Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2005, 226 pagina 44 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2005, 226 pagina 44 | Besluiten van algemene strekking |
24 januari 2005
Nr. DCE/05/1760
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
De raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen,
Gelet op de artikelen 96 en 97 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;
Besluiten:
tot het treffen van de navolgende gemeenschappelijke regeling tot de instelling van een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid dat de archiefbescheiden en collecties beheert die berusten in de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten Haarlem en Velsen en in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Noord-Holland.
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
a. de minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
b. de gemeenten: de gemeenten Haarlem en Velsen;
c. archiefbescheiden: archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Archiefwet 1995;
d. collecties: de verzameling historische voorwerpen, boeken en overige schriftelijke en elektronische bescheiden in de meest ruime zin des woords, niet zijnde archiefbescheiden, in eigendom of beheer bij de minister en de gemeenten voor zover het betreft voorwerpen of bescheiden bij de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Noord-Holland en de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten.
Instelling, doel en beleid van het openbaar lichaam Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland
1. Er is een openbaar lichaam, Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland, dat gevestigd is in Haarlem.
2. Het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland is ingesteld met het doel de belangen van de minister en de gemeenten bij alle aangelegenheden betreffende de archiefbescheiden en de collecties die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Noord-Holland en in de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten in gezamenlijkheid te behartigen. Het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland is mede ingesteld met het doel diensten aan derden te leveren ten aanzien van het beheer van archiefbescheiden en collecties.
3. Aan het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland zijn daartoe de navolgende werkzaamheden, taken en bevoegdheden van de minister en de gemeenten opgedragen:
a. de beheerstaken, te onderscheiden in het behouden, bewerken en benutten van de archiefbescheiden die berusten in de in het tweede lid genoemde archiefbewaarplaatsen;
b. de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 15, derde lid, 16, tweede lid, 17, 18, 20, 26, tweede lid, 31 en 32 van de Archiefwet 1995;
c. het adviseren en het doen van voorstellen aan de minister en de gemeenten over de taken en bevoegdheden, die door de minister of de gemeenten worden uitgevoerd ingevolge de artikelen 5, 6, 7, 8, 12, 13, 15, eerste en tweede lid, 30 en 32, tweede lid, van de Archiefwet 1995;
d. het verrichten van door de minister of de gemeenten opgedragen andere taken die verband houden met de behartiging van de belangen, bedoeld in het tweede lid.
4. Het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland voert bij de behartiging van de belangen, bedoeld in het tweede lid, het archiefbeleid en het cultuurbeleid van de minister en de gemeenten mede uit.
5. De minister en de gemeenten kunnen gezamenlijk algemene aanwijzingen geven omtrent de wijze waarop het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland de belangen, bedoeld in het tweede lid, behartigt.
6. De minister en de raden van de gemeenten dragen er zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde beschikt over voldoende middelen om zijn verplichtingen te voldoen. Dit met inachtneming van artikel 16, negende lid.
Het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland brengt de kosten, bedoeld in de artikelen 14 en 18, zesde lid, van de Archiefwet 1995 in rekening volgens de regels die de minister ingevolge artikel 19 van de Archiefwet 1995 daaromtrent vaststelt.
1. Het algemeen bestuur bestaat uit zes leden.
2. De minister wijst drie leden aan.
3. De raad van de gemeente Haarlem wijst twee leden aan:
a. uit de wethouders één lid;
b. de burgemeester.
4. De raad van de gemeente Velsen wijst uit de wethouders één lid aan.
5. Het lidmaatschap van de leden die door de minister zijn aangewezen, eindigt op het tijdstip waarop de zittingsperiode van de gemeenteraad afloopt.
6. Het lidmaatschap van de leden die door de raden van de gemeenten zijn aangewezen, eindigt op het tijdstip waarop de benoemingsperiode van wethouders of van de burgemeester afloopt.
7. Het lidmaatschap van de leden die door de raden van de gemeenten zijn aangewezen, eindigt tevens bij tussentijdse beëindiging van het wethouderschap of het burgemeesterschap.
8. Een persoon waarvan het lidmaatschap ingevolge het vijfde of zesde lid is geëindigd, kan opnieuw worden aangewezen.
9. De raden van de gemeenten beslissen aan het begin van elke zittingsperiode van de gemeenteraad, uiterlijk in de vergadering volgend op die waarin de benoeming van wethouders plaatsvindt, over de aanwijzing, bedoeld in het derde en vierde lid.
10. Indien tussentijds een zetel van een lid van het algemeen bestuur vacant komt, wijst de betrokken minister of raad zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.
11. Een lid van het algemeen bestuur dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.
12. Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.
1. Het algemeen bestuur wijst de burgemeester van de gemeente Haarlem aan als voorzitter van het bestuur van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland.
2. Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de voorzitter.
De taken en bevoegdheden van het algemeen bestuur
1. Aan het algemeen bestuur behoren ter uitvoering van de aan het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland toegekende taak alle bevoegdheden die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen.
2. Aan het algemeen bestuur worden de volgende taken en bevoegdheden toegekend:
a. de bevoegdheid van de raden van de gemeenten om ingevolge artikel 31 van de Archiefwet 1995 de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten aan te wijzen;
b. de bevoegdheid van de minister om de rijksarchivaris in de provincie Noord-Holland, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Archiefwet 1995, te benoemen, te schorsen, en te ontslaan;
c. de bevoegdheid van de raden van de gemeenten om ingevolge artikel 32, derde lid, van de Archiefwet 1995 de gemeentearchivaris te benoemen, te schorsen en te ontslaan.
3. Het algemeen bestuur kan de directeur, bedoeld in artikel 29, tot rijksarchivaris in de provincie Noord-Holland en tot gemeentearchivaris van de gemeenten benoemen.
4. Aan de bevoegdheden van het algemeen bestuur worden geen beperkingen opgelegd ingevolge artikel 31 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, mits het totaal van de aangegane verplichtingen binnen de goedgekeurde begroting valt. Voor het aangaan van verplichtingen door het algemeen bestuur buiten de goedgekeurde begroting wordt vooraf toestemming gevraagd aan de minister en de raden van de gemeenten, ingevolge artikelen 18 en 19 van deze regeling.
Het algemeen bestuur verstrekt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de minister en de raden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten de door hen gevraagde inlichtingen.
1. Een lid van het algemeen bestuur verstrekt aan de minister die hem heeft aangewezen zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 45 dagen de door de minister gevraagde inlichtingen.
2. Een lid van het algemeen bestuur verstrekt aan de raad van de gemeente, die hem heeft aangewezen zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 45 dagen de door een of meer leden van die raad in een vergadering van de raad of schriftelijk aan dat lid gevraagde inlichtingen.
De minister en de raden van de gemeenten kunnen een door hen aangewezen lid van het algemeen bestuur, dat hun vertrouwen niet meer geniet, ontslag verlenen.
1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de overige leden van het algemeen bestuur.
2. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra men ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur.
3. Artikel 4, elfde en twaalfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
De werkwijze van het dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als één of meer leden van het dagelijks bestuur dit nodig oordelen.
Het dagelijks bestuur stelt regels voor zijn vergaderingen vast.
De taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is in ieder geval belast met:
a. de zorg voor de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bevoegdheden en taken, zoals genoemd in artikel 2, voor zover die niet zijn opgedragen aan het algemeen bestuur;
b. het voorbereiden, voor zover dit niet aan anderen is opgedragen van al hetgeen in het algemeen bestuur ter overweging moet worden gebracht;
c. het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur, voor zover dit niet aan anderen is opgedragen;
d. het beheer van de activa en passiva van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland;
e. de zorg, voor zover deze van het dagelijks bestuur afhangt, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland;
f. het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring van recht of bezit.
1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.
2. De voorzitter is belast met de uitvoering van de besluiten van het dagelijks bestuur.
3. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, tenzij hij aan de directeur het tekenen van bepaalde stukken heeft opgedragen.
4. De voorzitter vertegenwoordigt het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland in en buiten rechte. De vertegenwoordiging kan hij opdragen aan een door hem aan te wijzen gevolmachtigde.
1. Het algemeen bestuur kan besluiten dat de leden van het algemeen en dagelijks bestuur, voor zover zij niet de functie vervullen van burgemeester of wethouder, of als ambtenaar in rijks- of gemeentedienst werkzaam zijn, een vergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden ten behoeve van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland.
2. De leden van de besturen, bedoeld in het eerste lid, ontvangen een tegemoetkoming in de kosten, waartoe worden gerekend reis- en verblijfkosten ten behoeve van het bijwonen van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.
3. De in de voorgaande leden bedoelde vergoeding en tegemoetkoming worden door het algemeen bestuur vastgesteld en als afzonderlijke post opgenomen in de jaarlijkse begroting.
1. De voor de uitvoering van deze regeling ter beschikking te stellen middelen worden verschaft door de minister en de raden van de gemeenten door het verstrekken van jaarlijkse bijdragen op basis van een goedgekeurde begroting. Bij de aanvang van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland luiden de bijdragen zoals vastgesteld in de bijlage bij deze regeling.
2. De bijdragen van de minister en de gemeenten kunnen jaarlijks worden aangepast in verband met de ontwikkeling van lonen of prijzen met een percentage, zoals dit in voorkomend geval door de minister in de loop van het begrotingsjaar voor het geheel van zijn bijdrage wordt vastgesteld.
3. Het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland kan bij de vaststelling van de begroting een percentage opnemen als voorlopige raming van het door de minister vast te stellen percentage als bedoeld in het tweede lid.
4. Bij de start van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland en voor de uitvoering van deze regeling kunnen door de verschillende deelnemers aan deze regeling vermogensbestanddelen worden ingebracht waarover nadere afspraken worden gemaakt.
5. De minister en de raden van de gemeenten kunnen gezamenlijk de te verstrekken bijdragen wijzigen in relatie tot de taken van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland.
6. De huurovereenkomst binnen de staat (Rijksarchiefdienst-Gebouwendienst) zal met ingang van de datum van inwerkintreding van deze regeling worden omgezet in een huurovereenkomst tussen de Rijksgebouwendienst en het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland. Voor zo ver mogelijk worden de voorwaarden uit de aanvankelijke huurovereenkomst gerespecteerd en overgenomen in de vervangende huurovereenkomst.
7. De overeenkomsten ten aanzien van het beheer van archiefbescheiden en collecties tussen de gemeente Haarlem (Archiefdienst voor Kennemerland) en de gemeenten Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Zandvoort en het waterschap Groot-Haarlemmermeer en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zullen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling worden omgezet in overeenkomsten ten aanzien van beheer van archiefbescheiden en collecties tussen het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland en genoemde gemeenten en waterschap. Voor zo ver mogelijk wordende voorwaarden uit de aanvankelijke overeenkomsten gerespecteerd en overgenomen in de vervangende overeenkomsten.
8. De bijdrage wordt verleend onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Indien de minister of de gemeenten een bijzondere taak opdragen als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel d, waarvan de kosten niet zijn op te vangen in de begroting, wordt daarvoor door de opdrachtgever in aanvulling op de jaarlijkse bijdrage een tevoren overeengekomen vergoeding betaald.
1. Het dagelijks bestuur stelt eenmaal per vier jaar een vierjarig beleidsplan en een meerjarenbegroting op, die door het algemeen bestuur worden vastgesteld.
2. Een periode van vier jaren als bedoeld in het eerste lid valt samen met de periode van een cultuurnota als bedoeld in artikel 3 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.
3. Het dagelijks bestuur zendt het ontwerpbeleidsplan en de ontwerpmeerjarenbegroting dertien maanden voorafgaand aan de periode waarop deze betrekking hebben aan de minister en de raden van de gemeenten.
4. De minister en de gemeenten maken, binnen twee maanden na de ontvangst van de in het derde lid bedoelde stukken, gezamenlijk afspraken met het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland over te behalen resultaten voor de komende vier jaren.
1. Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks vóór 1 mei een ontwerpbegroting en een toelichting op voor het volgende kalenderjaar, een en ander met inachtneming van het archiefbeleid en het cultuurbeleid, bedoeld in artikel 2, vierde lid, de algemene aanwijzingen, bedoeld in artikel 2, vijfde lid en met inachtneming van de afspraken bedoeld in artikel 17 vierde lid.
2. In de toelichting worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke belangen en resultaten het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland met de activiteiten nastreeft, op welke wijze de activiteiten zullen worden uitgevoerd en voor welke doelgroepen zij zijn bestemd.
3. De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van de activiteiten van dat jaar. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting.
4. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting met toelichting onverwijld toe aan de minister en de raden van de gemeenten.
5. De ontwerpbegroting met toelichting wordt door de zorg van de minister en de gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.
6. De minister en de raden van de gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur voor 15 juni hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin de zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, en biedt deze vervolgens aan het algemeen bestuur aan.
7. Het algemeen bestuur stelt de begroting met toelichting vast uiterlijk op 1 juli van het jaar, voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting dient.
8. Het dagelijks bestuur zendt de begroting na vaststelling terstond ter goedkeuring aan de minister en de raden van de gemeenten.
9. Het dagelijks bestuur zendt de begroting vóór 15 juli van het jaar bedoeld in het zevende lid ter kennisneming aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland.
Met betrekking tot wijzigingen van de begroting is artikel 18 zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
1. De minister en de gemeenten voldoen de verschuldigde bijdrage bij wijze van voorschot in twaalf maandelijkse termijnen.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen de minister en de gemeenten de bijdragen bij wijze van voorschot voldoen in door hen nader te bepalen termijnen.
1. Het algemeen bestuur brengt jaarlijks aan de minister en de raden van de gemeenten vóór 1 april een financieel verslag uit, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Het algemeen bestuur draagt er zorg voor dat medewerking wordt verleend aan door of namens de accountant(s) van de minister en de gemeenten in te stellen onderzoeken naar de door de accountant, bedoeld in het eerste lid, verrichte (controle)werkzaamheden.
3. Het algemeen bestuur brengt jaarlijks aan de minister en de raden van de gemeenten vóór 1 april een verslag uit van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar.
4. Het algemeen bestuur zendt de in het eerste en derde lid bedoelde stukken vóór 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarop deze betrekking hebben ter kennisneming aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland.
5. Het algemeen bestuur stelt de in het eerste en derde lid bedoelde stukken algemeen verkrijgbaar.
1. Een batig saldo kan worden bestemd voor vorming van of toevoeging aan de reserve. De hoogte van deze reserve wordt bepaald door het algemeen bestuur, gehoord de minister en de raden van de gemeenten. Voor zover een batig saldo niet wordt aangewend voor de reserve wordt het saldo naar rato van de jaarlijkse bijdrage uitgekeerd aan de minister en de gemeenten.
2. De reserve in enig jaar bedraagt niet meer dan tien procent van de gezamenlijke bijdragen van de minister en de gemeenten van dat jaar tenzij de minister en de raden van de gemeenten gezamenlijk een ander percentage vaststellen.
Na ontvangst van het financieel verslag en het jaarverslag stellen de minister en de raden van de gemeenten de definitieve bijdragen vast. Zij delen dit mee aan het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland.
1. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het kasbeheer en de boekhouding van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland. Deze regels behoeven de goedkeuring van de minister en de gemeenten.
2. Bij deze regels wordt bepaald welke ambtenaren van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland met het doen van ontvangsten en betalingen worden belast.
3. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de controle op de financiële administratie en het kasbeheer. Deze regels behoeven de goedkeuring van de minister en de gemeenten.
De minister en de gemeenten kunnen gezamenlijk nadere regels stellen over het financieel en materieel beheer, over de inrichting van de begroting, het financieel verslag, het jaarverslag en aandachtspunten voor de accountantscontrole.
1. Overeenkomstig door het algemeen bestuur vast te stellen regels, die aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland worden medegedeeld, draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland.
2. De archiefbescheiden van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland die op grond van de Archiefwet 1995 moeten worden overgebracht, komen te berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Noord-Holland.
1. Het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland verstrekt desgevraagd aan de minister en de gemeenten de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen. De minister en de gemeenten kunnen inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.
2. Het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland stelt de minister en de gemeenten te allen tijde in de gelegenheid toezicht te houden op het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 ten aanzien van de archiefbescheiden die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Noord-Holland en de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten.
1. De bestuursorganen van de minister en de gemeenten doen het dagelijks bestuur mededeling van de bij hen in voorbereiding zijnde maatregelen en plannen die voor de behartiging van de belangen, bedoeld in artikel 2, voor het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland van belang zijn.
2. De bestuursorganen van de minister en de gemeenten kunnen, bij de in het eerste lid bedoelde mededeling, het gevoelen vragen van het dagelijks bestuur. Ook ongevraagd kan het dagelijks bestuur zijn zienswijze daaromtrent aan de minister en de gemeenten kenbaar maken.
De directeur en het overige personeel
1. Het algemeen bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de directeur van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland.
2. Het dagelijks bestuur maakt voor de benoeming van de directeur een voordracht op.
1. De directeur is belast met de uitvoering van de werkzaamheden, taken en bevoegdheden van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland die voortvloeien uit de behartiging van de belangen, bedoeld in artikel 2, derde lid, voor zover die uitvoering niet is opgedragen aan het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de voorzitter.
2. Het algemeen bestuur stelt voor de directeur een instructie vast.
3. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de directeur.
1. De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taak terzijde. Hij vervult de rol van secretaris van het algemeen en dagelijks bestuur, is in de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur aanwezig en heeft daarin een adviserende stem.
2. Met inachtneming van artikel 14, derde lid, worden alle stukken, die van het algemeen of het dagelijks bestuur uitgaan door de directeur mede ondertekend.
Het overige personeel wordt in dienst genomen, geschorst of ontslagen door het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur is bevoegd deze bevoegdheden aan de directeur te mandateren.
De rechtspositieregeling van de gemeente Haarlem, zoals deze thans luidt en in de toekomst na wijziging zal luiden, is op het personeel van overeenkomstige toepassing.
1. Gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland ontvangen tegelijk met de leden van het algemeen en dagelijks bestuur de agenda van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.
2. Een door gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland aan te wijzen ambtenaar kan, op uitnodiging, de vergaderingen van het algemeen of dagelijks bestuur bijwonen. In die gevallen heeft hij een adviserende stem.
Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Toetreding tot de regeling kan geschieden bij een daartoe strekkend gezamenlijk besluit van de minister en de raden van de gemeenten alsmede de toe te treden bestuursorganen of rechtspersonen.
1. Uittreding uit de regeling kan geschieden door toezending van een daartoe strekkend besluit van de minister of de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente.
2. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding. De uittreding gaat in op de eerste dag van het jaar volgend op dat waarin door de zorg van het dagelijks bestuur de bekendmaking van de uittreding in de Nederlandse Staatscourant is geschied.
3. De kosten van uittreding komen voor rekening van de uittredende partij.
Deze regeling kan worden gewijzigd bij gezamenlijk besluit van de minister en de raden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten.
Deze regeling kan worden opgeheven bij gezamenlijk besluit van de minister en de raden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan op dat voorziet in de verplichting van de minister en de raden van de gemeenten om alle rechten en plichten van het openbaar lichaam over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.
In geval van een geschil omtrent de toepassing van deze gemeenschappelijke regeling tussen de deelnemende partijen onderling of tussen een of meer deelnemende partijen en het bestuur van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland, kunnen de betrokkenen dit geschil bij gezamenlijk besluit voor niet bindend advies voorleggen aan een geschillencommissie van drie leden,waarvan een lid aan te wijzen door de minister, een lid aan te wijzen door de gemeenten en een onafhankelijk voorzitter, aan te wijzen door de leden die door de minister en de gemeenten zijn aangewezen.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin de regeling is ingeschreven overeenkomstig artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het gemeentebestuur van Haarlem zendt de regeling hiertoe aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland.
Deze regeling zal met de toelichting door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.C. van der Laan.De raad van de gemeente Haarlemde voorzitter, de griffier,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemde burgemeester, de secretaris,
De raad van de gemeente Velsende voorzitter, de griffier,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen de burgemeester, de secretaris,
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de raden en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Haarlem en Velsen zijn overeengekomen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna te noemen: Wgr) een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid in te stellen voor het gezamenlijk beheer en het publiektoegankelijk maken van hun archieven en collecties.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de brief van 7 februari 2000 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk 1999–2000, 26591, nr. 13) aangegeven de samenwerking tussen archiefdiensten onderling en tussen archiefdiensten en andere culturele instellingen te willen bevorderen. Het streven is hierbij gericht op de vorming van regionale historische centra met een brede cultuurhistorische publieksfunctie, waarin onder meer rijksarchiefdiensten opgaan. De integratie van archiefdiensten moet de efficiency en effectiviteit van het archiefbeheer ten goede komen. Enerzijds zal de integratie tot één regionale archiefdienst leiden tot een minder kostbare bedrijfsvoering, zodat middelen voor een effectiever beheer vrijkomen. Anderzijds komen door integratie specifieke deskundigheden, die bij de verschillende integrerende diensten aanwezig zijn, ook voor de partners beschikbaar. Op deze manier krijgt het publiek beter toegang tot het archiefmateriaal en de historische collecties en worden de mogelijkheden vergroot om nieuwe publieksgroepen aan te trekken.
Bij de vorming van een regionaal historisch centrum in Noord-Holland doet zich de gunstige omstandigheid voor dat de Archiefdienst voor Kennemerland van de gemeente Haarlem reeds de archieven en collecties van een tiental gemeenten en een waterschap in de regio beheert. Daarnaast heeft deze dienst functionele relaties met velerlei andere culturele instellingen in Haarlem en de regio.
Het beheer van archiefbescheiden vindt normaliter plaats door de verschillende overheden zelf op grond van de Archiefwet 1995. Die wet bepaalt welke taken de verschillende overheden op het gebied van het archiefbeheer moeten uitvoeren en welke bevoegdheden hen daarvoor ten dienste staan. Omdat het gaat om een publiekrechtelijke taak is ervoor gekozen de samenwerking een publiekrechtelijke grondslag te geven. Na afweging van de mogelijkheden is samenwerking in het kader van de Wet gemeenschappelijke regelingen als meest geschikte vorm naar voren gekomen. Voor het in gezamenlijkheid beheren van de archiefbescheiden en historische collecties is daarom een gemeenschappelijke regeling getroffen onder de naam Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland. Het betreft een regeling die is gebaseerd op de artikelen 96 en 97 van de Wgr, waarbij gebruik is gemaakt van de bevoegdheid in artikel 8 van de Wgr om bij een gemeenschappelijke regeling een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid in het leven te roepen.
Bij de keuze voor de Wgr om de integratie vorm te geven, is voldaan aan een aantal randvoorwaarden. De belangrijkste daarvan is het behoud van de in de Archiefwet 1995 neergelegde verantwoordelijkheid van de betrokken overheden voor de zorg voor de eigen archiefbescheiden. In beginsel betreft de integratie het beheer. Daarnaast is voldaan aan de randvoorwaarde dat er voldoende sturingsinstrumenten moeten zijn om het beleid dat de verschillende betrokken overheden (zorgdragers) voor het archiefbeheer wenselijk achten binnen de samenwerking tot uitvoering te brengen.
Op de belangrijke randvoorwaarde dat de verantwoordelijkheid van de betrokken overheden voor de zorg voor de eigen archiefbescheiden behouden moet blijven (met de term zorg heeft de Archiefwet 1995 de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de eigen archiefbescheiden voor ogen) worden enkele uitzonderingen gemaakt in die zin dat enkele taken en bevoegdheden die de Archiefwet 1995 aan de zorgdragers toekent, aan het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland worden overgedragen. Het betreft:
– het opheffen van beperkingen aan de openbaarheid (artikel 15, derde lid, Archiefwet 1995);
– het stellen van beperkingen aan de openbaarheid van archiefbescheiden die uit anderen hoofde in de archiefbewaarplaats zijn opgenomen om daar te berusten (artikel 16, tweede lid, Archiefwet 1995);
– de benoeming van de (directeur van de dienst die als) rijksarchivaris en tevens (als) gemeentearchivaris (gaat functioneren) (artikel 32, derde lid, Archiefwet 1995);
– het aanwijzen van de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen (artikel 31 Archiefwet 1995).
Naast de beheerstaken en enkele zorgtaken zal het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland een adviserende en voorbereidende rol vervullen ten aanzien van de zorgtaken die de Archiefwet 1995 in handen van de zorgdrager legt. In artikel 2, derde lid, onderdeel c, zijn die taken opgesomd. Het gaat bijvoorbeeld om taken en bevoegdheden met betrekking tot het ontwerpen van selectielijsten, het beslissen omtrent vervanging en vervreemding van archiefbescheiden en het vaststellen van een gemeentelijke archiefverordening.
Het bestuur van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland zal ingevolge de Wgr bestaan uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter, waarbij het dagelijks bestuur bestaat uit dezelfde personen als het algemeen bestuur. De leden worden benoemd door de betrokken overheden. Het aantal leden dat elke overheid benoemt, is gekozen op basis van de financiële en personele inbreng van het rijk en de gemeenten in het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland.
Het algemeen bestuur bestaat uit zes leden. De minister wijst drie leden aan. De raad van de gemeente Haarlem wijst uit de wethouders één lid aan en de burgemeester. De raad van de gemeente Velsen wijst uit de wethouders één lid aan. Met het aanwijzen van de burgemeester van de gemeente Haarlem wordt uitdrukking gegeven aan het publieke belang van het openbaar lichaam, de vestigingsplaats en de relaties met andere overheden en instellingen in de regio en de provincie.
Het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland heeft personeelsleden in dienst, waaronder een directeur. De directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het algemeen bestuur, de overige personeelsleden door het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan deze bevoegdheden mandateren aan de directeur. De rechtspositieregeling van de gemeente Haarlem is op de directeur en het overige personeel van overeenkomstige toepassing.
Gedeputeerde staten oefenen ingevolge artikel 33 van de Archiefwet 1995 het toezicht uit op de wijze waarop burgemeester en wethouders de hen opgedragen zorg voor de gemeentelijke archieven inhoud geven. Ook hebben gedeputeerde staten op grond van artikel 29 van de Archiefwet 1995 de bevoegdheid om de minister voorstellen te doen inzake het beheer van de naar het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland overgebrachte provinciale archiefbescheiden. De instelling van de onderhavige gemeenschappelijke regeling laat genoemde toezichthoudende taak en de bevoegdheid om voorstellen te doen onverlet.
Overigens hebben gedeputeerde staten enkele bevoegdheden op grond van de Wgr, waarmee in de onderhavige gemeenschappelijke regeling rekening is gehouden, zoals ten aanzien het ter kennisneming ontvangen van de jaarlijkse begroting, rekening en verslag.
Algemene aanwijzingen, openbaarheid en ombudsman
Binnen de rijksoverheid wordt nog al eens gebruik gemaakt van Algemene aanwijzingen voor de Rijksoverheid die door de minister-president worden vastgesteld. Als voorbeeld wordt genoemd de aanwijzingen ten aanzien van markt en overheid. Dergelijke aanwijzingen gelden ook voor de Rijksarchiefdienst en daarmee voor de archiefbewaarplaatsen in de provincies. Dergelijke algemene aanwijzingen zijn echter niet meer rechtstreeks van toepassing op een openbaar lichaam zoals het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland, terwijl deze toepassing wel voor de hand kan liggen of wenselijk geacht kan worden. Van gemeentewege kan er ook aanleiding zijn voor het geven van dergelijke aanwijzingen aan openbare lichamen. Daarom is de mogelijkheid in artikel 2, vijfde lid, geopend voor de minister en de gemeenten gezamenlijk dergelijke aanwijzingen van algemene aard aan het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland te geven.
De Wet openbaarheid van bestuur is van toepassing op het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland. De partijen beogen een externe klachtvoorziening in het leven te roepen bij de Nationale ombudsman op grond van de Wet nationale ombudsman.
De kosten voor het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland worden gedragen door de overheden. Zie de bij de regeling behorende bijlage.
Het bestuur is bevoegd gezag van het openbaar lichaam en binnen de gegeven kaders verantwoordelijk voor het functioneren van het openbaar lichaam. Elk van de participanten in de regeling wijst een of meer bestuursleden aan. Bestuursleden functioneren in het bestuur als vertegenwoordiger van de participant die hen heeft benoemd. De minister en de gemeenten kunnen de ‘eigen’ bestuursleden aanwijzingen geven hoe te handelen in het bestuur en kunnen hen zo nodig ontslaan. Ook kunnen de minister en de gemeenten, zoals hiervoor besproken, volgens artikel 2, vijfde lid, gezamenlijk aanwijzingen geven aan het bestuur als geheel. Leden van het bestuur opereren daarmee ‘at arms length’. De besluitvorming in het bestuur geschiedt bij meerderheid van stemmen. Het bestuur stelt het bestuursreglement vast.
De directeur heeft de dagelijkse leiding over het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland. De directeur is als integraal manager verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering (inzet personeel en middelen) en de wijze waarop resultaten worden gehaald. De directeur legt als resultaatverantwoordelijke verantwoording af aan het bestuur. De directeur kan, binnen de grenzen van zijn mandaat, zelf contractuele verplichtingen aangaan. De directeur staat het bestuur terzijde en treedt op als secretaris van het algemeen en dagelijks bestuur.
De relatie tussen directeur en bestuur wordt in de artikelen 29 en 30 uitgewerkt.
De minister en de gemeenten blijven hun onderscheiden bestuurlijke verantwoordelijkheden voor hun archiefbeleid behouden, en blijven daarom ook verantwoordelijk voor het binnen de randvoorwaarden van de gemeenschappelijke regeling ter beschikking stellen van middelen.
De minister blijft zijn algemene verantwoordelijkheid met betrekking tot het archiefwezen behouden.
De archieven en collecties van de minister en de gemeenten worden door middel van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland gezamenlijk beheerd en voor publiek toegankelijk gemaakt.
De minister en de gemeenten hebben op grond van de gemeenschappelijke regeling diverse bevoegdheden om invloed uitoefenen op het bestuur van het openbaar lichaam, waaronder:
– Geven van algemene aanwijzingen (art. 2).
– Benoemen van bestuursleden (art.4).
– Geven van instructies (aanwijzingen) aan ‘hun’ bestuursleden (kenmerk van Wgr).
– Ter verantwoording roepen van de bestuursleden (art. 8).
– Ontslaan van leden van het bestuur (art. 9 ).
– Afspraken maken over te behalen resultaten (art. 17).
– Goedkeuren van de jaarbegroting (art. 18).
– Vaststellen van bestemming batig saldo en financiële bijdragen en (art. 22 en art. 23).
– Goedkeuren van regels voor de administratie (art. 24).
– Vaststellen van regels voor het financieel en materieel beheer en de inrichting van de begroting, financieel verslag, jaarverslag en aandachtpunten voor de accountantscontrole (art. 25).
– Vragen van inlichtingen (art. 27, eerste lid).
– Onderzoeken van de staat van de archieven (art. 27, tweede lid).
Daarnaast dient het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland uiteraard te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de Archiefwet 1995 en het Archiefbesluit.
De gemeenschappelijke regeling geeft aan op welke wijze het vierjarig beleidsplan en de meerjarenbegroting als mede de jaarlijkse begroting worden vastgesteld en hoe rekening en verantwoording worden afgelegd. Deze bepalingen zijn in overeenstemming met de Wgr. In verband met de beleidsmatige en financiële belangen van de participanten zijn extra instrumenten als waarborgen voor de minister en de gemeenten opgenomen om de eigen bestuurlijke verantwoordelijkheden te kunnen blijven dragen. Dit betreft onder meer de meerjarige afspraken over prestaties en middelen, de goedkering van de begroting en de definitieve vaststelling van de bijdragen na rekening en verantwoording.
Uitgangspunt is de vierjaarlijkse cyclus van de cultuurnota van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. In aansluiting op de cultuurnotacyclus stelt het dagelijks bestuur de meerjarenbegroting en het beleidsplan van het openbaar lichaam op. Na vaststelling door het algemeen bestuur worden deze documenten bij de minister en de gemeenten ingediend. Op basis van de meerjarenbegroting en het beleidsplan maken de minister en de gemeenten gezamenlijk meerjarige resultaatafspraken met het bestuur van het openbaar lichaam. Het algemeen bestuur van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland stelt op basis van deze afspraken een jaarlijkse begroting vast, rekening houdend met de eventueel ingebrachte zienswijzen van de minister en de gemeenten op de door het dagelijks bestuur aan hen voorgelegde conceptbegroting (conform Wgr-voorschriften). Aanvullend is in de regeling vastgelegd dat de jaarlijkse begroting uiteindelijk door de minister en de gemeenten dient te worden goedgekeurd. Bij de goedkeuringsprocedure gaat het onder meer om de vraag of in voldoende mate met de resultaatafspraken in de begroting rekening is gehouden. Uit de jaarlijkse begroting dient te blijken wat de kosten van de afzonderlijke activiteiten zijn en wat in kwalitatieve en kwantitatieve zin de resultaten zijn van die activiteiten.
Jaarlijks (binnen vier maanden na afloop van het begrotingsjaar) vindt toetsing plaats aan de hand van de jaarrekening en het jaarverslag van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland. In deze stukken wordt in ieder geval een relatie gelegd met de meerjarige prestatieafspraken en de goedgekeurde jaarlijkse begroting. Op basis van de jaarrekening en het jaarverslag stellen de minister en de gemeenten ieder jaar de hoogte van hun bijdragen vast.
De inhoud van de meerjarenbegroting, het beleidsplan, de jaarlijkse begroting, de jaarlijkse verantwoording, de wettelijke eisen en de eisen uit de gemeenschappelijke regelingen dienen naadloos op elkaar aan te sluiten. Om dit te bereiken zullen de minister en de gemeenten op basis van artikel 25 van de regeling gezamenlijk een handboek financiële verantwoording vaststellen met daarin eisen en uitgangspunten voor de begroting en de verantwoording.
Aan rijkszijde treedt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op als partij bij de gemeenschappelijke regeling het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland. Immers volgens artikel 23 van de Archiefwet 1995 draagt hij de zorg voor de archieven die berusten bij de rijksarchiefbewaarplaatsen. Aan gemeentezijde treden de raad en burgemeester en wethouders op op grond van de taken en bevoegdheden vastgelegd in de artikelen 30 en 31 van de Archiefwet.
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is geschreven, blijft de zorg, dat wil zeggen de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Archiefwet 1995 ten aanzien van de rijksarchieven, bij de minister berusten en ten aanzien van de gemeentelijke archieven bij de raden en colleges van de gemeenten. Op dat beginsel worden om praktische redenen enkele uitzonderingen gemaakt zoals hiervoor al uiteengezet is.
Het openbaar lichaam het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland voert in hoofdzaak slechts de taken uit die aan een beheerder van een archiefbewaarplaats zijn opgedragen, te weten het archiefwettelijke beheer van de overgebrachte archieven. Daarnaast heeft het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland als taak de zorgdragers te adviseren over een aantal archiefwettelijke zorgtaken, die door de zorgdragers uitgeoefend (blijven) worden.
Het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland is mede ingesteld met het doel diensten aan derden te leveren ten aanzien van het beheer van archiefbescheiden en collecties. De gemeente Haarlem (Archiefdienst voor Kennemerland) verleent op basis van afzonderlijke dienstverleningscontracten diensten aan een negental andere gemeenten en een waterschap in de regio voor het beheer van archieven en collecties. Gelijktijdig met of direct na de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling worden de bestaande contracten gewijzigd in die zin datdeze diensten aan derden door het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland worden verleend. Het dienstverleningscontract van de gemeente Haarlem met de gemeente Velsen wordt omgezet in een deelname van de gemeente Velsen in de gemeenschappelijke regeling zelf.
Op basis van het derde lid, sub d, kunnen de minister of de gemeenten ook andere taken aan het openbaar lichaam opdragen die verband houden met de behartiging van de belangen die in het tweede lid van dit artikel bedoeld zijn. Voor de financiering van deze taken uit de algemene middelen van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland is vereist, dat deze taken zijn benoemd en beschreven in het beleidsplan en de goedgekeurde begroting. Daarnaast is het mogelijk dat het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland op uitdrukkelijk verzoek van één of meerdere partners een taak verricht. Het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland is slechts tot uitvoering hiervan gehouden indien de opdrachtgever tegelijkertijd voldoende aanvullende middelen ter beschikking stelt (zie artikel 16, negende lid).
Tot het moment van instelling van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland was de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Noord-Holland onderdeel van de rijksarchiefdienst. Die bewaarplaats maakte samen met alle andere rijksarchiefbewaarplaatsen in de provincies organisatorisch deel uit van een door de rijksarchiefdienst centraal gestuurd netwerk, waarin het rijksbeleid met betrekking tot het archiefbeheer als vanzelf tot uitvoering kwam. Omdat het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland in juridisch organisatorische zin geen deel meer uitmaakt van de rijksarchiefdienst, is ervoor gekozen om in het vierde lid uitdrukkelijk vast te leggen dat het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland het archiefwettelijke beheer mede voert op basis van het door de minister en de gemeenten gevoerde beleid op het terrein van cultuur en het archiefbeheer. Dat beleid is richtsnoer bij het opstellen van de meerjarige en jaarlijkse beleidsplannen en begrotingsstukken.
Het zesde lid is opgenomen ter garantstelling aan kredietverstrekkers (zie de Circulaire Aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen – BZK, 8 juli 1999).
Het wordt in het belang van de bezoekers geacht dat wordt aangesloten op de zich langzamerhand landelijk ontwikkelende uniformiteit ten aanzien van de tarieven. Daarom is bepaald dat voor de in de artikelen 14 en 18 van de Archiefwet 1995 bedoelde kosten de tarieven worden gevolgd, die zijn vastgesteld door of namens de minister.
In dit artikel wordt bepaald welke archiefwettelijke (zorg)taken van de minister en van de gemeenten, die aan het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland zijn overgedragen, door het algemeen bestuur worden uitgeoefend. Vastgelegd is dat het algemeen bestuur de directeur kan benoemen tot rijksarchivaris en gemeentearchivaris met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in de Archiefwet 1995. Indien de directeur niet tevens rijksarchivaris en gemeentearchivaris is dan moet een ander als zodanig worden benoemd.
Het dagelijks bestuur stelt zelf de regels ten aanzien van zijn vergaderingen vast. Hierbij kan het model dat de VNG heeft opgesteld inzake de vergaderingen van burgemeesters en wethouders, voorzover dit nuttig en dienstig is, worden gevolgd.
Het derde lid regelt de ondertekening van de stukken door de voorzitter. De meeste stukken, die van het algemeen of het dagelijks bestuur uitgaan, dienen ingevolge artikel 31, derde lid, eveneens de handtekening van de directeur van het bestuur te verkrijgen.
In aansluiting op artikel 16 lid 1 van de Regeling Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland wordt bepaald dat de minister en de raden van de gemeenten op basis van een goedgekeurde begroting, een jaarlijkse bijdrage verstrekken, ter uitvoering van deze regeling.
Structurele bijdragen
– De jaarlijkse structurele bijdragen (inclusief huurlasten) van de partners in de regeling zijn, vanwege de overzichtelijkheid, vermeld in de bijlage bij de regeling. Deze bijdragen hebben het karakter van een vast budget.
– De partners maken vierjaarlijks afspraken met het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland. Binnen die kaders dient zich de jaarlijkse begroting te bewegen. Na de jaarlijkse verantwoording wordt de bijdrage definitief vastgesteld. Verwezen wordt naar het Algemeen deel van deze toelichting onder Begrotingscyclus.
– De structurele bijdrage van de minister kan jaarlijks in verband met loon- en prijsontwikkelingen worden aangepast met een door de minister vast te stellen percentage. De structurele bijdragen van de gemeenten worden jaarlijks met dit zelfde percentage aangepast.
– De bijdrage vangt aan op het moment dat de Regeling Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland in werking treedt. Indien dit niet samenvalt met het begin van een kalenderjaar, wordt de bijdrage naar evenredigheid toegekend. De minister en de gemeenten zullen er steeds voor zorgdragen dat de bovenbedoelde bijdragen expliciet in hun respectieve begrotingen worden opgenomen.
Incidentele bijdragen
– De incidentele bijdragen en de verleende garanties in het kader van de start van de nieuwe organisatie, zijn eveneens geregeld in de afzonderlijke bijlage.
In het vierde lid wordt bepaald dat afspraken gemaakt dienen te worden over de inbreng van vermogensbestanddelen. Wat betreft de vermogensbestanddelen die door de minister aan het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland worden overgedragen is de beleidslijn ‘overdracht van vermogensbestanddelen’ van het ministerie van Financiën van toepassing. Deze beleidslijn houdt in dat moet worden afgerekend over de overgedragen vermogensbestanddelen.
In het vijfde lid wordt vermeld dat bij gewijzigde financiering zo veel mogelijk een relatie wordt gelegd met de door het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland te verrichten taken.
In het zesde lid wordt bepaald dat de huurovereenkomst tussen de Rijksgebouwendienst en het Rijksarchief met het inwerkingtreden van deze regeling wordt omgezet in een huurovereenkomst tussen de Rijksgebouwendienst en het Regionaal Historisch Centrum Noord-Holland.
In het zevende lid wordt bepaald dat de overeenkomsten ten aanzien van beheer van archiefbescheiden en collecties tussen de gemeente Haarlem (Archiefdienst voor Kennemerland) en de gemeenten Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Zandvoort en het waterschap Het Lange Rond met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling met instemming van de betrokken besturen worden omgezet in overeenkomsten ten aanzien van beheer van archiefbescheiden tussen het Regionaal Historisch Centrum in Noord Holland en genoemde gemeenten en waterschap.
In het achtste lid wordt bepaald dat de financiering van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland geschiedt onder het voorbehoud dat de begrotingswetgever voldoende gelden fourneert. Het negende lid regelt dat als een opdrachtgever een bijzondere opdracht geeft (zie hiervoor de toelichting op artikel 2) de kosten hiervan gedragen worden door de opdrachtgever.
De cultuurbegroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt voor een belangrijk deel geregeerd door het cultuurnotatraject, waarin de beschikbare begrotingsgelden van het Rijk voor perioden van vier jaar aan de verschillende terreinen van de cultuur worden toegewezen (uiteraard onder het voorbehoud dat de begrotingswetgever jaarlijks met die voornemens instemt). Ook de financiering van de Rijksarchiefdienst die weer mede bepalend is voor de financiering van het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland loopt in dat traject mee. Om die reden is geregeld dat het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland een meerjarenbegroting en beleidsplan opstelt. Op basis van de meerjarenbegroting en het beleidsplan maken de minister en de gemeenten resultaatafspraken met het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland (vierde lid).
Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks een begroting met toelichting op. Deze begroting is verplicht in het kader van de Wgr wetgeving. Omdat de minister en de gemeenten zo veel mogelijk willen aansluiten op de cultuurnotacyclus is de meerjarenbegroting uitgangspunt en dient de jaarlijkse begroting daarop te worden afgestemd. De procedure tot vaststelling van de begroting is overeenkomstig de bepalingen in de Wgr. De minister en de gemeenten worden gedurende zes weken in de gelegenheid gesteld hun zienswijze op de ontwerpbegroting naar voren te brengen alvorens deze door het algemeen bestuur van het openbaar lichaam wordt vastgesteld. Als extra waarborg is in de regeling opgenomen dat de begroting de goedkeuring van de minister en de raden van de gemeenten behoeft.
Het kan zijn dat de begroting gewijzigd dient te worden, bijvoorbeeld als gevolg van gewijzigde omstandigheden. Ook in geval van begrotingswijzigingen dient de procedure van artikel 18 zoveel mogelijk doorlopen te worden.
De jaarrekening en het jaarverslag dienen als basis voor het afleggen van rekening en verantwoording tegenover de minister en de gemeenten. Die stukken omvatten ten minste een overzicht van inkomsten en uitgaven (exploitatierekening), een balans, alsmede een toelichting op beide stukken. Voor de inhoud van deze stukken kan aansluiting worden gezocht bij het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van 17 januari 2003 (Staatsblad 27) en het ‘Handboek financiële verantwoording Historische Centra’ van de Rijksarchiefdienst. De inrichting van de begroting en van het jaarverslag worden op elkaar afgestemd. De jaarrekening en het jaarverslag worden zowel op getrouwheid als op rechtmatigheid onderzocht. Zie ook de toelichting op artikel 25.
De mogelijkheid om regels te stellen over het financieel beheer en de inrichting van de (meerjaren) begroting, het jaarverslag en de jaarrekening en de aandachtspunten voor de accountantscontrole zijn voor de minister en de gemeenten van belang voor de beoordeling van de wijze waarop het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland de opgedragen taak behartigt en meer in het bijzonder voor de beoordeling van de jaarlijks te bereiken resultaten, bedoeld in artikel 17. Ook kunnen dergelijke regels van belang zijn voor de intensiteit van de accountantscontrole. Om een ordelijk financieel beheer te waarborgen zullen nog nadere regels worden gesteld. Hierbij zal rekening worden gehouden met Boek 2, titel 9 van het Burgerlijk Wetboek en kan desgewenst gebruik gemaakt worden van het bij artikel 21 genoemde handboek en besluit.
Bij dit artikel gaat het om de archieven die door het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland zelf gevormd worden. De Archiefwet 1995 verplicht immers om in geval van een gemeenschappelijke regeling een voorziening te treffen omtrent de zorg voor de eigen te produceren archiefbescheiden. Met de onderhavige bepaling wordt die verplichting nagekomen.
Teneinde de verantwoordelijkheid van de minister en de gemeenten voor de staat van de archieven te kunnen waarborgen, is opgenomen dat de minister en de gemeenten te allen tijde toezicht daarop kunnen uitoefenen.
Uit artikel 30 blijkt dat de dagelijkse werkzaamheden die zijn verbonden aan het archiefbeheer alsmede archiefwettelijke taken en bevoegdheden die aan het Regionaal Historisch Centrum in Noord-Holland zijn overgedragen, in hoofdzaak in handen zijn gelegd van de directeur.
Een van de voordelen van een gemeenschappelijke regeling is dat hierdoor een eenduidige rechtspositie van de medewerkers kan worden bereikt. In de regeling is gekozen voor het toepassen van de rechtspositieregeling van de gemeente Haarlem.
Gezien het feit dat het archiefwezen in Nederland in verandering is, dat het werkgebied van de rijkspartner in deze gemeenschappelijke regeling, het rijksarchief in de provincie Noord-Holland, de gehele provincie Noord-Holland bestrijkt en dat het werkgebied van de gemeentepartner in deze regeling een toenemende regionale groei te zien geeft, wordt de mogelijkheid van toetreding tot deze regeling van andere partners die werkzaam zijn op het terrein van het cultureel erfgoed nadrukkelijk opengehouden.
Beoogd wordt geschillen over de toepassing van de regeling in onderling overleg op te lossen. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, kan bij gezamenlijk besluit een geschillencommissie in het leven worden geroepen die een advies uitbrengt.
De inwerkingtreding is gekoppeld aan de inschrijving van de regeling overeenkomstig artikel 26 Wgr. Inschrijving zal kunnen plaatsvinden nadat de goedkeuring van gedeputeerde staten (artikel 36 Wgr) is verkregen en de minister via de procedure van artikel 97, tweede lid, Wgr de instemming van het parlement heeft verkregen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.C. van der Laan
De raad van de gemeente Haarlemde voorzitter, de griffier,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemde burgemeester, de secretaris,
De raad van de gemeente Velsende voorzitter, de griffier,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen de burgemeester, de secretaris,
Financiële bijlage bij de Regeling Regionaal Historisch Centrum in Noord Holland
In deze bijlage zijn de afspraken rond de structurele en incidentele bijdragen van partners aan het Regionaal Historisch Centrum (RHC) Noord Holland nader gespecificeerd (art. 16, lid 1):
Er is afgesproken dat de beschikbare exploitatiebudgetten van de afzonderlijke instellingen waaruit het RHC Noord Holland ontstaat, zullen worden samengevoegd. Uit deze exploitatiebudgetten zullen de exploitatiekosten worden bestreden van het RHC Noord Holland, waarbij de behaalde efficiencyvoordelen zullen worden aangewend voor nieuw beleid ten behoeve van de publieksfunctie.
Daarnaast is afgesproken dat de bestaande budgetten zullen worden aangevuld met een in deze regeling te noemen vast bedrag, ter financiering van de meerkosten voortvloeiende uit de verbouwing van de kerk aan de Jansstraat.
De jaarlijkse structurele bijdragen van de partners zijn, inclusief huurlasten, als volgt:
1 De bijdrage van het Rijk (DCE / RAD) wordt in 2004 nog verhoogd, conform de methodiek beschreven in art. 16, lid 2 (in de begroting is deze geschat op € 35.000). | |
2 Dit bedrag is nog exclusief de inkomsten uit de dienstverleningscontracten. Voor het beheren van archiefbescheiden zijn door de gemeente Haarlem dienstverleningscontracten afgesloten met de gemeentearchieven van Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest en Zandvoort en met het waterschap Groot-Haarlemmermeer en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Deze contracten bedragen aan inkomsten totaal € 230.000 (prijspeil 2004). In de loop van 2004 zullen door de gemeente Haarlem nog twee dienstverleningscontracten worden afgesloten, te weten met de gemeenten Aalsmeer en Uithoorn. | |
Het Rijk (DCE/RAD) | € 1.857.000 (prijspeil 20031) |
Gemeente Haarlem | € 1.497.000 (prijspeil 2004) |
Gemeente Velsen | € 178.000 (prijspeil 2004) |
TOTAAL | € 3.532.000 |
De structurele bijdragen worden opgehoogd met de volgende componenten
– Door het Rijk: maximaal € 163.000 t.b.v. bouw en aanpassing van het pand aan de Jansstraat.
– Door de gemeente Haarlem: maximaal € 65.000 t.b.v. bouw en aanpassing van het pand aan de Jansstraat.
Nadere bepalingen tav de structurele bijdragen
Op het moment van aangaan van de gemeenschappelijke regeling bestaat de mogelijkheid dat eventueel (een) nieuwe functie(s) vanuit de gemeente Haarlem aan het RHC Noord-Holland toegevoegd zullen worden. Dit betreft taken die nauw verwant zijn aan de ambitie en functie van het RHC Noord-Holland. In dat geval zal ook het bijbehorende structurele budget overgeheveld worden naar het RHC Noord-Holland, hetgeen leidt tot een navenante verhoging van de structurele bijdrage van de gemeente Haarlem.
– Het Rijk bepaalt met betrekking tot de bovengenoemde bijdrage dat de huurcomponent in de bijdrage van het Rijk (DCE/RAD) is bepaald op € 704.000 (prijspeil 2003). Met betrekking tot deze component geldt de voorwaarde dat deze specifiek moet worden aangewend voor het voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de gebruikersovereenkomst die is afgesloten met de RGD inzake het pand aan de Kleine Houtweg.
– De gemeente Haarlem bepaalt met betrekking tot de bovengenoemde bijdrage dat de huurcomponent in de bijdrage van de gemeente Haarlem is bepaald op € 637.000,– (prijspeil 2004). Inzake de aanwending stelt de gemeente Haarlem een zelfde voorwaarde als het Rijk (zie vorige aandachtsstreepje).
– De gemeente Haarlem draagt zorg voor de afwikkeling van de meerkosten van het aanleggen van de damwand. Hiervoor wordt een regeling getroffen met de SHDH en is een budget gereserveerd van € 1 mln. Eventuele verschillen met dit budget worden door de gemeente Haarlem in de bijdrage in de huisvestingskosten verrekend.
– De structurele bijdragen van de partners vangen aan op het moment dat de Regeling RHC Noord Holland in werking treedt. Indien dit niet samenvalt met het begin van een kalenderjaar zal de bijdrage naar evenredigheid worden toegerekend met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de regeling in werking treedt. De partners zullen er voor zorgdragen dat de bovengenoemde bijdragen in hun respectievelijke begrotingen worden opgenomen.
– De structurele verhogingen van de bijdragen gaan in op het moment dat de feitelijke kosten voor het RHC Noord Holland aanwezig zijn, zijnde het moment waarop de eerste termijn van huur c.q. doorbelaste kapitaallasten aan het RHC Noord Holland in rekening wordt gebracht.
– Indien de te betalen huur c.q. doorbelaste kapitaallasten voortvloeiend uit de investeringen in het pand aan de Jansstraat lager uitvallen dan in de hierboven genoemde bijdragen is geraamd, is artikel 16 lid 5 van toepassing.
– Indien de te betalen huur c.q. doorbelaste kapitaallasten voortvloeiend uit de investeringen in het pand aan de Jansstraat onverhoopt hoger uitvallen dan in de hierboven genoemde bijdragen is geraamd, komen de extra kosten ten laste van de exploitatie van het RHC Noord-Holland. Uitgangspunt is evenwel dat voorkomen moet worden dat deze extra kosten ontstaan; hiertoe zal tijdens het bouwtraject de kostenontwikkeling nauwkeurig gevolgd worden zodat eventueel noodzakelijke maatregelen ter bijsturing tijdig genomen kunnen worden. Eventuele financiële tegenvallers moeten binnen het beschikbare bouwbudget opgevangen worden.
– Het Rijk (DCE / RAD) stelt voor de uitvoer van een behoudsplan conservering projectgelden beschikbaar. Deze middelen ad € 69.000 zijn beschikbaar tot en met 31 december 2004. Voor de periode daarna worden in het voorjaar 2004 nieuwe afspraken gemaakt.
Inbreng van vermogensbestanddelen
– De partners zullen bij de overheveling van de eindbalansen van de AVK en het Rijksarchief Noord Holland in het RHC Noord Holland ervoor zorg dragen dat het eigen vermogen dat wordt ingebracht gelijk of groter is dan € 0,-
– Het Rijk bepaalt verder: Alle vlottende activa en passiva van de slotbalans van het Rijksarchief Noord Holland worden ingebracht voor de waarde waarop ze in deze balans staan. Ditzelfde geldt voor de voorzieningen
– Het Rijk bepaalt verder: Eventuele openstaande leningen / rekening courantverhoudingen met onderdelen van het Rijk worden bij de start van het RHC Noord Holland terstond afgerekend.
– De gemeente Haarlem bepaalt verder: Alle vlottende activa en passiva van de slotbalans van de Archiefdienst voor Kennemerland worden ingebracht voor de waarde waarop ze in deze balans staan. Ditzelfde geldt voor de voorzieningen
– De Gemeente Haarlem bepaalt verder: De openstaande leningen / rekening courantverhoudingen met onderdelen van de gemeente Haarlem worden bij de start van het RHC Noord Holland omgezet naar de nieuwe organisatie. Dit geschiedt onder nader over een te komen voorwaarden.
Het RHC Noord Holland neemt contact op met de belastinginspecteur ter verkrijging van een nieuwe BTW beschikking voor het hele instituut. Over de inhoud van die beschikking en de mogelijke consequenties voor de begroting is op het moment van aangaan van de gemeenschappelijke regeling nog geen 100% zekerheid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-226-p44-SC72351.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.