de Chinese autoriteiten. Het streven naar autonomie voor Tibet door de Dalai Lama wordt door China geïnterpreteerd als een onafhankelijkheidsstrijd. Tibetaanse boeddhistische monniken en nonnen zijn soms als politiek activist actief. Iedere politieke activiteit wordt door de Chinese regering onderdrukt en vaak worden pro-onafhankelijkheidsactivisten opgepakt.

Het Tibetaanse boeddhisme kan openlijk worden beleden. Vele traditionele religieuze handelingen en uitingen van het geloof zijn toegestaan. Het komt echter voor dat religieuze activiteiten, zoals festivals, door de overheid worden gezien als uitingen van politieke onvrede of onafhankelijkheidsstreven. Ook worden kloosters gesloten en worden monniken en nonnen opgepakt die beschuldigd worden van politieke gedragingen.

Tibetaanse asielzoekers, die aannemelijk maken dat zij strafrechtelijk vervolgd worden of zullen worden vanwege politieke activiteiten in China en er sprake is van een strafmaat van een zeker gewicht, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Terugkeer

Uit het ambtsbericht blijkt dat voor Tibetanen die het land hebben verlaten zonder de juiste procedures te volgen (bijvoorbeeld zonder paspoort of met en vals paspoort) de kans erg groot is dat zij zullen worden ondervraagd wanneer zij terugkeren naar China. Dit geldt ook voor Tibetanen van wie de autoriteiten vermoeden dat zij politiek asiel hebben aangevraagd in het buitenland of die langere tijd in het buitenland hebben verbleven. Soms leidt een ondervraging tot arrestatie van de terugkerende Tibetaan. In welke gevallen dat is, is niet aan te geven. In geval van arrestatie loopt betrokkene het risico te worden mishandeld of gefolterd.

Indien een Tibetaan aannemelijk maakt dat hij deel uitmaakt van één van de hierboven genoemde categorieën en dat hij bij terugkeer niet alleen zal worden ondervraagd, maar tevens zal worden gearresteerd, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel.

Hierbij gelden de volgende aantekeningen:

– Het dient onderzocht en geloofwaardig te zijn dat de vreemdeling daadwerkelijk een Tibetaan is uit China. Zie hiervoor het kopje ‘Geloofwaardigheid’.

– Het vermoeden bij de Chinese autoriteiten dat de vreemdeling asiel heeft aangevraagd mag niet het gevolg zijn van eigen (bewust of opzettelijk) toedoen van de betrokken asielzoeker. Dit wordt in ieder geval aangenomen indien de vreemdeling zelf (of via zijn gemachtigde) aan de Chinese autoriteiten kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel heeft aangevraagd in het buitenland of dat hij problemen heeft (gehad) met de Chinese autoriteiten. Het feit dat de vreemdeling contact heeft gezocht met de autoriteiten vormt dan een sterke aanwijzing dat er geen sprake is van gegronde vrees voor vervolging door de autoriteiten.

– Indien de asielmotieven geen verband houden met de gronden voor vluchtelingschap, of indien de asielzoeker slechts zeer geringe activiteiten heeft verricht, is het niet op voorhand aannemelijk dat de autoriteiten vermoeden dat de vreemdeling asiel heeft aangevraagd. In deze gevallen geldt een verzwaarde bewijslast aan de kant van de asielzoeker. De asielzoeker zal in deze gevallen overtuigend moeten motiveren dat hij een risico loopt.

– Als ‘langere tijd’ wordt aangemerkt een termijn van meer dan zes maanden.

– Aangezien het ambtsbericht aangeeft dat niet is aan te geven in welke gevallen een ondervraging zal uitmonden in een arrestatie, dient hiermee voorzichtig te worden omgegaan.

Geloofwaardigheid

Verhoogde aandacht dient te worden besteed aan de vraag of betrokkene daadwerkelijk een Tibetaan uit China is.

Indien betrokkene Tibetaans spreekt, is dit een vrij sterke aanwijzing dat hij daadwerkelijk Tibetaan is. Indien betrokkene geen documenten heeft, dient extra aandacht te worden besteed aan de vraag of betrokkene daadwerkelijk afkomstig is uit China. Aanknopingspunt hiervoor is dat Tibetanen uit China Chinees (Mandarijn) moeten kunnen spreken en schrijven Deze taal is de officiële taal in China en wordt op alle openbare scholen in China gedoceerd. Overal in China zijn er Chinezen die steeds in het Mandarijn spreken. Hoewel het mogelijk is dat betrokkene in het dagelijks leven Tibetaans spreekt, moet hij iets in het Mandarijn kunnen vertellen. Taalanalyses voor Tibetanen (Tibetaans) zijn mogelijk. Documentloze Tibetanen die niets over de Chinese taal (Mandarijn) kunnen vertellen komen in beginsel niet uit China.

