Tussentijds Bericht Nationaliteiten TBN 2005/1

Aan: - De Burgemeesters (t.a.v. hoofden Burgerzaken)

i.a.a.:

- De Minister van Buitenlandse Zaken

- de Gevolmachtigde Minister van Aruba

- de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen

- de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Onderdeel: Stafdirectie Uitvoeringsbeleid

Datum: 25 januari 2005

Ons kenmerk: INDUIT 05- 164 (AUB)

Aard: Bekendmaking van voorschriften

Juridische achtergrond: Rijkswet op het Nederlanderschap/Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap; Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap

Bijlagen: -

Geldigheidsduur: Een jaar, ingaande twee dagen na publicatie in de Staatscourant

Onderwerpen: Wijziging Rijkswet op het Nederlanderschap en de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap, mede in verband met de totstandkoming van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap

Inleiding

Dit Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN) ziet op aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RRWN) met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 2000, 618), mede in verband met de totstandkoming van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap. De wijzigingen (zie Stb. 2004, 335) hebben betrekking op:

A. Artikel 1 en artikel 27 van de RWN;

B. Artikel IV en artikel V van de RRWN.

A. Wijziging van artikel 1 en artikel 27 RWN

Toelichting

De wijziging van de definitiebepaling van `Onze Minister' vloeit voort uit de taakverdeling binnen het nieuwe Nederlandse kabinet. Tevens is de definitie aangepast om statuutrechtelijke redenen. Artikel 3, eerste lid onder c, van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt dat het Nederlanderschap een aangelegenheid van het Koninkrijk is. De raad van ministers van het Koninkrijk is, aldus artikel 7 van het Statuut, samengesteld uit de door de Koning benoemde ministers en de door de regering van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk van Aruba benoemde Gevolmachtigde Minister. De ministers van de regering van Nederland worden, anders dan de ministers en de regeringen van de Nederlandse Antillen en van Aruba, allen door de Koning benoemd en zijn dan ook allen lid van de raad van ministers van het Koninkrijk. De ministers van de raad van het Koninkrijk worden niet in functie benoemd. Artikel 1, eerste lid, onder a, van de RWN bepaalde vóór de wijziging dat voor de toepassing van de RWN onder Onze Minister moet worden verstaan: Onze Minister van Justitie van het Koninkrijk. Deze benaming is op zichzelf niet juist, nu er, zoals aangegeven, geen ministers in de raad van ministers van het Koninkrijk zijn, die als lid van die raad als minister van het Koninkrijk zijn benoemd.

Nu het Statuut noch spreekt van Koninkrijksminister noch van Nederlandse minister met zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk, is gekozen voor de omschrijving van Onze Minister als `Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk'.

De wijziging van artikel 1, tweede lid houdt verband met de totstandkoming van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap. Met de inwerkingtreding op 1 januari 2005 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap wordt een buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap voor erkenning in aanmerking komt in het kader van de RWN gelijkgesteld met een huwelijk. De wijziging van de Rijkswet heeft tot gevolg dat voor verkrijging van het Nederlanderschap ook in aanmerking komt de partner van een Nederlander als het partnerschap in het buitenland is geregistreerd en op grond van de wettelijke regeling van het conflictenrecht in Nederland kan worden erkend. De nationaliteitsrechtelijke gelijkstelling van het in Nederland geregistreerde partnerschap en het buiten Nederland geregistreerde partnerschap dat in Nederland wordt erkend, geldt, omdat het een Rijkswet is, voor de drie landen van het Koninkrijk. Het zojuist gestelde, neemt niet weg dat de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap alleen in Nederland kan worden toegepast.

Artikel 1

Artikel 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap luidt per 1 januari 2005 als volgt:

“1. In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk;

b. meerderjarige: hij die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt of voordien in het huwelijk is getreden;

c. moeder: de vrouw die het kind ter wereld heeft gebracht;

d. vader: de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat;

e. vreemdeling: hij die de Nederlandse nationaliteit niet bezit;

f. staatloze: een persoon die door geen enkele staat, krachtens die wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd;

g. toelating: instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba;

h. hoofdverblijf: de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede heeft.

2. Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze rijkswet wordt mede verstaan onder:

a. echtgenoot: de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede de partner in een buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap wordt erkend, en

b. huwelijk: het in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede het buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap wordt erkend.”

De toelichting op artikel 1, eerste lid aanhef en onder a komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

Ad artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a

In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: Onze Minister: Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk;

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is belast met de uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap.”

De derde alinea van de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“Ook meerderjarig in de zin van de Rijkswet zijn degenen die vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar een geregistreerd partnerschap in Nederland zijn aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN. Zij blijven ook meerderjarig na een beëindiging met wederzijds goedvinden of door ontbinding van dat partnerschap of na het overlijden van de partner voordat betrokkene achttien jaar is geworden.”

De toelichting op artikel 1, tweede lid, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

Ad artikel 1, tweede lid

Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze rijkswet wordt mede verstaan onder:

a. echtgenoot: de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede de partner in een buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap wordt erkend, en

b. huwelijk: het in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede het buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap wordt erkend.

In het kader van de RWN worden in Nederland geregistreerde partnerschappen gelijkgesteld met een huwelijk. Met ingang van 1 januari 2005 worden buiten Nederland geregistreerde partnerschappen gelijkgesteld met een huwelijk, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN. Dit betekent dat op of na 1 januari 2005 voor verkrijging van het Nederlanderschap op gelijke wijze als een huwelijkspartner in aanmerking komt, de partner van een Nederlander als het partnerschap in het buitenland is geregistreerd en op grond van het conflictenrecht in Nederland wordt erkend.

De nationaliteitsrechtelijke gelijkstelling van het in Nederland geregistreerde partnerschap en het buiten Nederland geregistreerde partnerschap dat in Nederland wordt erkend, geldt voor de drie landen van het Koninkrijk. Het zojuist gestelde, neemt niet weg dat de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap alleen in Nederland kan worden toegepast.

De gelijkstelling geldt echter niet bij de toepassing van artikel 15A, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. Hoofdregel van artikel 15A, RWN is dat het Nederlanderschap verloren gaat door vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een land dat partij is bij het Verdrag van Straatsburg 1. In een aantal gevallen zal dat verlies echter niet intreden. Zo zal het Nederlanderschap niet verloren gaan indien het land, waarvan men de nationaliteit heeft verkregen, tevens partij is bij het Tweede Protocol en de betrokkene bovendien gehuwd is met een persoon die de nationaliteit van dat land bezit. Deze uitzondering geldt niet indien in plaats van een huwelijk sprake is van een geregistreerd partnerschap. Dat vloeit rechtstreeks voort uit de woorden `Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze Rijkswet' in dit artikellid.

In de toelichting bij artikel 15A, aanhef en onder a, RWN is een en ander verder verduidelijkt; zie aldaar voorbeeld 3, in samenhang met voorbeeld 2.”

Artikel 6

De eerste gedachtestreep van de toelichting op artikel 6, eerste lid aanhef en onder a, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“- hij meerderjarig is. Hij moet dus ten minste achttien jaar zijn of voordien gehuwd zijn (geweest). (Zie voor uitleg van het begrip `meerderjarige' de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.) Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;”

De eerste gedachtestreep van paragraaf 1 van de toelichting op artikel 6, eerste lid aanhef en onder c, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“- hij minderjarig is. Hij moet dus jonger dan achttien zijn en nimmer gehuwd (geweest) zijn noch in Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of een buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;”

De eerste gedachtestreep van paragraaf 1 van de toelichting op artikel 6, eerste lid aanhef en onder d, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“- hij minderjarig is. Hij moet dus jonger dan achttien zijn en nimmer gehuwd (geweest) zijn noch in Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of een buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;”

De eerste gedachtestreep van de toelichting op artikel 6, eerste lid aanhef en onder e, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“- hij meerderjarig is: hij moet dus ten minste achttien jaar zijn of voordien gehuwd zijn (geweest). (Zie voor uitleg van het begrip `meerderjarige' de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.) Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN; én”

