Uitvoeringsregeling reclassering 2005

Regeling van de Minister van Justitie van 9 november 2005, nr. DDS 5378751, houdende regels over de uitvoering van reclasseringswerkzaamheden (Uitvoeringsregeling reclassering 2005)

De Minister van Justitie,

Gelet op de artikelen 2, derde lid, 6, derde lid, 38, vijfde lid, en 40 van de Reclasseringsregeling 1995;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. medewerker: een persoon in dienst van de in artikel 5, eerste lid, onder a, van de Reclasseringsregeling 1995 bedoelde instellingen van maatschappelijke dienstverlening of een vrijwilliger, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b, van de Reclasseringsregeling 1995, die een gedetineerde bezoekt;

b. gedetineerde: een persoon ingesloten in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Reclasseringsregeling 1995;

c. reclasseringswerker: de in artikel 6 van de Reclasseringsregeling 1995 bedoelde persoon;

d. managementafspraken: afspraken die tussen de reclasseringsinstelling en Onze Minister over de uitvoering van de reclasseringswerkzaamheden worden gemaakt en over de voortgang waarvan periodiek door de reclasseringsinstelling aan Onze Minister wordt gerapporteerd.

Hoofdstuk 2

Aanwijzingseisen en beëdiging van reclasseringswerkers

Paragraaf 2.1 Aanwijzingseisen

Artikel 2

1. Als reclasseringswerker kan slechts worden aangewezen degene die:

a. in het bezit is van het diploma Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs (maatschappelijk werk en dienstverlening, HSAO-MDW) of van een voor het reclasseringswerk als gelijkwaardig te beschouwen getuigschrift;

b. in dienst is van een reclasseringsinstelling en

c. beschikt over een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan een medewerker van een reclasseringsinstelling die belast is met de uitvoering van werkstraffen en in het bezit is van het diploma Middelbaar Sociaal Agogisch Onderwijs of een als gelijkwaardig te beschouwen getuigschrift, als reclasseringswerker worden aangewezen.

3. Ten behoeve van de aanwijzing als reclasseringswerker legt de kandidaat de stukken over waaruit blijkt dat hij voldoet aan de in het eerste en tweede lid gestelde eisen.

Artikel 3

1. De aanwijzing kan worden geschorst, indien de reclasseringswerker op ernstige wijze tekortschiet in de uitoefening van zijn taak.

2. De aanwijzing kan worden ingetrokken, indien blijkt van omstandigheden die, hadden zij zich voorgedaan of waren zij bekend geweest ten tijde van de aanwijzing, zouden hebben geleid tot het niet verlenen van die aanwijzing.

3. De aanwijzing kan worden ingetrokken na beëindiging van de werkzaamheden als reclasseringswerker en wordt in ieder geval ingetrokken na beëindiging van het dienstverband met de reclasseringsinstelling.

Paragraaf 2.2 Beëdiging

Artikel 4

Alvorens zijn functie te aanvaarden, legt de reclasseringswerker voor de rechtbank in het arrondissement van de plaats waar hij is tewerkgesteld de volgende eed of belofte af:

‘Ik zweer (beloof), dat ik mijn taak overeenkomstig de gestelde voorschriften naar geweten zal vervullen en de zaken waarvan ik door de uitoefening van mijn functie kennis draag en waarvan ik het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik krachtens wettelijk voorschrift of uit hoofde van mijn functie tot mededeling verplicht ben. Zo waarlijk helpe mij God Almachtig (Dat beloof ik)’

Artikel 5

1. De reclasseringsinstelling verzoekt de griffier van de rechtbank het tijdstip voor de beëdiging vast te stellen, zo mogelijk binnen een maand na ontvangst van het verzoek.

2. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan volgens het model dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd. Het gaat vergezeld van een afschrift van de beschikking, waaruit de aanwijzing van de reclasseringswerker blijkt.

3. De griffier deelt de reclasseringsinstelling het tijdstip mee waarop de beëdiging zal plaatsvinden.

4. De griffier maakt van de eedsaflegging een akte op en zendt afschrift daarvan aan de reclasseringsinstelling.

Artikel 6

Het bestuur van de reclasseringsinstelling verstrekt de reclasseringswerker na diens beëdiging een bewijs waarmee hij zich als zodanig kan legitimeren.

Hoofdstuk 3

Subsidiëring

Paragraaf 3.1 Subsidieverlening

Artikel 7

1. De ontwerpbegroting en het beleidsplan met de voorgenomen werkzaamheden, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Reclasseringsregeling 1995, geeft voor het komende subsidiejaar en indicatief voor de drie daarop volgende jaren in ieder geval aan:

a. een visie in hoofdlijnen op de te verwachten ontwikkelingen voor de reclassering als onderdeel van de strafrechtsketen;

b. de beleidsvoornemens met een financiële vertaling daarvan, met name ten aanzien van de ontwikkeling van de te leveren producten, de daaraan gerelateerde kostprijzen en de prioriteitenstelling die bij de uitvoering daarvan wordt aangehouden;

c. de wijze waarop wordt voldaan aan de door Onze Minister gestelde prioriteiten door middel van de voorgenomen werkzaamheden;

d. te verwachten knelpunten bij de uitvoering van het beleidsplan en de wijze waarop de reclasseringsinstelling deze wil oplossen.

2. De in het eerste lid genoemde ontwerpbegroting is gebaseerd op het besluit waarbij de subsidie, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Reclasseringsregeling 1995 met betrekking tot het lopende subsidiejaar is verleend.

3. Onze Minister kan in de uitnodiging, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995, met betrekking tot de eisen van de ontwerpbegroting en het beleidsplan aanwijzingen geven.

Artikel 8

1. De definitieve begroting en het activiteitenplan, bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Reclasseringsregeling 1995, bevatten een voorstel voor te maken managementafspraken over in ieder geval :

a. het aantal geplande producten;

b. de kostprijs per product.

2. Onze Minister kan in de uitnodiging, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995, met betrekking tot de eisen van de definitieve begroting en het activiteitenplan aanwijzingen geven.

Artikel 9

1. In het besluit, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995, worden de managementafspraken vastgelegd.

2. In het besluit wordt tevens kenbaar gemaakt volgens welke aanwijzingenop grond van artikel 12, derde lid, de subsidie wordt verrekend.

Paragraaf 3.2 Subsidievaststelling

Artikel 10

1. De jaarrekening, bedoeld in artikel 26, tweede lid, onder a, van de Reclasseringsregeling 1995, bestaat uit de balans en de exploitatierekening met een toelichting.

2. De op grond van artikel 26, tweede lid, onder c, van de Reclasseringsregeling 1995 gecontroleerde jaarrekening geeft in samenhang met het jaarverslag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, onder b, van de Reclasseringsregeling 1995, en volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht dat de Minister een verantwoord oordeel kan vormen omtrent:

a. het vermogen en het exploitatiesaldo,

b. de solvabiliteit en de liquiditeit van de reclasseringsinstelling, voor zover de aard van de jaarrekening dat toelaat, en

c. de hoeveelheid reclasseringsproducten die is geleverd en voldoet aan de door Onze Minister gestelde productiecriteria.

3. De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte en de samenstelling in actief- en passiefposten van het vermogen op het einde van het boekjaar weer.

4. De exploitatierekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het exploitatiesaldo op het einde van het boekjaar weer.

5. De in de jaarrekening opgenomen baten en lasten, alsmede de balansmutaties zijn tot stand gekomen in overeenstemming met van toepassing zijnde wettelijke regelingen.

6. De jaarrekening sluit aan op de begroting, waarvoor subsidie is verleend en op de subsidieverlening van dat jaar. Zij behelst een vergelijking met de gerealiseerde producten, de werkelijke uitgaven voor de projecten en de overige budgetten, in het jaar voorafgaand aan het boekjaar.

Artikel 11

Het jaarverslag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, onder b, van de Reclasseringsregeling 1995, beschrijft in samenhang met de jaarrekening in ieder geval de vergelijking tussen de afgesproken en de gerealiseerde managementafspraken, met name ten aanzien van de aantallen producten, de daaraan gerelateerde kostprijs, de projecten, de overige budgetten en een toelichting op de verschillen.

Artikel 12

1. De subsidievaststelling geschiedt voor de aantallen producten op basis van de gerealiseerde productie op basis van de bij de subsidieverlening vastgestelde kostprijs. De gerealiseerde productie is de productie zoals verantwoord in de jaarrekening en het jaarverslag en die voldoet aan de door Onze Minister gestelde productiecriteria.

2. De subsidievaststelling over het totaal van de producten kan ten hoogste het bedrag zijn dat in de subsidieverlening voor het boekjaar waarop de subsidievaststelling betrekking heeft, is vermeld.

3. De gerealiseerde productie, projecten en overige budgetten worden verrekend overeenkomstig de aanwijzingen van Onze Minister.

Artikel 13

1. Ten behoeve van de accountantscontrole bedoeld in artikel 26, tweede lid, onder c, van de Reclasseringsregeling 1995, is er een controleprotocol dat wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister.

2. Indien geen goedkeurende accountantsverklaring (zonder beperkingen) kan worden afgegeven, stelt Onze Minister de subsidie vast met inachtneming van de bevindingen van de accountant, zoals die blijken uit de accountantsverklaring en het daarbij behorende rapport van bevindingen. De in de jaarrekening verantwoorde productie, die niet aan de productiecriteria voldoet of waarvan niet kan worden vastgesteld of aan die criteria wordt voldaan, kan door Onze Minister bij de subsidievaststelling als niet gerealiseerde productie worden aangemerkt. Tevens kan Onze Minister een sanctie opleggen van maximaal 10% van de verleende subsidie.

Paragraaf 3.3 Informatievoorziening

Artikel 14

1. Een reclasseringsinstelling informeert Onze Minister uiterlijk vier weken na iedere vier maanden over de uitvoering van de managementafspraken, bedoeld in artikel 9, eerste lid, met een inhoudelijke en financiële toelichting ten aanzien van de verschillen met de vorige periodes van vier maanden en de planning voor het desbetreffende jaar.

2. Een reclasseringsinstelling informeert Onze Minister uiterlijk tien dagen na iedere twee maanden over de productierealisatie. Deze informatie bevat de voor de monitoring relevante informatie over de instroom, realisatie en voorraad per reclasseringsproduct.

3. In het besluit, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995, wordt nader aangegeven welke informatie als bedoeld in het eerste en tweede lid aan Onze Minister moet worden verstrekt.

Artikel 15

Een reclasseringsinstelling verstrekt aan de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming de inlichtingen die deze in het kader van zijn taak vraagt.

Paragraaf 3.4 Administratieve voorschriften

Artikel 16

1. Een reclasseringsinstelling behoeft de voorafgaande toestemming van Onze Minister voor:

a. het vervreemden of het bezwaren van registergoederen alsmede van andere vermogensbestanddelen, verkregen met de bouwsubsidie tot en met het jaar 2004;

b. het overbrengen van met de subsidie tot en met het jaar 2004 verkregen vermogen en/of vermogensbestanddelen naar andere organisaties met of zonder rechtspersoonlijkheid, zonder reële tegenprestatie;

c. een juridische fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

d. het doen van aangifte tot haar faillissement of het aanvragen van haar surséance van betaling;

e. het ontbinden van de instelling.

2. Onze Minister beslist binnen vier weken omtrent de toestemming.

3. De beslissing kan éénmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

4. Indien omtrent de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

5. Een reclasseringsinstelling doet onverwijld melding aan Onze Minister van:

a. het oprichten van dan wel het deelnemen in een rechtspersoon;

b. het wijzigen van de statuten.

Artikel 17

1. Een reclasseringsinstelling verzekert haar aansprakelijkheid naar burgerlijk recht tegenover derden in voldoende mate.

2. Een reclasseringsinstelling verzekert de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht van personen die op grond van bepalingen in het Wetboek van Strafrecht en in het Wetboek van Strafvordering taakstraffen verrichten, indien deze aansprakelijkheid niet reeds anderszins is verzekerd.

3. Een reclasseringsinstelling verzekert haar onroerende zaken tegen brandschade naar herbouwwaarde en haar roerende zaken tegen brandschade, waterschade en diefstal.

4. De van Onze Minister ontvangen subsidiegelden worden risicomijdend beheerd.

Artikel 18

1. Voor het ter beschikking stellen van goederen aan of het verrichten van diensten voor derden brengt een reclasseringsinstelling een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien daarbij geen middelen verkregen met de subsidie van het ministerie van Justitie worden aangewend.

3. Een reclasseringsinstelling verstrekt desgevraagd aan Onze Minister een beschrijving van de tussen haar en andere rechtspersonen bestaande organisatorische en financiële banden, alsmede van zodanig nog in het leven te roepen of te wijzigen banden, voor zover deze banden van invloed kunnen zijn op de bepaling van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 19

1. Indien een reclasseringsinstelling haar reclasseringswerkzaamheden beëindigt, komt Onze Minister een direct opeisbare vordering op de reclasseringsinstelling toe op het vermogen en/of de vermogensbestanddelen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a en b.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien gebouwen, terreinen of roerende zaken ten behoeve waarvan Onze Minister subsidie heeft verleend, worden vervreemd of geheel of gedeeltelijk aan hun bestemming worden onttrokken. Het bedrag van de vordering is in dit geval gelijk aan de directe opbrengstwaarde van de desbetreffende zaken.

3. Onze Minister komt de in het eerste lid bedoelde vordering niet toe, indien de werkzaamheden van de reclasseringsinstelling met toestemming van Onze Minister door een andere reclasseringsinstelling worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die reclasseringsinstelling in eigendom worden overgedragen.

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

De bepalingen van deze regeling zijn van toepassing vanaf het boekjaar 2005.

Artikel 21

De Uitvoeringsregeling reclassering (Stcrt. 1998, 109) wordt ingetrokken.

Artikel 22

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

Artikel 23

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling reclassering 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 9 november 2005.
De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.

Toelichting

Algemeen

Op 1 januari 2004 is de Reclasseringsregeling 1995 gewijzigd in verband met de overheveling van enkele taken van de Stichting Reclassering Nederland (hierna: SRN) naar het ministerie van Justitie of naar de reclasseringsinstellingen zelf (Besluit van 4 december 2003, Stb. 511). De zogenoemde koepeltaken die door SRN werden uitgevoerd (in het bijzonder de verdeling van de middelen over en de erkenning van de reclasseringsinstellingen) zijn overgenomen door het ministerie van Justitie. Sinds 2004 ontvangen de reclasseringsinstellingen de subsidie rechtstreeks van het ministerie van Justitie. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van reclasseringswerkzaamheden berust niet langer alleen bij de SRN, maar is met de wijziging van (artikel 2 van) de Reclasseringsregeling 1995 (hierna ook: Rr) gelegd bij reclasseringsinstellingen die door de minister van Justitie zijn erkend. Naast de SRN zijn als reclasseringsinstelling erkend de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg en een dertiental stichtingen die zich bezig houden met verslavingsreclassering, gezamenlijk vertegenwoordigd door de Stichting Verslavingsreclassering GGZ (SVG). De SVG maakt namens de door haar vertegenwoordigde reclasseringsinstellingen afspraken met het ministerie van Justitie over de subsidie.

De Uitvoeringsregeling reclassering (Stcrt. 1998, 109), die strekt ter uitvoering van een aantal artikelen uit de Reclasseringsregeling, moest aan vorengenoemde wijzigingen worden aangepast. De onderhavige regeling bevat deze aanpassingen.

Bij brief van 21 oktober 2003 (Kamerstukken II 2003–2004, 29 270, nr. 1) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de visie ten aanzien van de missie en taken van de reclassering. De inrichting van de reclasseringsorganisatie dient op deze taakuitvoering te worden aangepast. Over de belangrijkste wijzigingen in de inrichting is de Kamer bij brief van 14 maart 2005 (Kamerstukken II 2004–2005, 29 270, nr. 7) ingelicht. Het betreft met name de instelling van de Advies- en Distributiepunten Reclassering en de nieuwe (sturende) rol van de opdrachtgevers OM, ZM en DJI bij het bepalen van de gewenste reclasseringsproducten. Om positie en taken van de reclassering goed te verankeren is een wetsvoorstel op de reclassering in voorbereiding, dat naar verwachting in 2006 bij de Tweede kamer zal worden ingediend. In vervolg daarop zal ook de lagere regelgeving worden aangepast.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de Uitvoeringsregeling aan te passen aan de gewijzigde sturings-, financierings- en afrekensystematiek (zgn. outputsturing en outputfinanciering) van de reclassering. Sinds 2002 is de besturingsrelatie tussen het ministerie van Justitie en de reclasseringsinstellingen gewijzigd doordat het ministerie sindsdien de reclasseringsinstellingen op output stuurt. Onder output wordt hier verstaan de producten en projecten van de reclasseringsinstellingen, die voldoen aan de vooraf gestelde kwaliteitsnorm. In de praktijk betekent dit dat het ministerie met de reclasseringsinstellingen afspraken maakt welke output (in aantallen) door de instellingen wordt geleverd. Daarbij worden tevens afspraken gemaakt over de kwaliteit van de output. Jaarlijks en zonodig tussentijds – op basis van de periodieke rapportages – vindt bijsturing plaats. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de reclasseringswerkzaamheden ligt bij de reclasseringsinstellingen.

Onder outputfinanciering wordt in dit verband verstaan de vorm van afrekening, waarbij de gerealiseerde resultaten worden bekostigd door de opgeleverde aantallen producten te vermenigvuldigen met de daarvoor afgesproken kostprijs. Deze systematiek is in de paragrafen subsidieverlening en subsidievaststelling van hoofdstuk 3 van de Uitvoeringsregeling verder uitgewerkt. Hoofdstuk 3 geeft ten opzichte van hoofdstuk 4 van de Reclasseringsregeling 1995 aanvullende voorschriften die verband houden met de subsidiëring van de reclassering. In hoofdstuk 4 Rr is de subsidieverhouding tussen de rijksoverheid en de reclasseringsinstellingen neergelegd. Een reclasseringsinstelling ontvangt jaarlijks ten laste van de Justitiebegroting een subsidie voor alle reclasseringswerkzaamheden die door haarzelf en onder haar verantwoordelijkheid door anderen worden verricht. Deze subsidieverstrekking vindt stapsgewijs plaats. De verschillende stappen (van voorlopige subsidieaanvraag tot definitieve subsidievaststelling) zijn in de Reclasseringsregeling aangegeven. In aanvulling hierop worden in hoofdstuk 3 van de Uitvoeringsregeling nog nadere regels gesteld. Artikel 40 Rr biedt hiertoe de ruimte.

Als logisch gevolg van outputsturing is de bepaling inzake de arbeidsvoorwaardenontwikkeling (artikel 9 van de Uitvoeringsregeling van 1998) in de onderhavige regeling geschrapt. Ook de bepalingen met betrekking tot de bevoorschotting (artikelen 10 en 11 van de Uitvoeringsregeling van 1998) zijn niet meer in de regeling opgenomen. De wijze van bevoorschotting wordt geregeld in de beschikking tot subsidieverlening.

Voorts is in de onderhavige regeling niet langer een bepaling over het vormen van een egalisatiereserve opgenomen (artikel 15 van de Uitvoeringsregeling van 1998). Zoals hierboven al is aangegeven, is het ministerie van Justitie met ingang van 2004 een rechtstreekse subsidierelatie aangegaan met reclasseringsinstellingen die onderdeel zijn van organisaties, waarvoor de reclasseringsproductie slechts een beperkt (5 à 10 %) deel van de activiteiten uitmaakt. Tot en met 2003 werden deze subsidies verstrekt aan de SRN, die deze als koepeltaak verder met die reclasseringsinstellingen afhandelde. Ten behoeve van het vormen en verantwoorden van de egalisatiereserve is betrouwbare informatie nodig omtrent vermogen en resultaat, verkregen met subsidie van het ministerie van Justitie. Dergelijke gesegmenteerde informatie is in de hiervoor bedoelde reclasseringsinstellingen slechts met grote moeite te verkrijgen. Om de administratieve lasten voor de reclasseringsinstellingen te beperken, wordt daarom afgezien van regelgeving omtrent overschotten en tekorten. Om onterechte overschotten op de subsidie te voorkomen, zal daarentegen in het kader van outputsturing sterk worden gestuurd op de kostprijs van de te leveren producten. Deze kostprijs zal in ieder geval minimaal éénmaal per drie jaar worden geëvalueerd.

Naast de genoemde paragrafen subsidieverlening en -vaststelling bevat hoofdstuk 3 bepalingen over de informatievoorziening van een reclasseringsinstelling aan het ministerie en over administratieve voorschriften. De controlevoorschriften voor de accountant, die waren vastgelegd in de Regeling controleprotocol subsidiëring reclasseringsinstellingen 1992 en in afzonderlijke beschikkingen, zijn gewijzigd en opnieuw vastgelegd in artikel 13 van de regeling.

In hoofdstuk 2 van de regeling zijn de aanwijzingseisen en de bepalingen met betrekking tot de beëdiging van reclasseringsmedewerkers opgenomen. Deze bepalingen zijn inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de Uitvoeringsregeling van 1998.

In artikel 38 van de in 1998 in werking getreden Penitentiaire beginselenwet is een regeling opgenomen met betrekking tot de toelating van personen tot de inrichting. Hierdoor zijn de in hoofdstuk 4 van de oude regeling opgenomen bepalingen met betrekking tot de toelating van derden tot de inrichtingen overbodig geworden en in de onderhavige regeling ook niet meer genoemd.

Hoofdstuk 4 bevat een aantal overgangs- en slotbepalingen.

Ten behoeve van de duidelijkheid en de leesbaarheid van de regeling is een nieuwe regeling opgesteld. Derhalve is in artikel 21 bepaald dat de (oude) Uitvoeringsregeling reclassering uit 1998 wordt ingetrokken. De nieuwe regeling wordt aangehaald als Uitvoeringsregeling reclassering 2005 (artikel 23). In de artikelsgewijze toelichting is aangegeven welke wijzigingen in de regeling zijn aangebracht.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Artikel 1 bevat een omschrijving van een aantal begrippen, die niet in de Reclasseringsregeling 1995 zijn gedefinieerd. Het betreft onder meer begrippen die voorkomen in hoofdstuk 4, met betrekking tot de toelating van derden tot penitentiaire inrichtingen ten behoeve van reclasseringswerk, zoals het begrip ‘gedetineerde’. Tevens is in het artikel een omschrijving van het begrip managementafspraken opgenomen. Managementafspraken zijn de afspraken die door een reclasseringsinstelling en de minister van Justitie jaarlijks worden gemaakt over de uitvoering van de reclasseringswerkzaamheden door de instelling. Het betreft hierbij zowel afspraken omtrent speerpunten van het beleid als afspraken omtrent de bedrijfsvoering. De managementafspraken worden vastgelegd in het besluit van de minister tot verlening van subsidie aan de instelling (zie artikel 9, eerste lid) en vormen de basis voor de verantwoording die door de instelling aan de minister moet worden afgelegd via de viermaandsrapportages.

Het begrip ‘reclasseringsinstelling’ is reeds gedefinieerd in de Reclasseringsregeling 1995 en behoeft daarom niet opnieuw omschreven te worden.

Hoofdstuk 2. Aanwijzingseisen en beëdiging van reclasseringswerkers

Artikel 2

In het eerste lid van artikel 6 Rr is neergelegd wie reclasseringsmedewerkers zijn. Reclasseringswerkers zijn de door het bestuur van een reclasseringsinstelling als zodanig aangewezen personeelsleden van de reclasseringsinstelling. Het gaat hier om personeelsleden tot wier gewone werkzaamheden het behoort de reclasseringswerkzaamheden als omschreven in artikel 8 Rr. te verrichten. Personeel dat op andere wijze bij de uitvoering van de reclasseringstaken is betrokken, bijvoorbeeld als manager of administratieve kracht, komt niet voor aanwijzing in aanmerking.

In de artikelen 2 tot en met 4 worden (conform artikel 6, derde lid, Rr) regels gesteld over de eisen voor aanwijzing. Hierdoor wordt verzekerd dat uniforme opleidingseisen en voorwaarden gelden waaraan de reclasseringswerker moet voldoen om voor aanwijzing in aanmerking te komen. Zo wordt ook gewaarborgd dat de reclasseringswerker een zekere kennis en geschiktheid bezit die als noodzakelijk minimum moet gelden om zijn taak naar behoren te kunnen vervullen. Het diploma Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs, maatschappelijk werk en dienstverlening (HSAO-MWD) zal voor de meerderheid van de reclasseringswerkzaamheden het meest aangewezen zijn. In bepaalde situaties, bijvoorbeeld ten aanzien van de reclasseringswerkers verbonden aan instellingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, Rr die vanuit een speciale doelstelling op bijzondere wijze of ten behoeve van één of meer bijzondere categorieën van personen reclasseringswerkzaamheden verrichten, kan dit anders zijn. Artikel 2, eerste lid, onder a, laat ten behoeve van hen ruimte voor een gelijkwaardig getuigschrift, waarbij ’gelijkwaardig’ ook betrekking heeft op de kwaliteit en de zwaarte van de opleiding. In voorkomend geval bepaalt de stichting welke getuigschriften als gelijkwaardig kunnen gelden. In het tweede lid wordt een uitzondering gemaakt voor de medewerker die belast is met de uitvoering van werkstraffen. Deze dient in het bezit te zijn van het diploma Middelbaar Sociaal Agogisch Onderwijs of een gelijkwaardig te beschouwen getuigschrift.

In artikel 2, eerste lid, onder b, is bepaald dat als reclasseringswerker slechts aangewezen kan worden degene die in dienst is van een reclasseringsinstelling. Het personeel van de reclasseringsinstellingen treedt in dienst op grond van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst. Met reclasseringswerkers in dienst van een reclasseringsinstelling kunnen worden gelijkgesteld bij de instelling gedetacheerde personen, voorzover deze laatste geheel onder dezelfde voorwaarden en onder dezelfde eindverantwoordelijkheid van de instelling als het personeel in (vaste) dienst reclasseringswerkzaamheden verrichten. De instelling kan hen, mits zij aan de in artikel 2, eerste lid, gestelde voorwaarden voldoen, in voorkomend geval voor een tijdelijke periode, als reclasseringswerker aanwijzen en hun beëdiging verzoeken.

In het kader van een sollicitatieprocedure legt een sollicitant ten bewijze van zijn opleiding en ten behoeve van zijn aanstelling een aantal stukken over, zoals in ieder geval diploma’s dan wel gelijkwaardige getuigschriften, de verklaring omtrent het gedrag en recente pasfoto’s. De instelling beschikt met deze stukken tevens over de benodigde gegevens om in voorkomend geval een aanwijzing als reclasseringswerker te doen en een verzoek om beëdiging aan de griffier van de rechtbank te richten. In artikel 2, derde lid is neergelegd dat een medewerker ten behoeve van de aanwijzing genoemde stukken dient te overleggen.

Met het gebruik van haar bevoegdheid reclasseringswerkers aan te wijzen, oefent de reclasseringsinstelling een openbare functie uit. Zij vormt in zoverre een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat een aanwijzing een beschikking is waartegen de reclasseringswerker een bezwaarschrift kan indienen bij de instelling, en daarna beroep kan instellen bij de rechtbank. De artikelen 8:1 en 7:1, alsmede de hoofdstukken 4 en 6 van de Awb zijn van toepassing. Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van een aanwijzing onder voorwaarden of beperkingen, alsmede ingeval van schorsing of intrekking van de aanwijzing (geregeld in artikel 3). De toepasselijkheid van de Awb brengt mee, dat de desbetreffende beschikkingen van de reclasseringsinstelling schriftelijk dienen te worden genomen en met redenen omkleed dienen te zijn. Aan het slot van haar beschikkingen zal de instelling ingevolge artikel 3:45 van de Awb vermelden dat belanghebbende daartegen binnen de aangegeven termijn bij haar bezwaar kan maken.

Artikel 3

In artikel 3 is aangegeven in welke gevallen een aanwijzing kan worden geschorst of kan worden ingetrokken door de reclasseringsinstelling. Het betreft hier situaties waarin de reclasseringswerker ernstig te kort schiet in de uitoefening van zijn taak (schorsing) of waarin blijkt van omstandigheden die, hadden zij zich voorgedaan of waren zij bekend geweest ten tijde van de aanwijzing, zouden hebben geleid tot het niet verlenen van die aanwijzing. In dat geval kan de aanwijzing worden ingetrokken. Een aanwijzing kan voorts worden ingetrokken na beëindiging van de werkzaamheden als reclasseringswerker en wordt in ieder geval ingetrokken na beëindiging van het dienstverband met de reclasseringsinstelling.

Artikel 4

De werkzaamheden van de reclasseringswerker omvatten onder andere het optreden als deskundige voor de rechtbank en het bezoeken van verdachten of veroordeelden op politiebureaus of in penitentiaire inrichtingen. Gelet op het karakter van deze werkzaamheden is vereist dat zij niet door de reclasseringswerker onder eigen verantwoordelijkheid kunnen worden verricht, dan nadat deze werker door de rechtbank is beëdigd. Derhalve dient de reclasseringswerker alvorens zijn werkzaamheden te mogen aanvangen voor de rechtbank de eed of belofte af te leggen (artikel 6, tweede en derde lid, Rr). Ter uitvoering hiervan zijn in artikel 4 en 5 nadere regels gesteld.

In artikel 4 is de tekst van de eed / gelofte die moet afgelegd, opgenomen. Met de uitdrukking ’wettelijk voorschrift’ worden de voor de reclasseringswerker relevante bepalingen bedoeld in met name het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Reclasseringsregeling 1995 en de overige penitentiaire regelgeving.

Artikel 5

De reclasseringsinstelling dient een schriftelijk verzoek tot beëdiging van een reclasseringswerker te richten tot de griffier van de rechtbank in het arrondissement waar betrokkene is tewerkgesteld. Dit verzoek moet worden gedaan volgens het model dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd en dient vergezeld te gaan van een afschrift van de beschikking waaruit de aanwijzing van de reclasseringswerker blijkt. Het model voor de aanvraag, dat inhoudelijk overeen komt met het model uit de Uitvoeringsregeling reclassering van 1998, is aan de huidige situatie aangepast. De instelling ontvangt van de griffier van de rechtbank een afschrift van de akte van de beëdiging.

Artikel 6

Na ontvangst van het afschrift van de akte van beëdiging verstrekt het bestuur van de reclasseringsinstelling ten bewijze van de aanwijzing en de beëdiging de reclasseringswerker een legitimatiebewijs dat hem in staat stelt gemakkelijker vrije toegang te verkrijgen tot cliënten, verblijvend in politiebureaus en penitentiaire inrichtingen. Na ontvangst van het legitimatiebewijs kan de reclasseringswerker zijn werkzaamheden aanvangen.

De reclasseringsinstellingen verzorgen zelf de uitgifte van legitimatiebewijzen. Zij bepalen ook zelf de vorm, de geldigheidsduur, de registratie en de intrekking van het bewijs.

Hoofdstuk 3. Subsidiëring

Artikel 7

Hoofdstuk 4 van de Reclasseringsregeling 1995 bevat het kader waarbinnen de subsidieverlening en subsidievaststelling jaarlijks plaatsvindt: de basisbepalingen van de planning- en controlcyclus. Hoofdstuk 3 van deze Uitvoeringsregeling geeft ten aanzien van de subsidiëring nadere bepalingen. Deze bepalingen zullen vanaf de datum van inwerkingtreding van de Uitvoeringsregeling gelden voor het subsidiejaar 2005 en de daaropvolgende jaren (artikel 22).

Artikel 7 is een aanvulling op het bepaalde in artikel 17 Rr. Door de ontwerpbegroting te baseren op de te ontwikkelen producten en projecten, wordt de basis gelegd voor het besluit tot subsidieverlening op grond van artikel 20 Rr. Dat dit ook weer past in de ramingen en de planning- en controlcyclus van het Ministerie en de reclasseringsinstelling blijkt uit artikel 7, tweede lid, waarin is opgenomen dat de ontwerpbegroting van de instelling dient te zijn gebaseerd op het besluit tot subsidieverlening van het lopende subsidiejaar.

Artikel 7 geeft ook invulling aan artikel 17, tweede lid, Rr door aan te geven welke onderwerpen in ieder geval in het beleidsplan met de voorgenomen werkzaamheden dienen voor te komen. Dat betreft onder andere de visie in hoofdlijnen die de reclasseringsinstelling zelf heeft op de te verwachten ontwikkelingen voor de reclassering als onderdeel van de strafrechtsketen, de prioriteitenstelling die zij hanteert bij de uitvoering van haar werkzaamheden, mede op basis van verzoeken van het Ministerie en hoe zij met de te verwachten knelpunten omgaat. De reclasseringsinstelling zal bij de totstandkoming van haar beleidsplan en het activiteitenplan overleggen met de voor haar relevante partners in de strafrechtsketen, met name het Openbaar Ministerie, de zittende magistratuur en de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie. Voor het eerstvolgende subsidiejaar zullen de contouren van het activiteitenplan reeds in het beleidsplan terug te vinden zijn.

Naast de onderwerpen die in het eerste lid zijn genoemd, kan de minister ingevolge het derde lid van artikel 7 in de aanschrijvingsbrief op grond van artikel 16 Rr met betrekking tot de eisen van de ontwerpbegroting en het beleidsplan nog aanwijzingen geven. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de eisen met betrekking tot de presentatie en toelichting.

Artikel 8

Op grond van artikel 18 Rr nodigt de minister de reclasseringsinstellingen voor 1 juni van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar uit tot het indienen van een definitieve subsidieaanvraag, het jaarproductieplan genoemd. In het jaarproductieplan dient een (definitieve) begroting van uitgaven en inkomsten en een activiteitenplan te zijn opgenomen (artikel 19 Rr). In artikel 8 wordt hieraan nadere invulling gegeven. Ingevolge het eerste lid van dit artikel dient het jaarproductieplan in ieder geval een voorstel voor te maken managementafspraken te bevatten over het aantal geplande producten en de kostprijs per product. Zoals in de toelichting bij artikel 1 al is aangegeven, zien de managementafspraken op de afspraken die door een reclasseringsinstelling en de minister van Justitie jaarlijks worden gemaakt over de uitvoering van de reclasseringswerkzaamheden. Deze afspraken betreffen de beleidsmatige speerpunten en de uit te voeren projecten. Daarnaast worden afspraken gemaakt over de bedrijfsvoering.

Bij het opstellen van het jaarproductieplan moet de instelling uitgaan van het door de minister in zijn brief, de zgn. kaderbrief, aangegeven budgettair en productiekader. Het budgettair kader omvat de activiteiten waarvoor aan de instelling subsidie wordt verleend, onderverdeeld in (kostprijs per) producten, projecten en overige budgetten. De producten, projecten en overige budgetten worden verschillend afgerekend. De producten, die zijn opgenomen in het productiekader, vormen de essentie van de planning- en controlcyclus, omdat zowel de subsidieverlening door de minister, de verantwoording door de reclasseringsinstellingen en de subsidievaststelling door de minister hierop worden gebaseerd. Daarbij is aangegeven welke tijdnormen voor de verschillende producten worden gehanteerd. De vertaling van de producten naar een begroting vindt plaats met behulp van de kosten per reclasseringsuur. De kostprijs van de reclasseringsproducten wordt jaarlijks door de minister bijgesteld. De minister laat ten minste éénmaal per drie jaar een onderzoek uitvoeren teneinde de gehanteerde kostprijzen van de reclasseringsproducten te evalueren en zonodig opnieuw vast te stellen. De reclasseringsinstellingen verlenen op een desbetreffend verzoek daartoe hun medewerking en verstrekken de minister de daartoe benodigde informatie.

Van een omschrijving van de producten, de projecten en de overige budgetten, alsmede van de berekening van de kostprijs per product is in de tekst van de Uitvoeringsregeling afgezien. De benaming of indeling kan per jaar verschillen. Precieze invulling zal plaatsvinden in de beschikking tot subsidieverlening.

In aanvulling op de eisen die het eerste lid van artikel 8 aan het jaarproductieplan stelt, kan de minister in zijn kaderbrief nog verdere aanwijzingen met betrekking tot dit plan geven (artikel 8, tweede lid). Als voorbeeld van een dergelijke aanwijzing kan worden genoemd het verzoek van de minister aan de reclasseringsinstelling om bij het opstellen van hun jaarproductieplan uit te gaan van de in de kaderbrief door de minister aangegeven beleidsprioriteiten voor de uitvoering van de reclassering.

Artikel 9

In aanvulling op artikel 20 Rr is in artikel 9 bepaald, dat in de beschikking tot subsidieverlening de managementafspraken worden neergelegd. Tevens wordt in deze beschikking kenbaar gemaakt volgens welke aanwijzingen de subsidie wordt verrekend (afrekenmodel) en op welke wijze verantwoording moet worden afgelegd (zowel over de reguliere subsidie als over de projectsubsidies).

Artikel 10

In de artikelen 26 tot en met 28 Rr worden regels gesteld met betrekking tot de subsidievaststelling. Paragraaf 3.2 van de Uitvoeringsregeling bevat een aantal aanvullende bepalingen hierop. In artikel 10 is aangegeven dat de subsidievaststelling plaatsvindt op basis van een door de reclasseringsinstelling opgestelde en door de instellingsaccountant gecontroleerde jaarrekening. De jaarrekening, die voor 1 juni van het op het subsidiejaar volgende jaar bij de minister moet worden ingediend en is opgesteld in samenhang met het jaarverslag, bestaat uit de balans en de exploitatierekening met een toelichting. Daarnaast wordt in de jaarrekening, die dient te voldoen aan normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, de hoeveelheid reclasseringsproducten die is geleverd en voldoet aan de door de minister gestelde productiecriteria vermeld. In artikel 10 zijn voorts de eisen opgenomen ten aanzien van de rechtmatigheid van de baten en lasten en van de balansmutaties. De instellingsaccountant geeft in zijn accountantsverklaring, naast een oordeel over de getrouwe verantwoording, een oordeel over de rechtmatigheid.

Artikel 11

Het jaarverslag is, in samenhang met de jaarrekening, een belangrijk instrument in het kader van de verantwoording van de uitvoering van de reclasseringswerkzaamheden door de reclasseringsinstelling. Artikel 11 geeft aan wat in ieder geval in het jaarverslag dient te worden beschreven. Verantwoording wordt gevraagd door onder andere een vergelijking tussen de afgesproken en de gerealiseerde managementafspraken, met name ten aanzien van de aantallen producten, de daaraan gerelateerde kostprijs, de projecten en de overige budgetten en een toelichting op de verschillen.

Artikel 12

In artikel 12 is de afrekensystematiek vastgelegd die, nader uitgewerkt, kenbaar wordt gemaakt in de jaarlijkse beschikking tot subsidieverlening. Uitgangspunt is dat de subsidiëring én de afrekening (subsidievaststelling) geschiedt op basis van de gerealiseerde aantallen producten en de vooraf vastgestelde kostprijzen en productiecriteria. Voor de activiteiten die niet zijn onder te brengen in de productiedefinities geldt een subsidiëring op basis van de werkelijke uitgaven tot het maximum van de daarvoor verleende subsidie; dit betreft de projecten en de overige budgetten. Tot de werkelijke uitgaven worden ook gerekend de bestede uren tegen het geldende algemene reclasseringsuurtarief, of een ander bij de subsidieverlening vastgesteld uurtarief. De kostprijzen worden jaarlijks vooraf vastgelegd in de beschikking tot subsidieverlening. De subsidievaststelling voor het productiedeel geschiedt – zoals gezegd – op basis van de gerealiseerde aantallen producten, zoals die verantwoord worden in de jaarrekening. Na afloop van het boekjaar voert de instellingsaccountant een controle uit op de door de reclasseringsinstelling aangegeven productie.

Het derde lid van artikel 12 verwijst onder meer naar de afrekenregels voor over- en onderproductie van de reclasseringsinstelling ten opzichte van de geplande productie volgens de subsidieverlening. Van een nadere uitwerking van deze afrekenregels in de Uitvoeringsregeling zelf is afgezien. Overeenkomstig artikel 9 vindt een precieze invulling van deze regels plaats in de beschikking tot subsidieverlening.

De afrekenregels zijn erop gebaseerd dat de reclasseringsinstelling in de loop van het boekjaar kan verzoeken de subsidie te wijzigen op grond van de bijstellingen in de productieplanning (zie artikel 23 Rr). Dit instrument draagt ertoe bij dat planning en realisering van de productie, anders gezegd de subsidieverlening en de subsidievaststelling, zo dicht mogelijk bij elkaar kunnen liggen. Dit rechtvaardigt de verwachting dat hierdoor uit de afrekenregels geen onevenredige afrekenproblemen hoeven te ontstaan.

Artikel 13

Artikel 13 regelt de accountantscontrole en de gevolgen voor de subsidieafrekening van het oordeel en de bevindingen van de instellingsaccountant. De voorschriften die de accountant bij de controle in acht moet nemen, zijn neergelegd in een controleprotocol dat wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de minister (artikel 13, eerste lid). In het accountantscontroleprotocol is aangegeven in welke mate bij de controle die ten grondslag ligt aan de rapportage van artikel 26, tweede lid, onder c, Rr aan de verschillende artikelen aandacht dient te worden besteed. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de omvang van de geleverde producten en het voldoen aan de door de minister gestelde productiecriteria. Daarnaast zijn de afrekenregels van belang. De accountantsverklaring bij de jaarrekening dient ook betrekking te hebben op de bijlagen bij de jaarrekening met betrekking tot de productieverantwoording, de projectverantwoording en de verantwoording van de overige budgetten. Ook wordt de aandacht van de instellingsaccountant gevraagd voor eisen zoals opgenomen in artikel 10 ten aanzien van de rechtmatigheid van de baten en lasten en van de balansmutaties. De instellingsaccountant geeft in zijn accountantsverklaring, naast een oordeel over de getrouwe verantwoording, een oordeel over de rechtmatigheid. De minister kan een review doen plaatsvinden op de door de accountant verrichte werkzaamheden.

Indien geen goedkeurende accountantsverklaring (zonder beperkingen) kan worden afgegeven, wordt de subsidie vastgesteld met inachtneming van de bevindingen van de accountant, zoals die blijken uit de accountantsverklaring en het daarbij behorende rapport van bevindingen. De in de jaarrekening verantwoorde productie, die niet aan de productiecriteria voldoet of waarvan niet kan worden vastgesteld of aan die criteria kan worden voldaan, kan bij de subsidievaststelling als niet gerealiseerde productie worden aangemerkt. Indien de door de instellingsaccountant gesignaleerde problemen na overleg tussen het Ministerie van Justitie en de instelling niet kunnen worden opgelost, kan een korting worden opgelegd ter grootte van het desbetreffende deel van de verantwoorde productie. Daarnaast kan in het geval dat niet wordt voldaan aan de bij de subsidieverlening gestelde eisen een sanctie worden opgelegd van maximaal 10 % van de verleende subsidie. Aangesloten is hier bij de mogelijkheden die de minister op grond van de (artikelen 4:46 e.v. van de) Awb heeft.

Artikel 14

In artikel 14 is de periodieke informatieverstrekking van de reclasseringsinstelling aan de minister geregeld. Door deze informatieverstrekking heeft zowel de instelling als de minister inzicht in de uitvoering van de reclasseringswerkzaamheden in de loop van het subsidiejaar. Ingevolge het eerste lid van artikel 14 moet een reclasseringsinstelling uiterlijk vier weken na iedere vier maanden aan de minister rapporteren over de uitvoering van de managementafspraken die bij de subsidieverlening zijn gemaakt. Daarbij wordt een door de instelling opgestelde inhoudelijke en een financiële toelichting verstrekt ten aanzien van de verschillen met de vorige periodes van vier maanden en de planning voor het desbetreffende jaar. Tevens dient een reclasseringsinstelling uiterlijk tien dagen na iedere twee maanden te rapporteren over de productierealisatie. Deze informatie bevat de voor de monitoring relevante informatie over de instroom, realisatie en voorraad per reclasseringsproduct. Nadere invulling van de twee- en vier maandelijks te verstrekken informatie zal plaatsvinden in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 15

Artikel 15 regelt complementair aan artikel 15 van de Tijdelijke instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming de verplichting van de reclasseringsinstellingen alle gevraagde inlichtingen te verstrekken aan de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (sectie reclassering).

Artikel 16

In artikel 16 is de geldende regel neergelegd dat ten aanzien van vooraf bepaalde handelingen de betrokkenheid vooraf van de subsidiegever, de minister, wordt verlangd. In verband met de nieuwe verhoudingen met de reclasseringsinstellingen in het kader van outputfinanciering is gekozen voor een terughoudender opstelling. Het sturen op financieel resultaat en vermogen van de reclasseringsinstelling wordt vanaf 2005 grotendeels vervangen door sturen op de te leveren en geleverde reclasseringsproductie. Ten aanzien van de besluiten waarvoor toestemming wordt verlangd, is aansluiting gezocht bij de in artikel 4:71 van de Awb voorziene mogelijkheden. Het betreft aangelegenheden die direct ingrijpen in de (financiële) situatie van de erkende instelling. Dit is anders ingeval de instelling een rechtspersoon opricht of deelneemt in een rechtspersoon of haar statuten wijzigt. In die gevallen is geen toestemming van de minister vereist, maar moet de instelling – ingevolge het vijfde lid – onverwijld de minister hiervan op de hoogte stellen. Aangezien in het verleden belangrijke bijdragen aan subsidie zijn verstrekt voor de financiering van bedrijfsgebouwen blijft een claim van het ministerie op deze gebouwen bestaan. Ook daar voorziet artikel 16 (eerste lid, onder a) in.

Met het oog op de vereiste slagvaardigheid die bij de in dit artikel opgenomen rechtshandelingen gewenst is, is tevens bepaald dat de minister ten hoogste vier weken – met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging van vier weken – de tijd heeft om op het verzoek om toestemming te reageren. Ook deze termijn is ontleend aan de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 17

Artikel 17 regelt de verplichting van de reclasseringsinstellingen tot verzekering van een aantal vormen van aansprakelijkheid. De ontvangen subsidiegelden worden risicomijdend belegd met inachtneming van het ‘Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie’.

Artikel 18

In artikel 18 is de berekening van diensten geregeld die aan derden ter beschikking worden gesteld. Het eerste lid ziet erop dat door de reclasseringsinstelling aan derden voor het ter beschikking stellen van zaken en diensten een kostendekkende prijs in rekening wordt gebracht. Dit dient om het wegvloeien van subsidiegelden en concurrentievervalsing met publieke middelen te voorkomen. Worden bij het ter beschikking stellen van zaken en diensten geen middelen verkregen met de subsidie van het ministerie aangewend, dan geldt het bepaalde in het eerste lid (ingevolge het tweede lid) dan ook niet. Om de relatie met de gelieerde rechtspersonen te kunnen beoordelen, is bepaald dat een beschrijving van de organisatorische en financiële banden tussen de gesubsidieerde en andere rechtspersonen wordt verstrekt.

Artikel 19

Artikel 19 regelt formeel de situatie dat een reclasseringsinstelling haar reclasseringswerkzaamheden beëindigt. In dat geval komt de Staat een direct opeisbare vordering op de instelling toe. Deze vordering richt zich op de vermogens- en vermogensbestanddelen van artikel 16, en vooral op de met subsidie aangekochte bedrijfsgebouwen.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

Artikel 20 geeft aan dat de bepalingen van deze regeling van toepassing zijn vanaf het boekjaar 2005.Volledigheidshalve wordt hier vermeld dat de regels van de Uitvoeringsregeling reclassering van 1998, alsmede de daaraan ten grondslag liggende beschikkingen tot subsidie hun geldigheid blijven behouden totdat de subsidies over de jaren 2003 en 2004 definitief zullen zijn vastgesteld.

De Minister van Justitie,

J.P.H. Donner

BIJLAGE 1

Model

AANVRAAG BEËDIGING VAN EEN RECLASSERINGSWERKER

De Stichting …...... (naam reclasseringsinstelling) te ........... (plaatsnaam)

Aan de griffier bij de rechtbank

te …........

Hierbij verzoekt ondergetekende,

….....…. (naam),

….....…. (functie)

van de Stichting …..,

de beëdiging te (doen) bewerkstelligen van de reclasseringswerker

naam: ….......

voornamen (voluit): …....…

geboortedatum en -plaats:

De verklaring omtrent het gedrag is op …… afgegeven door de minister van Justitie.

Betrokkene, tewerkgesteld in ….. (plaatsnaam)

is sinds ……. (datum) in dienst van de Stichting …....... te …........

Betrokkene is bij beschikking van ….. (datum) van het bestuur van de Stichting …....... aangewezen als reclasseringswerker overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995 en voldoet aan de daarvoor in de Uitvoeringsregeling reclassering 2005 gestelde eisen.

Gaarne verneem ik zo spoedig mogelijk het tijdstip waarop de beëdiging zal plaatsvinden.

…….......... (datum)

…….......... (plaats)

namens het bestuur van de Stichting ……….........

………………. (ondertekening)

Naar boven