5.4.3. Etnische Mongolen uit Binnen-Mongolië

In Binnen-Mongolië is geen sprake van discriminatie van de etnisch Mongoolse minderheid. Activiteiten van Binnen-Mongolen die door de Chinese autoriteiten worden beschouwd als separatisme worden niet geduld en kunnen leiden tot meerjarige gevangenisstraf. Protestbewegingen die openlijk streven naar een onafhankelijk Binnen-Mongolië zijn sinds 1995 niet of nauwelijks meer actief in Mongolië.

Etnisch Mongoolse asielzoekers, die aannemelijk maken dat zij strafrechtelijk vervolgd worden of zullen worden vanwege politieke activiteiten in Binnen-Mongolië en er sprake is van een strafmaat van een zeker gewicht, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

In zaken waarbij aanslagen of separatistische activiteiten een rol spelen, dient aandacht te worden besteed aan de mogelijke toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Zie hiervoor C1/5.13.3 en C3/10.14.

5.5. Gezinnen met meerdere kinderen

Een beschrijving van de toepassing van het Chinese beleid dat in 1979 werd ingezet om het aantal geboorten en daarmee de bevolkingsgroei te beperken, is te vinden in het ambtsbericht van 28 augustus 2000, paragraaf 3.3.4. Een geactualiseerd beeld is te vinden in het ambtsbericht van 30 juni 2005, paragraaf 3.1.2 en 3.4.1. De regels voor de handhaving van het geboortebeleid in China worden geleidelijk versoepeld. In sociaal-maatschappelijk opzicht is er geen sprake van discriminatie van illegale kinderen.

Op 1 september 2002 is de eerste nationale wet over gezinsplanning in werking getreden. Deze wet geeft verdere invulling aan de beperkte constitutionele voorzieningen die daarvoor de enige richtlijn vormden voor lokale regelgeving voor dit onderwerp. De bedoeling van deze wet is dat een einde komt aan machtsmisbruik en corruptie met betrekking tot het innen van boetes en belastingen bij gezinnen die meer dan één kind hadden gekregen.

Een beroep op het geboortebeleid is op zichzelf onvoldoende om tot verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a of b, Vreemdelingenwet over te gaan.

5.6. Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in subparagraaf C1/4.2.12 is van toepassing.

6. Bijzondere aandachtspunten

In deze paragraaf wordt ingegaan op meer algemene omstandigheden die van belang (kunnen) zijn bij de beoordeling of de asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

6.1. Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit China is geen besluit genomen in de zin van artikel 43 Vreemdelingenwet.

6.2. Veilig land van herkomst

China wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

6.3. Veilig derde land / land van eerder verblijf

China wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

6.4. Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in subparagraaf C1/3.3.3 is van toepassing.

6.5. Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in paragraaf C1/4.4 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot China geen bijzonderheden.

6.6. Opvangmogelijkheden minderjarigen en bijzonderheden met betrekking tot het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen is adequate opvang in China voorhanden. Minderjarige asielzoekers van Chinese nationaliteit komen derhalve niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Voorts blijkt dat er duidelijkheid bestaat over de ontvangst van de minderjarige in Chinezen door de autoriteiten aldaar. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat bij de feitelijke terugkeer de toegang tot een concrete opvangplaats niet door de Nederlandse autoriteiten geregeld behoeft te worden.

Op 9 april 2001 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht uitgebracht over de positie van minderjarigen in China (zelfredzaamheid, opvang en terugkeer). Een geactualiseerd beeld is te vinden in het ambtsbericht van 30 juni 2005, paragraaf 3.4.3.

In beginsel dient ervan te worden uitgegaan dat de opvang in weeshuizen in China adequaat is. Dit geldt ook voor situaties waarin sprake is van een minderjarige vrouw met een kind. Uit het ambtsbericht van 30 juni 2005 blijkt dat ook voor hen adequate opvang aanwezig is.

Indien in het individuele geval wordt betwist dat adequate opvang voor betrokkene aanwezig is, wordt – gelet op de uitgebreide mogelijkheden van (adequate) opvang – van de betrokkene verwacht dat hij aantoont dat in zijn geval geen adequate opvang aanwezig is ofwel dat hij aantoont dat er een reële kans is dat hij geplaatst wordt in een weeshuis of verzorgingshuis dat, naar lokale maatstaven gemeten, niet adequaat is. De bewijslast ligt hierbij bij de betrokken asielzoeker.