De eerste gedachtestreep van de toelichting op artikel 6, eerste lid aanhef en onder f, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“- hij meerderjarig is: hij moet dus ten minste achttien jaar zijn of voordien gehuwd zijn (geweest). (Zie voor uitleg van het begrip `meerderjarige' de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.) Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN; én”

De eerste gedachtestreep van de toelichting op artikel 6, eerste lid aanhef en onder g, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“- hij gedurende minstens drie jaar de echtgenoot is van een en dezelfde Nederlander. De echtgenoot moet op het moment van de bevestiging van de verkrijging in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Dat Nederlanderschap is niet vereist gedurende de gehele periode van drie jaar. Onder echtgenoot wordt tevens verstaan de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN; én”

De eerste zin in de tweede alinea van de toelichting op artikel 6, eerste lid aanhef en onder g, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“Met huwelijk wordt in dit geval bedoeld huwelijk respectievelijk geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN.”

De vierde alinea van de toelichting op artikel 6, eerste lid aanhef en onder g, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“Het al dan niet met een (notarieel) samenlevingscontract samenwonen met een Nederlander is niet gelijkgesteld aan een huwelijk.”

Artikel 7

In de toelichting op artikel 7, RWN wordt na de vierde alinea van paragraaf 3.3 de volgende tekst opgenomen:

“Uit het GBA uittreksel blijkt onder andere of er sprake is van een huwelijk, een in Nederland geregistreerd partnerschap of een buiten Nederland erkend geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN.”

Artikel 8

De eerste paragraaf van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende paragraaf:

“Op het moment dat een verzoek om naturalisatie wordt ingediend, moet de verzoeker meerderjarig zijn in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. Hij moet dus of de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, voordien in het huwelijk zijn getreden of voordien in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN. De burgemeester onderzoekt de meerderjarigheid van de verzoeker aan de hand van de gegevens in de GBA. Indien de geboortedatum in de overgelegde stukken niet overeenstemt met de GBA, bevordert de burgemeester dat de GBA zo mogelijk wordt aangepast. Het verdient aanbeveling dat de burgemeester deze mutatie meedeelt aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Daarmee wordt voorkomen dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten onrechte een dubbel dossier aanlegt over dezelfde verzoeker.”

De laatste zin in de alinea vóór voorbeeld 1 van de toelichting op artikel 8, vijfde lid, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende zin:

“De periode van verzorging en opvoeding moet dus direct vooraf zijn gegaan aan zijn achttiende jaar, zijn voordien gesloten huwelijk of zijn voordien in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN.”

Artikel 9

De eerste alinea van de toelichting op artikel 9, derde lid, aanhef en onder d, RWN komt te vervalen en wordt vervangen door de volgende alinea:

“Voor een verzoeker die is gehuwd met een Nederlander (van het andere of van hetzelfde geslacht) geldt geen afstandsverplichting. Ook de verzoeker die in Nederland een geregistreerd partnerschap met een Nederlander is aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap is aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN, kan een beroep doen op deze uitzondering. Verzoeker behoeft geen bereidheidsverklaring te ondertekenen. In het geval dat het huwelijk - anders dan door overlijden - tussen de indiening van het verzoek en de beslissing op het verzoek door echtscheiding is ontbonden, zal verzoeker alsnog afstand moeten doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Hetzelfde geldt voor de beëindiging met wederzijds goedvinden of door ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Immers, het moment van de beslissing op het verzoek om naturalisatie is doorslaggevend voor de beoordeling of verzoeker aan de voorwaarden voldoet. Voor de verzoeker die met een ongehuwde Nederlander een duurzame relatie heeft, geldt de afstandseis onverkort.”

De derde en de vierde alinea van de toelichting op artikel 9, derde lid, aanhef en onder e, RWN komen te vervallen en worden vervangen door de volgende alinea's:

“Ingevolge onderdeel d van dit artikellid geldt de afstandsverplichting niet voor een verzoeker die is gehuwd met een Nederlander. Ook de verzoeker die in Nederland een geregistreerd partnerschap met een Nederlander is aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap is aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN, kan een beroep doen op deze uitzondering. Indien twee met elkaar gehuwde personen of twee geregistreerde partners beide een verzoek om naturalisatie hebben ingediend, dient zoveel mogelijk tegelijkertijd op de verzoeken te worden beslist. Het is niet de bedoeling dat een van de (huwelijks)partners eerder wordt genaturaliseerd, waarna de ander geen afstand meer behoeft te doen op grond van het feit dat hij of zij de (huwelijks)partner is van een Nederlander.

Personen die afstand moeten doen en die ná de totstandkoming van de naturalisatie huwen met een Nederlander of een geregistreerd partnerschap (zie artikel 1, tweede lid, RWN) aangaan, kunnen evenmin met succes een beroep doen op onderdeel d. Uit de tekst volgt immers dat het moet gaan om een persoon die bij het indienen van het verzoek reeds `is' gehuwd met een Nederlander.”

Artikel 15

Het algemene gedeelte van de toelichting op artikel 15 komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

Algemeen

Dit artikel regelt uitsluitend het verlies van het Nederlanderschap door meerderjarigen. Meerderjarig zijn volgens artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN:

- personen van achttien jaar en ouder;

- personen, jonger dan achttien jaar, die gehuwd of gehuwd zijn geweest;

- personen, jonger dan achttien jaar, die in Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN. Zij blijven ook meerderjarig na beëindiging met wederzijds goedvinden of door ontbinding van het partnerschap of na het overlijden van de partner voordat betrokkene achttien is geworden.”

De laatste alinea van paragraaf 1.1. van de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

“Onder echtgenoot wordt tevens verstaan de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap of een buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, en onder huwelijk tevens het in Nederland geregistreerd partnerschap en het buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie voor een uitzondering hierop de toelichting bij artikel 15A RWN).”

Artikel 15 A

De zesde alinea van de toelichting op artikel 15A, aanhef en sub a, (Verdrag van Straatsburg) komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

“Artikel 1, tweede lid, RWN bepaalt dat voor de toepassing van artikel 15A, aanhef en onder a, RWN onder `echtgenoot' niet is begrepen `geregistreerde partner' en dat onder `huwelijk' niet is begrepen `geregistreerd partnerschap'. Artikel 1, tweede lid, RWN, vloeit voort uit het Verdrag van Straatsburg. Hieronder wordt een en ander met voorbeelden verduidelijkt.”

Tevens komt voorbeeld 3 te vervallen en wordt vervangen door het volgende voorbeeld:

Voorbeeld 3

De in voorbeeld 2 bedoelde B is niet gehuwd met een Franse vrouw. Wel zijn B en de vrouw partners in een in Nederland geregistreerd partnerschap. Voor het overige is de casus exact hetzelfde als die bij voorbeeld 2.

De uitkomst is hier echter anders. Weliswaar is Frankrijk ook partij bij het Tweede Protocol, maar in dit geval kan ten aanzien van B niet worden gesteld dat hij behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN. Immers, ingevolge artikel 1, tweede lid, RWN mag voor de toepassing van artikel 15A RWN onder huwelijk niet tevens een geregistreerde partnerschap worden verstaan.

B verliest dan ook zijn Nederlanderschap als gevolg van de directe werking van het Verdrag van Straatsburg (artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg) en hij kan zich niet beroepen op het gestelde in de tweede zin van artikel 15A, aanhef en onder a, RWN.”

Artikel 16

In de algemene toelichting op artikel 16, RWN komt bij het onderdeel minderjarigheid de tekst van de tweede en derde gedachtestreep te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“- zij in Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

- hun in Nederland geregistreerde partnerschap of hun buiten Nederland geregistreerde partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN, is beëindigd.”

Artikel 26

De eerste zin van de eerste alinea van de toelichting op artikel 26, eerste lid, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende zin:

“Alleen personen die tijdens hun meerderjarigheid, dus op of na hun achttiende jaar, of indien zij voordien gehuwd zijn, indien zij een in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of een of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN, de Nederlandse nationaliteit hebben verloren, vallen onder deze bepaling.”

Artikel 27

In artikel 27, tweede lid, RWN komen de woorden `datum van' te vervallen. Artikel 27, tweede lid, RWN luidt als volgt:

“Artikel 27

2 Artikel 3, derde lid, als gewijzigd bij Rijkswet van 21 december 2000 tot de wijziging van de Rijkswet o p het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618), is alleen van toepassing op kinderen geboren na de inwerkingtreding van die Rijkswet.

Toelichting

Bij de tot 1 januari 2005 geldende redactie van artikel 27, tweede lid, RWN, viel strikt genomen het kind dat werd geboren op 1 april 2003 niet onder de werking van artikel 27, tweede lid RWN, dat op die dag in werking was getreden. Pas een kind geboren op 2 april 2003 (of daarna) viel onder de redactie van het op 1 april 2003 gewijzigde artikel. Dit is nimmer de bedoeling geweest, en met de wetswijziging is dit rechtgezet.”

B. Wijziging van artikel IV en artikel V van de RRWN

Toelichting

De artikelen IV, tweede en derde lid, en V, tweede lid, volzin, zijn vervallen. Hierdoor is bereikt dat voor een ieder die valt onder de werking van artikel 15, eerste lid, onder c, de verliestermijn van tien jaar niet eerder dan op 1 april 2003 aanvangt.

Artikel IV RRWN

Artikel IV van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb.618) wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel IV RRWN

De in artikel 15, eerste lid, onder c, genoemde periode vangt niet eerder aan dan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet”

In de toelichting op artikel IV van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap komen de tweede en derde alinea te vervallen.

Artikel V RRWN

In artikel V, tweede lid, RRWN vervalt de tweede volzin. Het artikel daardoor komt als volgt te luiden:

Artikel V RRWN

2. Hij die op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze Rijkswet, zijn Nederlanderschap heeft verloren en aan wie na 1 januari 1990 een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel een reisdocument in de zin van de Paspoortwet is verstrekt, wordt geacht het Nederlanderschap niet te hebben verloren.”

In de toelichting op artikel V, tweede lid, RRWN komt in de eerste alinea de zin “Een nieuwe ... op 1 januari 1994” te vervallen en wordt vervangen door de volgende zin:

“Indien betrokkene ook valt onder de werking van artikel 15, eerste lid, onder c, RWN begint een nieuwe verliestermijn van tien jaar niet eerder te lopen dan op 1 april 2003.”

In de toelichting op artikel V, tweede lid, RRWN komt voorbeeld 2 te vervallen en wordt vervangen door het volgende voorbeeld:

Voorbeeld 2

E, van Nederlandse en Australische nationaliteit, geboren in 1960 in Australië, woont sedert 10 februari 1987 in Australië. E is laatstelijk op 5 augustus 1991 in het bezit gesteld van een Nederlands paspoort. Op 10 februari 1997 heeft hij zijn Nederlanderschap verloren op grond van de verliesbepaling van het oude artikel 15, aanhef en onder c, RWN (hij woont dan immers tien jaar in zijn geboorteland, waarvan hij tevens de nationaliteit bezit).

Bij inwerkingtreding van artikel V, tweede lid, RRWN op 1 februari 2001 wordt E geacht zijn Nederlanderschap niet te hebben verloren, aangezien aan hem na 1 januari 1990 een Nederlands paspoort is verstrekt. Hebben minderjarige kinderen van E op grond van het oude artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, RWN tegelijk met hem het Nederlanderschap verloren, dan worden ook die kinderen geacht het Nederlanderschap niet te hebben verloren. Of de kinderen inmiddels (na het aanvankelijke verlies van het Nederlanderschap) meerderjarig zijn geworden speelt geen rol.

Voor E is op 1 april 2003 een nieuwe verliestermijn van 10 jaar gaan lopen. Voor een inmiddels (na aanvankelijk verlies van het Nederlanderschap) meerderjarig geworden kind van E, dat ook geacht wordt het Nederlanderschap niet te hebben verloren en dat in zijn geboorteland is blijven wonen, begint de verliestermijn van het nieuwe artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN te lopen op de dag waarop hij meerderjarig is geworden, maar niet eerder dan op 1 april 2003.”

Tot slot

De tekst van dit TBN wordt, voor zover relevant, zo spoedig mogelijk verwerkt in de Handleiding RWN.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk,namens de Minister,
het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,
P.W.A. Veld.

Naar boven