Indien een vreemdeling in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’, dan wordt deze vergunning ingetrokken op grond van de aanwezigheid van adequate opvang in China. Een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voortgezet verblijf’, dan wel een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning, wordt afgewezen. De verblijfsvergunningen van Chinese vreemdelingen die onder het overgangsrecht 18+ vallen, worden echter niet ingetrokken.

6.7. Driejarenbeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.

6.8. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het gestelde in C1/5/13.3 is van toepassing. In paragraaf 5 van dit hoofdstuk is aangegeven ten aanzien van welke groepen sprake zou kunnen zijn van de bedoelde gedragingen.

6.9. Republiekvlucht

Republiekvlucht is op zichzelf onvoldoende reden om tot statusverlening over te gaan. Er zijn geen aanwijzingen dat het aanvragen van asiel in het buitenland leidt tot strafrechtelijke vervolging of anderszins tot speciale aandacht van de kant van de autoriteiten.

6.10. Legale uitreis

Uit het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat uitreis van migranten uit China dikwijls legaal geschiedt. Door het wegnemen van een aantal administratieve obstakels begin 2001 heeft de Chinese overheid de legale uitreis van Chinese staatsburgers aanzienlijk eenvoudiger gemaakt. Na de legale uitreis reist men vaak onder een valse naam verder. De reis eindigt veelal zonder papieren. Door de Chinese autoriteiten worden deze mensen niet als illegale emigranten beschouwd; zij hebben China immers legaal verlaten.

7. Procedurele aspecten

Het gestelde in C3/10 tot en met C3/16 is van toepassing. Het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde feiten dient te worden opgestart bij het Gemeenschappelijk Centrum Kennis, Advies en Ontwikkeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Dit is ook van toepassing indien het onderzoek wordt verricht door derden, zoals het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Een uitzondering hierop vormt het leeftijdsonderzoek in het kader van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen, zie C5/24.

Model M40-B (vragenlijst Chinese ama’s) dient ten behoeve van de identiteitsvaststelling door iedere gestelde Chinese alleenstaande minderjarige tijdens het eerste gehoor in de aanmeldcentrumprocedure ingevuld te worden. Op basis van de vragenlijst wordt door de posten in China onderzoek verricht. De posten in China mogen de Chinese autoriteiten alleen benaderen voor onderzoek, indien door de rechter in beroep is bevestigd dat de vreemdeling geen Verdragsvluchteling is. Aangezien het onderzoek minder tijd vergt als de Chinese autoriteiten worden benaderd, wordt alleen onderzoek met behulp van de vragenlijsten opgestart indien uit een rechterlijke uitspraak is gebleken dat de vreemdeling geen vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag is.

Een afwijzende uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening is op zichzelf onvoldoende om het onderzoek waarbij de autoriteiten mogen worden benaderd, op te starten. Een verzoek om een voorlopige voorziening richt zich tegen het niet opschorten van de werking van de beschikking en niet op de vraag of de vreemdeling verdragsvluchteling is.

Indien de vreemdeling hoger beroep instelt tegen de uitspraak waarin is overwogen dat betrokkene geen verdragsvluchteling is, kan eveneens onderzoek worden opgestart en uitgevoerd. Door het instellen van een hoger beroep wordt de werking van het bestreden besluit niet opgeschort.

Het resultaat van het onderzoek wordt dus niet gebruikt ten behoeve van de besluitvorming op de asielaanvraag en de ambtshalve toets aan het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Het dient ter vaststelling van de identiteit ter verkrijging van een laissez-passer in de terugkeerfase.

8. Terugkeer en uitzetting

8.1. Categoriale bescherming

Asielzoekers uit China komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet (zie paragraaf C1/4.5).

8.2. Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit China is geen besluit genomen in de zin van artikel 45, vierde lid, Vreemdelingenwet.

8.3. Terug- en overnameovereenkomsten

Met China is geen overeenkomst gesloten met betrekking tot de terugname van eigen onderdanen.

8.4. Praktische aspecten terugkeer

Naar China is terugkeer praktisch mogelijk.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 23 november 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij wijziging 2005/57

Het hoofdstuk “Het asielbeleid ten aanzien van China” is gewijzigd naar aanleiding van een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 juni 2005.

Naar aanleiding van dit hoofdstuk heeft een beleidswijziging plaatsgehad met betrekking tot Tibetanen en Oeigoeren. Voor het overige zijn wijzigingen in het hoofdstuk beperkt.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze,

de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven