Levensloopregeling rijkspersoneel

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 november 2005, nr. 2005-0000266589, tot vaststelling van een regeling met betrekking tot levensloop in verband met de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Levensloopregeling rijkspersoneel)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 34g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 69a van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Definities

Artikel 1.1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

– ambtenaar: degene die is aangesteld op grond van het ARAR of ARSG;

– ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement;

– arbeidsduurfactor: breuk waarvan de noemer 36 en de teller de voor de ambtenaar vastgestelde wekelijkse arbeidsduur is;

– ARSG: Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

– berekeningsgrondslag: het salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering over dat salaris;

– bevoegd gezag: het tot aanstelling bevoegd gezag;

– levensloopinstelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

– levenslooprekening: een geblokkeerde rekening op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling waarmee een levenslooptegoed wordt opgebouwd;

– levenslooptegoed: de bij een levensloopinstelling opgebouwde voorziening in geld, vermeerderd met de met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen, die is bestemd voor een uitkering gedurende een levensloopverlofperiode;

– levensloopverlof: verlof zonder behoud van bezoldiging, waarvoor een uitkering uit het levenslooptegoed wordt toegekend;

– levensloopverlofperiode: de periode gedurende welke de ambtenaar levensloopverlof geniet;

– levensloopverzekering: een verzekering op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling waarmee een levenslooptegoed wordt opgebouwd;

– loon: loon als bedoeld in artikel 19g, eerste lid, onder b, van de Wet op de loonbelasting 1964;

– spaarperiode: de periode gedurende welke de ambtenaar een voorziening in geld spaart ten behoeve van het opnemen van levensloopverlof;

– vakantie: hetgeen daaronder wordt verstaan in het ARAR of ARSG.

2. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder bezoldiging, salaris, salaris per uur en vakantie-uitkering verstaan, hetgeen daaronder wordt verstaan in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

Hoofdstuk 2

Het sparen voor levensloopverlof

§ 2.1

Algemene voorwaarden voor sparen voor levensloopverlof

Artikel 2.1.1

De ambtenaar kan eenmaal per jaar bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om uit een of meer bronnen als genoemd in artikel 2.1.3, een voorziening in geld te sparen voor een levensloopverlofperiode.

Artikel 2.1.2

1. De per kalenderjaar te sparen voorziening in geld voor levensloopverlof bedraagt ten hoogste 12 procent van het loon over dat jaar.

2. Het in het eerste lid bedoelde maximumpercentage geldt niet voor de ambtenaar die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt.

Artikel 2.1.3

Ten behoeve van een voorziening in geld tijdens de levensloopverlofperiode kan de ambtenaar de volgende bronnen inzetten:

a. salaris;

b. vakantie-uitkering;

c. vergoeding voor meer gewerkte uren die op grond van artikel 3, tweede lid, van de IKAP-regeling rijkspersoneel is toegekend;

d. de vergoeding voor vakantie-uren die op grond van artikel 22, vijftiende lid, van het ARAR is toegekend.

Artikel 2.1.4

1. De in artikel 2.1.1 bedoelde aanvraag wordt elk kalenderjaar opnieuw ingediend en bevat de volgende gegevens:

a. de levensloopinstelling;

b. het nummer van de levenslooprekening of het (polis)nummer van de levensloopverzekering;

c. tot welke bedragen uit de in artikel 2.1.3, onder a en b, genoemde bronnen wordt gespaard;

d. hoeveel uren van de in artikel 2.1.3, onder c en d, genoemde bronnen worden ingezet;

e. of de voorziening in geld voor levensloopverlof eenmalig, dan wel maandelijks wordt gespaard;

f. de begin- en einddatum van de spaarperiode indien is gekozen voor maandelijks sparen;

g. een verklaring van de ambtenaar waaruit blijkt:

– dat hij bekend is met de inhoud van de Levensloopregeling rijkspersoneel;

– of hij in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed heeft opgebouwd en wat de omvang daarvan is op 1 januari van het kalenderjaar van de ondertekening van de verklaring;

– of hij een verlofspaarrekening als bedoeld in artikel 1.1, letter j, van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel heeft en wat het laatst bekende saldo van die rekening is;

– of hij compensatie in vrije dagen heeft gespaard op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233) en wat de omvang daarvan is;

– dat hij geen voorziening ingevolge deze regeling spaart in het kalenderjaar waarin hij bij een inhoudingsplichtige loon spaart ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964;

– dat hij ermee instemt dat zijn gehele of gedeeltelijke levenslooptegoed aan het bevoegd gezag wordt uitgekeerd in situaties als bedoeld in artikel 2.2.2, eerste en derde lid, of artikel 5.2.1;

– dat hij ermee instemt dat de levensloo⁠pinstelling aan het bevoegd gezag informatie over de omvang van het levenslooptegoed verstrekt.

2. Indien het een eerste aanvraag bij het bevoegd gezag betreft gaat deze vergezeld van:

a. een verklaring van de levensloopinstelling waaruit blijkt dat deze instelling:

– ten aanzien van de levenslooprekening of de levensloopverzekering conform het gestelde in deze regeling en de Uitvoeringsregelingloonbelasting 2001 zal handelen;

– aan het bevoegd gezag aan het begin van elk kalenderjaar een opgave zal verstrekken van het levenslooptegoed op 1 januari van dat jaar;

b. indien in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is opgebouwd: een verklaring van de levensloopinstelling waar dat tegoed is opgebouwd, waarin wordt aangegeven hoeveel jaren de ambtenaar heeft gespaard, in welke kalenderjaren en tot welke bedragen in die jaren een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof is uitgekeerd en wat de omvang van het levenslooptegoed op 1 januari van het lopende kalenderjaar is.

3. De aanvraag wordt twee maanden voor de gewenste ingangsdatum van de spaarperiode ingediend.

4. Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

Artikel 2.1.5

1. Het bevoegd gezag kent de in artikel 2.1.1 bedoelde aanvraag toe binnen 30 dagen na de datum waarop deze is ontvangen, tenzij het levenslooptegoed vermeerderd met:

a. het levenslooptegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen;

b. het saldo van de verlofspaarrekening als bedoeld in artikel 1.1, letter j, van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel;

c. de waarde van de totale compensatie in vrije dagen die tot 1 januari 2006 is gespaard op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233);

d. de waarde van het buitengewoon verlof als bedoeld in de artikelen 3.4.1 en 6.1.1, vijfde lid, van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel, indien het verlof op grond van die regeling of de compensatie in vrije dagen op grond van het onder c bedoelde besluit bij of na het bereiken van de 62-jarige leeftijd zal worden opgenomen, op 1 januari van het kalenderjaar waarin de voorziening in geld voor levensloopverlof zal worden gespaard gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het loon over het voorafgaande kalenderjaar.

2. Voor de toepassing van het eerste lid blijft een salarisvermindering buiten beschouwing, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager gekwalificeerde functie, in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP vastgestelde ingangsdatum van het pensioen. De vorige volzin is bij een salarisvermindering die het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie uitsluitend van toepassing, voor zover de omvang van het dienstverband na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet lager is dan 50% van de omvang van het dienstverband aan het eind van de periode direct voorafgaande aan aanvang van de in de eerste volzin van dit lid bedoelde periode.

3. De waarde van de compensatie in vrije dagen en de waarde van het buitengewoon verlof, bedoeld in het eerste lid, worden berekend op basis van het salaris per uur dat voor de ambtenaar geldt op 1 januari van het kalenderjaar waarin de voorziening in geld voor levensloopverlof zal worden gespaard.

4. Het bevoegd gezag maakt het besluit op de aanvraag binnen 14 dagen bekend aan de ambtenaar en de levensloopinstelling.

Artikel 2.1.6

De voorziening in geld voor levensloopverlof uit de bronnen, genoemd in artikel 2.1.3 wordt door het bevoegd gezag gestort op de levenslooprekening, dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering, zo mogelijk in de maand waarin de door de ambtenaar aangewezen bronnen aan hem zouden zijn uitbetaald.

Artikel 2.1.7

Het is de ambtenaar toegestaan om het levenslooptegoed dat is opgebouwd in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen geheel of gedeeltelijk over te boeken naar een op grond van deze regeling geopende levenslooprekening of afgesloten levensloopverzekering.

§ 2.2

Het levenslooptegoed

Artikel 2.2.1

1. Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:

a. ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens de levensloopverlofperiode;

b. ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, mits na de omzetting de aanspraak nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen.

2. Het levenslooptegoed wordt op geen enkele wijze afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid anders dan ten behoeve van de in artikel 61k van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding aangeboden.

Artikel 2.2.2

1. Indien de voorziening in geld voor levensloopverlof die gedurende een kalenderjaar is gespaard, meer bedraagt dan 12 procent van het loon over dat kalenderjaar, wordt het bovenmatige gedeelte voor het einde van dat kalenderjaar door de levensloopinstelling aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze.

2. Het bovenmatige gedeelte, bedoeld in het eerste lid, wordt door het bevoegd gezag voor het einde van het kalenderjaar als salaris aan de ambtenaar uitgekeerd.

3. Voor zover de aanspraak, bedoeld in artikel 2.1.3, onder c en d, die door de ambtenaar als bron is ingezet, niet is opgebouwd, wordt het teveel gestorte bedrag van het levenslooptegoed afgeboekt en door de levensloopinstelling aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze.

§ 2.3

Einde spaarperiode

Artikel 2.3.1

De spaarperiode wordt beëindigd uiterlijk met ingang van de tweede maand volgende op die waarin de ambtenaar dit aan het bevoegd gezag heeft verzocht.

Hoofdstuk 3

Het opnemen van levensloopverlof

§ 3.1

Toekennen van levensloopverlof

Artikel 3.1.1

1. Zes maanden voor de gewenste ingangsdatum van de levensloopverlofperiode dient de ambtenaar een aanvraag in bij het bevoegd gezag om toekenning van levensloopverlof.

2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.

3. De aanvraag om toekenning van levensloopverlof bevat de volgende gegevens:

a. de datum waarop de levensloopverlofperiode ingaat;

b. het aantal uren levensloopverlof dat wordt opgenomen;

c. de verdeling van de uren levensloopverlof over de weken;

d. het percentage van de berekeningsgrondslag dat als uitkering moet worden uitbetaald;

e. een machtiging van de ambtenaar om een eenmalige of maandelijkse uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van diens levenslooptegoed aan het bevoegd gezag te verstrekken op een door dat gezag aangegeven wijze.

4. Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

Artikel 3.1.2

1. Het bevoegd gezag kent de in artikel 3.1.1, eerste lid, bedoelde aanvraag toe binnen 30 dagen na de datum waarop deze is ontvangen, tenzij:

a. deze te laat is ingediend;

b. gewichtige redenen van dienstbelang zich tegen het levensloopverlof verzetten.

2. Het bevoegd gezag maakt het besluit op de aanvraag binnen 14 dagen bekend aan de ambtenaar en de levensloopinstelling.

Artikel 3.1.3

1. Het levensloopverlof kan voor een deel van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur worden toegekend.

2. Het levensloopverlof wordt in hele uren toegekend.

3. Een levensloopverlofperiode bestaat uit minimaal 300 uur levensloopverlof, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde arbeidsduurfactor. De uitkomst wordt zo nodig afgerond naar boven op hele uren.

4. Indien de ambtenaar een aanvraag indient om in afwijking van het bepaalde in het derde lid minder uren levensloopverlof te mogen opnemen wordt die aanvraag gehonoreerd, tenzij artikel 3.1.2, eerste lid, onder b, van toepassing is.

Artikel 3.1.4

Indien de ambtenaar na toekenning van het levensloopverlof doch voor de datum waarop de levensloopverlofperiode ingaat ziek wordt, kan het bevoegd gezag de toekenning intrekken en het levensloopverlof geen doorgang laten vinden.

§ 3.2

Uitkeringen en aanspraken tijdens het levensloopverlof

Artikel 3.2.1

1. Gedurende het levensloopverlof wordt door het bevoegd gezag aan de ambtenaar maandelijks een uitkering als bedoeld in artikel 3.1.1, derde lid, onder d, verstrekt op basis van de berekeningsgrondslag over de maand direct voorafgaande aan de datum van ingang van het levensloopverlof. De uitkering is ten hoogste gelijk aan die berekeningsgrondslag.

2. Indien het levensloopverlof voor een deel van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur wordt toegekend is de uitkering samen met het salaris en andere toegekende beloningen, toelagen en uitkeringen niet hoger dan de berekeningsgrondslag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.2.2

1. Over de opgenomen uren levensloopverlof heeft geen opbouw van vakantie, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering plaats.

2. Gedurende de levensloopverlofperiode behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op een eventuele tegemoetkoming in de ziektekosten.

3. Met uitzondering van de in artikel 3.2.1, eerste lid, bedoelde uitkering en de in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming, bestaat over de opgenomen uren levensloopverlof geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen.

§ 3.3

Pensioenbijdrage tijdens het levensloopverlof

Artikel 3.3.1

Tijdens het levensloopverlof wordt het werkgeversdeel van de pensioenpremies niet op de ambtenaar verhaald.

§ 3.4

Ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof tijdens het levensloopverlof

Artikel 3.4.1

Het levensloopverlof wordt opgeschort in geval van ziekte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken of meer.

Artikel 3.4.2

Voor de duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt het levensloopverlof opgeschort.

§ 3.5

Terugkeergarantie

Artikel 3.5.1

Voor zover het levensloopverlof niet wordt opgenomen direct voorafgaande aan het pensioen keert de ambtenaar na afloop van het verlof terug in de functie die hij bij aanvang van dat verlof bekleedde.

Hoofdstuk 4

Het aanwenden van levenslooptegoed voor extra pensioen

Artikel 4.1

1. De ambtenaar die zijn levenslooptegoed wil aanwenden voor het opbouwen van extra pensioen, dient daartoe een aanvraag in bij het bevoegd gezag.

2. In de aanvraag vermeldt de ambtenaar welk deel van het levenslooptegoed hij wil laten omzetten in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

3. De aanvraag bevat een machtiging van de ambtenaar om een uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van diens levenslooptegoed aan het bevoegd gezag te verstrekken op een door dat gezag aangegeven wijze.

4. Indien na de in het tweede lid bedoelde omzetting de aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen, kent het bevoegd gezag de aanvraag toe binnen 30 dagen na de datum waarop deze is ontvangen en maakt het besluit op de aanvraag binnen 14 dagen bekend aan de ambtenaar en de levensloopinstelling.

5. Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

6. Na ontvangst van de uitkering, bedoeld in het derde lid, wordt deze door het bevoegd gezag overgemaakt aan de Stichting Pensioenfonds ABP.

Hoofdstuk 5

Beëindiging van de dienstbetrekking

§ 5.1

Ontslag

Artikel 5.1.1

1. In geval van ontslag blijft het levenslooptegoed bij de levensloopinstelling staan, tenzij de ambtenaar door middel van een aanvraag aan het bevoegd gezag kenbaar maakt wat er met het levenslooptegoed moet gebeuren. In de aanvraag vermeldt de ambtenaar:

a. het bedrag uit het levenslooptegoed waarover hij wenst te beschikken;

b. het bedrag dat naar de nieuwe levensloopinstelling moet worden overgemaakt indien hij het levenslooptegoed geheel of gedeeltelijk wil inbrengen in de levensloopregeling van de werkgever bij wie hij in dienst zal treden;

c. indien van toepassing, de gegevens van de nieuwe levensloopinstelling;

d. indien van toepassing, het nummer van de nieuwe levenslooprekening of het (polis)nummer van de nieuwe levensloopverzekering.

2. Indien de ambtenaar geheel of gedeeltelijk over het levenslooptegoed wenst te beschikken, bevat de aanvraag een machtiging van de ambtenaar om een uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van diens levenslooptegoed aan het bevoegd gezag te verstrekken op een door dat gezag aangegeven wijze.

3. Het bevoegd gezag kent de aanvraag toe binnen 30 dagen na de datum waarop deze is ontvangen en maakt het besluit op de aanvraag binnen 14 dagen bekend aan de ambtenaar en de levensloopinstelling.

4. Na ontvangst van de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt deze na inhouding van loonheffing door het bevoegd gezag uitgekeerd aan de ambtenaar.

5. De levensloopinstelling maakt het in het eerste lid, onder b, bedoelde bedrag rechtstreeks over naar de nieuwe levensloopinstelling.

6. Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

§ 5.2

Overlijden

Artikel 5.2.1

In geval van overlijden van de ambtenaar wordt het volledige levenslooptegoed aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze. Het levenslooptegoed wordt na inhouding van loonheffing door het bevoegd gezag uitgekeerd aan de erfgenamen van de ambtenaar.

Hoofdstuk 6

Intrekking voorschriften

Artikel 6.1

Het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026 (Stcrt. 233), en de Verlofspaarregeling rijkspersoneel worden ingetrokken.

Hoofdstuk 7

Overgangsregeling

§ 7.1

Compensatie in vrije dagen (Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Stcrt. 233)

Artikel 7.1.1

1. Op de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op compensatie in vrije dagen blijft het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233), zoals dat luidde op 31 december 2005, van toepassing, voor zover die aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge de Levensloopregeling rijkspersoneel.

2. De waarde van de gespaarde compensatie in vrije dagen kan op verzoek van de ambtenaar worden toegevoegd aan het levenslooptegoed, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

3. De waarde van de gespaarde compensatie in vrije dagen, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de eerste dag van de maand waarin het in het tweede lid bedoelde verzoek is ontvangen.

§ 7.2

Verlofspaarregeling rijkspersoneel

Artikel 7.2.1

1. Op de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op spaarverlof en compensatie in vrije dagen blijft de Verlofspaarregeling rijkspersoneel, zoals die luidde op 31 december 2005, van toepassing, voor zover die aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge de Levensloopregeling rijkspersoneel.

2. Het saldo van de verlofspaarrekening als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, letter j, van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel kan op verzoek van de ambtenaar worden toegevoegd aan het levenslooptegoed.

Hoofdstuk 8

Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 8.1

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 8.2

Deze regeling wordt aangehaald als: Levensloopregeling rijkspersoneel.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Bij Wet van 24 februari 2005, houdende wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling) is de basis gelegd voor de invoering van een levensloopregeling. Zo wordt in de Wet arbeid en zorg met ingang van 1 januari 2006 een nieuw artikel 7:2 opgenomen, op grond waarvan de werknemer het recht krijgt deel te nemen aan een levensloopregeling en worden de fiscale kaders van de levensloopregeling opgenomen in de Wet op de loonbelasting 1964 (nieuw hoofdstuk IIC. Levensloopregeling). Bij Besluit van 1 april 2005/Nr. WDB 2005/197 M (Stcrt. 65) is in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 een nieuw hoofdstuk 5A opgenomen waarin nadere uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de levensloopregeling zijn gegeven.

Door middel van de vorenbedoelde wetswijzigingen wordt uitvoering gegeven aan het kabinetsbesluit om collectieve regelingen voor vervroegd uittreden en prepensioen niet langer fiscaal te faciliteren en werknemers de mogelijkheid te bieden om op individuele basis een voorziening op te bouwen om eerder te stoppen met werken of meerdere periodes van onbetaald verlof te financieren. Naar aanleiding van het vorenstaande is voor ambtenaren van de sector Rijk voorliggende Levensloopregeling rijkspersoneel opgesteld.

Blijkens artikel 47 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) zijn de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde regels ten aanzien van levensloopverlof op overeenkomstige wijze van toepassing op ambtenaren die zijn aangesteld op grond van het RDBZ.

Sparen voor levensloopverlof

Op grond van de Levensloopregeling rijkspersoneel kan de ambtenaar bij een door hem gekozen kredietinstelling of verzekeraar een voorziening in geld sparen ter financiering van levensloopverlof. Er kan worden gespaard uit het salaris, de vakantie-uitkering, de vergoeding voor meer te werken uren als bedoeld in artikel 3 van de IKAP-regeling rijkspersoneel en de aanspraak op vakantie. Het is niet mogelijk tijd voor tijd te sparen. Dit betekent dat de aanspraak op vakantie moet worden omgerekend in geld.

Stortingen vinden plaats door het bevoegd gezag op een geblokkeerde levenslooprekening of levensloopverzekering op naam van de ambtenaar. Voor deblokkering van die rekening respectievelijk uitbetaling van die verzekering is zowel de toestemming van de ambtenaar als van het bevoegd gezag vereist.

Per kalenderjaar mag niet meer worden gespaard dan 12 procent van het loon over dat jaar. Bij verandering van werkgever in de loop van het kalenderjaar wordt bij de oude werkgever het vorenbedoelde percentage berekend over het loon over het aantal maanden dat het dienstverband in dat jaar heeft geduurd. Een eventueel teveel gespaard bedrag wordt binnen dat kalenderjaar als salaris uitbetaald. Vervolgens wordt bij de nieuwe werkgever het vorenbedoelde percentage berekend over het loon over de resterende maanden van het desbetreffende kalenderjaar.

Ambtenaren die op 31 december 2005 ten minste 51 jaar en nog geen 56 jaar oud zijn mogen per kalenderjaar meer dan 12 procent sparen, zodat zij in kortere tijd toch het maximale levenslooptegoed kunnen opbouwen.

Er mag niet meer verder worden gespaard als het levenslooptegoed op 1 januari van het kalenderjaar waarin zal worden gespaard gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 keer het loon over het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Toevoegen van bedragen aan het levenslooptegoed

Naast de gespaarde bedragen en de daarop gekweekte inkomsten en behaalde rendementen mogen uitsluitend de waarde van de tot 1 januari 2006 gespaarde compensatie in vrije dagen als bedoeld in het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant 1996/233, het saldo van de verlofspaarrekening, bedoeld in artikel 1.1., letter j, van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel, en stortingen uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen aan het levenslooptegoed worden toegevoegd. Voor overboeking van het saldo van de verlofspaarrekening en voor stortingen uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen geldt het maximum van 12 procent niet. De ambtenaar mag niet uit eigen middelen bedragen toevoegen aan het levenslooptegoed. De op het levenslooptegoed gekweekte inkomsten en rendementen mogen niet op een andere rekening dan de levenslooprekening worden bijgeschreven.

Duur van het levensloopverlof

Bij een arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week dient een levensloopverlofperiode in beginsel uit minimaal 300 uur levensloopverlof te bestaan. Is sprake van een andere arbeidsduur dan dient het vorenbedoelde aantal uren levensloopverlof te worden vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor. Omdat het levensloopverlof op veel manieren kan worden opgenomen en de uitkering voor het levensloopverlof afhankelijk is van de keuze van de ambtenaar, wordt de maximumduur van de levensloopverlofperiode bepaald door het percentage van de arbeidsduur waarvoor het levensloopverlof wordt opgenomen en de uitkering per uur die voor dat levensloopverlof wordt toegekend.

Uitkering en inhoudingen tijdens het levensloopverlof

Tijdens de levensloopverlofperiode ontvangt de ambtenaar maandelijks een uitkering die is gebaseerd op de berekeningsgrondslag over de maand direct voorafgaande aan de maand waarop het levensloopverlof ingaat. Indien sprake is van deeltijdlevensloopverlof of levensloopverlof in combinatie met bijvoorbeeld ouderschapsverlof, deeltijd FPU, deeltijdpensioen, vakantie enz., dan mag de uitkering samen met de bezoldiging en andere door het bevoegd gezag tijdens de levensloopverlofperiode toegekende beloningen, toelagen en uitkeringen, dan wel samen met de FPU-uitkering of de pensioenuitkering, per maand niet meer bedragen dan de berekeningsgrondslag over de maand direct voorafgaande aan de maand waarop het levensloopverlof ingaat.

Op de uitkering kunnen onder meer (vakbonds)contributies en andere door de ambtenaar verschuldigde bedragen worden ingehouden.

Aanspraken tijdens het levensloopverlof

Er vindt over de opgenomen uren levensloopverlof geen opbouw van vakantie, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering plaats en er bestaat over die uren geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen. Gedurende de levensloopverlofperiode behoudt de ambtenaar zijn aanspraken op een eventuele tegemoetkoming van de werkgever in de ziektekosten.

Samenloop met ouderschapsverlof

Het levensloopverlof kan in combinatie met ouderschapsverlof worden opgenomen. Het levenslooptegoed mag echter niet worden gebruikt om de bezoldiging die in verband met ouderschapsverlof wordt betaald aan te vullen.

Samenloop met spaarloon

In hetzelfde kalenderjaar kan niet zowel op een spaarloonrekening als op een levenslooprekening of levensloopverzekering worden ingelegd. De ambtenaar moet dus elk jaar kiezen op grond van welke regeling hij wil sparen. Het opnemen van spaarloonbedragen voor erkende bestedingsdoeleinden kan wel in het jaar waarin wordt gespaard voor levensloopverlof.

Gevolgen voor het pensioen

Het sparen voor levensloopverlof heeft geen invloed op de pensioenberekening. Indien het salaris als bron wordt gebruikt, worden ook over de inhouding op het salaris pensioenpremies verhaald. Op de uitkering tijdens het levensloopverlof worden de gebruikelijke pensioenpremies ingehouden. Tijdens het levensloopverlof gaat de pensioenopbouw gewoon door.

Fiscale aspecten

Op grond van de fiscale wetgeving heeft de werkgever de mogelijkheid om extra stortingen te doen. Als de werkgever extra stortingen doet, mogen daarbij door hem geen voorwaarden worden gesteld aan het moment van opname van het levensloopverlof. Ook zal de werkgever als hij een extra storting doet een zelfde bedrag moeten uitkeren aan werknemers die niet meedoen aan de levensloopregeling. Stelt de werkgever toch voorwaarden of doet hij geen uitkering aan de niet deelnemende werknemers dan wordt de gehele levensloopregeling als fiscaal onzuiver aangemerkt en wordt over de totale inleg van alle deelnemers alsnog belasting geheven. Over stortingen op de levenslooprekening of levensloopverzekering is geen loonheffing verschuldigd. De fiscus hanteert met betrekking tot het sparen voor levensloopverlof de zogenaamde omkeerregel. Deze houdt in dat over de bedragen die worden gespaard geen loonheffing verschuldigd is en dat heffing plaatsvindt op het moment dat deze bedragen tot uitkering komen. Loonheffing heeft in dat geval ook plaats over de op het levenslooptegoed gekweekte inkomsten en behaalde rendementen. Bij een fiscaal correcte opname van het levenslooptegoed wordt een heffingskorting (levensloopverlofkorting) toegekend die gelijk is aan het bedrag dat wordt opgenomen, maar niet hoger is dan € 183 voor elk jaar waarin opbouw van het levenslooptegoed heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat bij opname van het levenslooptegoed na bijvoorbeeld 10 opbouwjaren een maximale levensloopverlofkorting van € 1.830 wordt toegepast. De levensloopverlofkorting wordt in mindering gebracht op de in te houden loonheffing. Op de opgebouwde levensloopverlofkorting wordt in mindering gebracht de levensloopverlofkorting die reeds is genoten bij eerdere opnames van het levenslooptegoed. De levensloopverlofkorting wordt niet toegekend als het levenslooptegoed wordt aangewend voor het opbouwen van extra pensioen. De ambtenaar die in een kalenderjaar ouderschapsverlof opneemt en in dat jaar tevens inlegt op een levenslooprekening of -verzekering ontvangt een extra heffingskorting (ouderschapsverlofkorting) van 50% van het wettelijk minimumloon per opgenomen verlofuur (op dit moment komt dat neer op een bedrag van ongeveer € 632 per maand bij voltijd ouderschapsverlof). Het maximum van de ouderschapsverlofkorting is gelijk aan het verschil tussen het belastbare loon over het lopende kalenderjaar en het belastbare loon over het vorige kalenderjaar. Deze extra heffingskorting wordt in mindering gebracht op de door de ambtenaar te betalen inkomstenbelasting.

Sociale verzekeringen

Sparen voor levensloopverlof via een inhouding op het salaris heeft geen gevolgen voor de berekening van het dagloon voor de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Ziektewet (ZW). Daar staat tegenover dat over de inhouding de gebruikelijke premies werknemersverzekeringen moeten worden betaald. Tijdens de levensloopverlofperiode worden geen premies werknemersverzekeringen geheven. In de sociale verzekeringswetgeving is bepaald dat het normale voor ingang van het verlof geldende arbeidspatroon uitgangspunt blijft voor de vaststelling van het recht op een uitkering, mits het verlof niet langer duurt dan 18 maanden. Duurt de levensloopverlofperiode langer dan 18 maanden dan kan dit gevolgen hebben voor de hoogte van het dagloon. Ook zal in dat geval niet kunnen worden voldaan de wekeneis die in de WW wordt gehanteerd.

Verschillen ten opzichte van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel

De Levensloopregeling rijkspersoneel komt op een aantal punten overeen met de in 2003 geïntroduceerde Verlofspaarregeling rijkspersoneel, die wordt ingetrokken. De voornaamste verschillen hebben betrekking op de vrije keuze van de kredietinstelling of verzekeraar waarbij gespaard wordt, de hoogte van het percentage van het jaarlijks te sparen bedrag, de hoogte van het maximale spaartegoed, de mogelijkheid van deeltijdlevensloopverlof en de mogelijkheid om het levensloopverlof direct voorafgaande aan het (pre)pensioen op te nemen.

Rechtsbescherming

Besluiten in het kader van deze regeling zijn besluiten als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, zodat de gebruikelijke procedures met betrekking tot bezwaar en beroep hierop van toepassing zijn.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1

De omschrijving van levenslooptegoed luidt: ‘de bij een levensloopinstelling opgebouwde voorziening in geld, vermeerderd met de met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen, die is bestemd voor een uitkering gedurende een levensloopverlofperiode’. Deze definitie is ruim. Onder levenslooptegoed valt niet alleen het levenslooptegoed dat de ambtenaar in zijn ambtelijke dienstbetrekking opbouwt, maar ook elk ander levenslooptegoed uit een of meer beëindigde dienstbetrekkingen. Om praktische redenen is de berekeningsgrondslag zo eenvoudig mogelijk gehouden. Alleen het schaalsalaris en de vakantie-uitkering over dat salaris maken deel uit van de berekeningsgrondslag. De berekeningsgrondslag wordt gebruikt als basis voor het berekenen van de maandelijkse uitkering tijdens de levensloopverlofperiode. Voor de berekening van het bedrag dat jaarlijks maximaal mag worden gespaard en bij de beoordeling of het maximum levenslooptegoed is bereikt wordt uitgegaan van het loon als bedoeld in artikel 19g, eerste lid, onder b, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 2.1.1

Dit artikel is het kernartikel van de onderhavige regeling. De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om een voorziening in geld te sparen ten behoeve van het opnemen van een periode van levensloopverlof. In verband met de controle op het opgebouwde levenslooptegoed dient de aanvraag elk jaar opnieuw te worden ingediend.

Artikel 2.1.2

Gelet op de fiscale wetgeving is in de onderhavige regeling bepaald dat ten behoeve van het levensloopverlof per kalenderjaar niet meer kan worden gespaard dan 12 procent van het loon over dat jaar. Uitzondering op deze bepaling vormt de categorie ambtenaren die op 31 december 2005 ten minste 51 jaar en nog geen 56 jaar oud is. Deze ambtenaren mogen per kalenderjaar meer dan 12% sparen en kunnen zo versneld een levenslooptegoed opbouwen. Wel geldt ook voor hen dat in een kalenderjaar alleen mag worden gespaard als het maximum levenslooptegoed van 2,1 maal het loon over het kalenderjaar direct voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zal worden gespaard nog niet is bereikt.

Artikel 2.1.3

Dit artikel somt de bronnen op die de ambtenaar kan inzetten. De fiscale wetgeving biedt de mogelijkheid om jaarlijks maximaal 12 procent van het bruto jaarloon aan te wenden voor het sparen van levensloopverlof. Het fiscale loonbegrip is echter dermate ruim dat het een aanzienlijke uitvoeringslast zou betekenen indien ervoor wordt gekozen alle elementen uit dat loonbegrip te laten meetellen als bron voor de te sparen financiële voorziening voor levensloopverlof. In verband daarmee is om praktische redenen ervoor gekozen om voor de te gebruiken bronnen aansluiting te zoeken bij de IKAP-regeling rijkspersoneel. Het is mogelijk dat de ambtenaar gelijktijdig verschillende bronnen inzet. Voordat de aanspraak op een vergoeding voor meer gewerkte uren als bedoeld in artikel 3 van de IKAP-regeling rijkspersoneel en de aanspraak op vakantie als bronnen kunnen worden ingezet, dient eerst een verzoek om meer uren te mogen werken en/of een verzoek om de aanspraak op vakantie te mogen verlagen te zijn ingediend. Pas nadat dit verzoek is goedgekeurd kunnen deze bronnen worden gebruikt. Bij verlaging van de aanspraak op vakantie met als doel vakantie te verkopen of in te zetten als bron voor een of meer IKAP-doelen kan bij een arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week de totale aanspraak op vakantie in een jaar, verminderd met 144 uren, worden gebruikt. Als de aanspraak op vakantie wordt verlaagd ten behoeve van sparen voor levensloopverlof kan bij een arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week de totale aanspraak op vakantie in een jaar, verminderd met 108 uren, als bron worden ingezet. Er kan voor het sparen voor levensloopverlof dus meer vakantie worden ingezet dan voor IKAP. Is sprake van een andere arbeidsduur dan dient het aantal uren waarmee de aanspraak op vakantie kan worden verminderd, te worden vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor.

Artikel 2.1.4

Dit artikel regelt de procedure met betrekking tot de aanvraag voor het sparen van levensloopverlof. In het eerste lid wordt aangegeven welke gegevens in elk geval in de aanvraag moeten worden vermeld. Omdat de ambtenaar zelf kiest waar hij zijn levenslooptegoed wil onderbrengen, dient hij aan te geven bij welke levensloopinstelling het levenslooptegoed zal worden opgebouwd en wat het nummer is van de levenslooprekening of het (polis)nummer van de levensloopverzekering ten gunste waarvan de te sparen bedragen moeten worden overgemaakt. Van belang is dat de ambtenaar aangeeft uit welke bron of bronnen hij wil sparen. Kiest hij zijn salaris als bron, dan dient in de aanvraag tevens te worden aangegeven of de inhouding maandelijks of eenmalig moet plaatsvinden en tot welk bedrag. Wil de ambtenaar de vakantie-uitkering als bron inzetten dan dient hij het bedrag dat moet worden ingehouden aan te geven. Kiest de ambtenaar voor het inzetten van de vergoeding voor meer te werken uren, dan geeft hij het aantal uren op. Kiest de ambtenaar voor het inzetten van de aanspraak op vakantie dan geeft hij het eveneens het aantal uren op. Cruciaal is dat de ambtenaar in zijn aanvraag vermeldt of hij in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen reeds een levenslooptegoed heeft opgebouwd, aangezien dit tegoed meetelt bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard. Ditzelfde geldt voor een eventueel verlofspaartegoed en gespaarde compensatie in vrije dagen. Omdat in hetzelfde kalenderjaar niet zowel via een spaarloonregeling (ongeacht bij welke werkgever dit plaatsvindt) als via deze regeling mag worden gespaard, moet de ambtenaar in zijn aanvraag uitdrukkelijk verklaren dat hij niet spaart op grond van een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964. Uit de aanvraag moet blijken dat de ambtenaar ermee instemt dat zijn gehele of gedeeltelijke levenslooptegoed aan het bevoegd gezag wordt uitgekeerd in de situaties als bedoeld in artikel 2.2.2, eerste en derde lid, en artikel 5.2.1. Voorts moet uit de aanvraag blijken dat de ambtenaar ermee instemt dat de levensloopinstelling aan het bevoegd gezag informatie over de omvang van het levenslooptegoed verstrekt. In het tweede lid zijn de verklaringen vermeld die de ambtenaar bij zijn eerste aanvraag moet voegen. Om een werkbare relatie met de levensloopinstelling te waarborgen dient deze instelling te verklaren dat zal worden gehandeld conform de bepalingen van deze regeling en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en dat na afloop van elk kalenderjaar een overzicht van het levenslooptegoed zal worden verstrekt. Indien in een vroegere dienstbetrekking een levenslooptegoed is opgebouwd dient in verband met een juiste toepassing van de levensloopverlofkorting en ter controle van de door de ambtenaar verstrekte gegevens een verklaring van de betrokken levensloopinstelling te worden bijgevoegd waaruit blijkt hoeveel jaren de ambtenaar heeft gespaard, in welke kalenderjaren en tot welke bedragen in die jaren een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof is uitgekeerd en wat de omvang van het levenslooptegoed is. Worden de vereiste gegevens niet verstrekt, dan kan de aanvraag niet in behandeling worden genomen. Ingevolge het derde lid dient de ambtenaar de aanvraag in minimaal twee kalendermaanden voor de maand waarin de spaarperiode moet aanvangen. De ambtenaar heeft de vrijheid om zelf te kiezen wanneer hij zijn aanvraag indient, zolang deze, gelet op de in te zetten bron(nen), maar binnen het gekozen kalenderjaar kan worden uitgevoerd. In het vierde lid is geregeld dat voor het sparen van levensloopverlof binnen de sector Rijk gebruik wordt gemaakt van een aanvraagformulier dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontwikkeld.

Artikel 2.1.5

Dit artikel handelt over het nemen van een beslissing door het bevoegd gezag op de aanvraag van een ambtenaar. Uiterlijk binnen 30 dagen na de datum waarop deze is ontvangen neemt het bevoegd gezag een beslissing op de aanvraag. Omdat het levenslooptegoed een maximum kent dienen alle elementen die meetellen bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard te worden betrokken. De aanvraag wordt geweigerd als het levenslooptegoed uit de ambtelijke functie, samen met die elementen op 1 januari van het kalenderjaar waarin de voorziening in geld voor levensloopverlof zal worden gespaard gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het loon over het voorafgaande kalenderjaar. Als in het voorafgaande kalenderjaar een salarisvermindering heeft plaatsgevonden, mag bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard van het niet-verminderde salaris worden uitgegaan mits die salarisvermindering het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de ingangsdatum van het pensioen. Daarbij geldt als extra eis dat het dienstverband na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet minder mag zijn dan 50% van de omvang van het dienstverband op de laatste dag voor de dag die 10 jaar voor de pensioendatum ligt. Als er op 1 januari van het kalenderjaar waarin de voorziening in geld voor levensloopverlof zal worden gespaard nog ruimte aanwezig is om door te sparen kan tot maximaal 12 procent van het loon over dat jaar worden gespaard ook al wordt daardoor in dat jaar het maximaal toegestane levenslooptegoed overschreden. Op een eenmaal toegekende aanvraag kan door de ambtenaar niet meer worden teruggekomen. Wel is correctie door het bevoegd gezag mogelijk als achteraf blijkt dat de aanvraag ten onrechte is toegekend. Binnen 14 dagen nadat de aanvraag is toegekend wordt dit aan de ambtenaar en de levensloopinstelling bekend gemaakt.

Artikel 2.1.6

Dit artikel regelt op welk moment de voorziening in geld naar de levensloopinstelling wordt overgemaakt. Uitgangspunt is dat dit zoveel mogelijk op de gebruikelijke betaaldata gebeurt.

Artikel 2.1.7

Dit artikel biedt de ambtenaar de mogelijkheid om het levenslooptegoed uit een of meer vroegere dienstbetrekkingen te laten overboeken naar zijn levenslooptegoed. Voorwaarde voor overboeking is dat die dienstbetrekkingen moeten zijn beëindigd. Is dat niet het geval dan kan het levenslooptegoed uit die dienstbetrekkingen niet worden overgeboekt en blijven de andere werkgevers verantwoordelijk voor het verloop van dat levenslooptegoed.

Artikel 2.2.1

Het levenslooptegoed mag alleen worden ingezet voor het doel waarvoor wordt gespaard, namelijk voor een periode van levensloopverlof. Een ander doel is niet toegestaan. Wel is het mogelijk dat het levenslooptegoed wordt omgezet in een aanspraak op ABP-pensioen. Het levenslooptegoed kan niet tussentijds worden overgeboekt naar een andere levensloopinstelling. Dit wordt beschouwd als een deblokkering in strijd met de regeling. Wel kan bij een andere levensloopinstelling een nieuwe rekening worden geopend of een nieuwe verzekering worden afgesloten waarop met ingang van het eerstvolgende kalenderjaar bedragen kunnen worden ingelegd. Dit moet bij de nieuwe jaarlijkse aanvraag worden aangegeven. De fiscale wetgever heeft bepaald dat indien het levenslooptegoed in strijd met de onderhavige regeling op enigerlei wijze geheel of voor een deel voor een ander doel wordt ingezet, de gehele aanspraak op het levenslooptegoed moet worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Dit heeft tot consequentie dat bij de loonheffing geen rekening wordt gehouden met de arbeidskorting. De werkgever is in dat geval inhoudingsplichtig.

Artikel 2.2.2

In het eerste en tweede lid van dit artikel is geregeld dat indien meer dan 12 procent van het loon op jaarbasis is gespaard het bovenmatige gedeelte wordt teruggestort naar het bevoegd gezag dat vervolgens na inhouding van loonheffing het restant zo spoedig mogelijk laat uitbetalen aan de ambtenaar. In dat geval dient voor de loonheffing ervan te worden uitgegaan dat het bovenmatige gedeelte is genoten op de datum van uitbetaling. Zolang het vorenstaande wordt uitgevoerd voor het einde van het kalenderjaar waarin teveel is gespaard, zal de fiscus er van uitgaan dat aan de voorwaarden met betrekking tot het maximaal te sparen bedrag is voldaan. In het derde lid is bepaald dat indien als gevolg van bijvoorbeeld ziekte, arbeidsduurverkorting of ontslag de aanspraak op vakantie en/of op vergoeding voor meer gewerkte uren minder blijkt te zijn dan de ambtenaar heeft aangegeven in zijn aanvraag, het teveel gestorte op het levenslooptegoed moet worden teruggestort naar het bevoegd gezag.

Artikel 2.3.1

Dit artikel biedt de ambtenaar de mogelijkheid om te stoppen met sparen. Wil de ambtenaar na verloop van tijd weer verder sparen dan moet hij opnieuw een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1.1. indienen. Omdat slechts eenmaal per jaar een aanvraag kan worden ingediend, is het niet mogelijk om in het kalenderjaar waarin de spaarperiode is beëindigd opnieuw met sparen aan te vangen.

Artikel 3.1.1

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat tussen het moment van de aanvraag en het begin van het levensloopverlof een periode van zes maanden moet zitten. Deze termijn kan het bevoegd gezag gebruiken om de noodzakelijke maatregelen treffen teneinde de continuïteit van de werkzaamheden te waarborgen. Het tweede lid geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid toe te staan dat de ambtenaar een kortere aanvraagtermijn in acht neemt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de ambtenaar in verband met familieomstandigheden op korte termijn voor langere tijd naar het buitenland moet gaan of als de duur van het levensloopverlof zodanig is dat de afwezigheid van de ambtenaar naar het oordeel van het bevoegd gezag geen probleem voor de organisatie oplevert. Volgens het derde lid moet de ambtenaar in zijn aanvraag vermelden wanneer hij het levensloopverlof wil opnemen, hoeveel uren levensloopverlof hij wil hebben, de verdeling van die uren over de weken en het percentage van de berekeningsgrondslag dat als uitkering moet worden uitbetaald (zie ook artikel 3.2.1). Bovendien moet hij een machtiging verlenen op grond waarvan de levensloopinstelling maandelijks een uitkering uit het levenslooptegoed aan het bevoegd gezag kan verstrekken op een door dat gezag aangegeven wijze. In het vierde lid is bepaald dat voor het aanvragen van levensloopverlof binnen de sector Rijk gebruik wordt gemaakt van een aanvraagformulier dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontwikkeld.

Artikel 3.1.2

Dit artikel regelt dat het bevoegd gezag binnen 30 dagen moet beslissen op de aanvraag om levensloopverlof. Daarnaast bevat dit artikel twee weigeringsgronden. De eerste weigeringsgrond heeft betrekking op de situatie dat de aanvraag niet tijdig is ontvangen en het bevoegd gezag geen reden ziet om een kortere aanvraagtermijn in acht te nemen. De tweede weigeringsgrond zijn gewichtige redenen van dienstbelang. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan plaatsingen in het buitenland die niet kunnen worden onderbroken of een situatie waarin meerdere ambtenaren van hetzelfde dienstonderdeel in dezelfde periode levensloopverlof willen opnemen. Gelet op de ruime termijn die het bevoegd gezag heeft om zich voor te bereiden op de levensloopverlofperiode van de ambtenaar, gelden hier evenwel zware motiveringseisen. Binnen 14 dagen nadat de aanvraag is toegekend wordt dit aan de ambtenaar en de levensloopinstelling bekend gemaakt.

Artikel 3.1.3

Het levensloopverlof kan op veel manieren worden opgenomen. Zo kan het bijvoorbeeld worden gecombineerd met ouderschapsverlof, deeltijd FPU, deeltijdpensioen, vakantie enz. Deze flexibiliteit is mogelijk omdat het levensloopverlof in uren kan worden opgenomen. Omdat de compensatie in vrije dagen die is gespaard op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233), en het verlof dat is gespaard op grond van de Verlofs⁠paarregeling rijkspersoneel niet in deeltijd kan worden opgenomen, kan het levensloopverlof alleen aansluitend aan die compensatie in vrije dagen of dat spaarverlof worden opgenomen. Aangezien het levensloopverlof in deeltijd kan worden opgenomen, betekent dit dat als het maximum levenslooptegoed aaneensluitend voor 50% van de arbeidsduur wordt opgenomen, de levensloopverlofperiode zich over ruim vier kalenderjaren kan uitstrekken. Het is mogelijk het levensloopverlof in gedeelten gedurende meerdere perioden in het kalenderjaar op te nemen. Het levensloopverlof kan alleen in hele uren worden opgenomen.

De bedoeling van levensloopverlof is om gedurende een substantiële periode uit het arbeidsproces terug te treden. In verband daarmee geldt als uitgangspunt dat bij een arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week elke levensloopverlofperiode uit minimaal 300 uur levensloopverlof moet bestaan. Dit komt neer op bijna twee maanden volledige afwezigheid. Voor ambtenaren met een andere arbeidsduur wordt het hiervoor genoemde minimum aantal uren levensloopverlof vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde arbeidsduurfactor. Op verzoek van de ambtenaar wordt een kortere levensloopverlofperiode toegestaan, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het levensloopverlof kan meerdere keren per kalenderjaar worden toegekend. Een maximum periode levensloopverlof is niet gegeven omdat deze afhankelijk is van het opgebouwde tegoed, de daarop gekweekte rendementen, de uitkering tijdens het verlof en of sprake is van voltijd of deeltijdverlof.

Artikel 3.1.4

In het geval waarin de ambtenaar na toekenning van het levensloopverlof doch voor de feitelijke levensloopverlofperiode ziek wordt, behoort het tot de vrijheid van het bevoegd gezag de toekenning in te trekken en het levensloopverlof geen doorgang te laten vinden. Hierbij moet met name worden gedacht aan het geval waarin de ambtenaar ernstig of langdurig ziek is.

Artikel 3.2.1

Dit artikel regelt de uitkering tijdens de levensloopverlofperiode. Volgens het eerste lid wordt de uitkering maandelijks verstrekt en is deze gebaseerd op de berekeningsgrondslag over de maand direct voorafgaande aan de datum van ingang van de levensloopverlofperiode. Omdat het levensloopverlof in hele uren wordt opgenomen dient op basis van de berekeningsgrondslag de maximum uitkering per uur te worden vastgesteld. De duur van de levensloopverlofperiode is afhankelijk van omvang van het levenslooptegoed en de uitkering per uur die de ambtenaar kiest. De ambtenaar die genoegen neemt met een uitkering van 50% van de maximum uitkering per uur kan dus langer met levensloopverlof dan de ambtenaar die kiest voor een uitkering van 70% van de maximum uitkering per uur. Uitbetaling van de uitkering vindt zoveel mogelijk plaats op dezelfde datum als die waarop de salarissen worden uitbetaald. Indien sprake is van deeltijdlevensloopverlof of levensloopverlof in combinatie met bijvoorbeeld ouderschapsverlof, deeltijd FPU, deeltijdpensioen, vakantie enz., dan mag de uitkering samen met de bezoldiging en andere door het bevoegd gezag tijdens de levensloopverlofperiode toegekende beloningen, toelagen en uitkeringen, dan wel samen met de FPU-uitkering of de pensioenuitkering, per maand niet meer bedragen dan de berekeningsgrondslag over de maand direct voorafgaande aan de maand waarop het levensloopverlof ingaat.

Artikel 3.2.2

In dit artikel is geregeld dat over de opgenomen uren levensloopverlof geen opbouw van vakantie, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering plaatsheeft en dat, met uitzondering van de uitkering voor het levensloopverlof en een eventuele tegemoetkoming in de ziektekosten, over die uren geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen bestaat.

Artikel 3.3.1

Tijdens het levensloopverlof loopt de pensioenopbouw gewoon door. De ambtenaar is over de uitkering die hij tijdens het levensloopverlof ontvangt pensioenpremies verschuldigd. Omdat over de inhouding op het salaris reeds pensioenpremies zijn betaald en op de uitkering thans opnieuw pensioenpremies moeten worden ingehouden voert het te ver om, net als bij het buitengewoon verlof in het persoonlijk belang zonder behoud van bezoldiging als bedoeld in artikel 34, derde lid, van het ARAR, de ambtenaar ook nog eens het werkgeversdeel van de pensioenpremies te laten betalen.

Artikel 3.4.1

Dit artikel regelt de samenloop van levensloopverlof en ziekte. Het gaat daarbij met name om ziekte gedurende de levensloopverlofperiode. Bij buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging dat is verleend op grond van artikel 34, derde lid, van het ARAR, geldt dat ziekte tijdens dat verlof geen schorsende werking heeft. In artikel 41, vierde lid, van het ARAR is geregeld dat het tijdvak van 52 weken van de verplichting om bezoldiging door te betalen bij ziekte aanvangt de dag volgende op die waarop het buitengewoon verlof is geëindigd. In dat geval is de ziekte tijdens de verlofperiode voor risico van de verlofganger. Alhoewel levensloopverlof formeel moet worden aangemerkt als buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging zijn er in de praktijk belangrijke overeenkomsten met de compensatie in vrije dagen in de zin van het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233). Ook de fiscus is van oordeel dat er tijdens de levensloopverlofperiode sprake is van betaling van (uitgesteld) loon. Om die reden is met betrekking tot ziekte tijdens de levensloopverlofperiode aansluiting gezocht bij laatstgenoemd besluit. Dit betekent dat in geval van ziekte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken of meer het resterende deel van de levensloopverlofperiode wordt opschort tot het moment waarop de ambtenaar weer volledig arbeidsgeschikt is. In dit verband geldt de dag volgende op die waarop het levensloopverlof wordt opgeschort als de dag van de eerste ziekmelding voor diverse wettelijke termijnen (WAO, Wet verbetering poortwachter) en als eerste dag van de periode van doorbetaling van de bezoldiging bij ziekte. Op het moment waarop de ambtenaar weer volledig arbeidsgeschikt is zal deze in overleg met het bevoegd gezag moeten bepalen op welke wijze het resterende deel van het levensloopverlof wordt opgenomen. Heeft de ambtenaar, bijvoorbeeld als gevolg van ziekte direct voorafgaande aan zijn pensionering, geen mogelijkheid meer om het resterende levensloopverlof op te nemen dan wordt het overgebleven levenslooptegoed uitbetaald of, voor zover mogelijk, omgezet in extra pensioen.

Artikel 3.4.2

Op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg bestaat een onaantastbaar recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. In verband met het bijzondere karakter van dat verlof is bepaald dat zwangerschaps- en bevallingsverlof de levensloopverlofperiode opschort. Na afloop van het bevallingsverlof wordt de schorsende werking opgeheven en wordt de levensloopverlofperiode vervolgd.

Artikel 3.5.1

In dit artikel is geregeld dat het opnemen van levensloopverlof geen gevolgen mag hebben voor de functie van de ambtenaar. Dit betekent dat zelfs in het geval waarin sprake is van een levensloopperiode van meerdere jaren de ambtenaar recht heeft op terugkeer naar de functie die hij bij aanvang van dat verlof bekleedde.

Artikel 4.1

In dit artikel is geregeld op welke wijze het levenslooptegoed geheel of gedeeltelijk kan worden aangewend voor extra pensioen. Omzetting van (een deel van) het levenslooptegoed in extra pensioen kan op elk willekeurig moment plaatsvinden zolang na die omzetting de totale pensioenaanspraak binnen de grenzen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 blijft (de omzetting mag bijvoorbeeld niet leiden tot een ouderdomspensioen dat hoger is dan 100% van het pensioengevend loon dat geldt op het tijdstip waarop dat ouderdomspensioen ingaat). Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan wordt de aanvraag om omzetting van het levenslooptegoed in extra pensioen binnen 30 dagen toegekend. Binnen 14 dagen nadat de aanvraag is toegekend wordt dit aan de ambtenaar en de levensloopinstelling bekendgemaakt.

Binnen de sector Rijk wordt voor de omzetting van (een deel van) het levenslooptegoed in extra pensioen gebruik gemaakt van een aanvraagformulier dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontwikkeld.

Artikel 5.1.1

Dit artikel regelt de uitkering van het gehele – resterende – levenslooptegoed in geval van ontslag van de ambtenaar. In geval van ontslag tijdens de spaarperiode blijft het levenslooptegoed bij de levensloopinstelling staan, tenzij de ambtenaar aangeeft wat er met het levenslooptegoed moet gebeuren. Hij heeft daarbij de mogelijkheid om het levenslooptegoed: a. geheel of gedeeltelijk te laten uitbetalen; b. geheel of gedeeltelijk in te brengen in de levensloopregeling van de nieuwe werkgever. Kiest de ambtenaar voor gehele of gedeeltelijke uitbetaling van het levenslooptegoed dan wordt het uitbetaalde bedrag aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Kiest de ambtenaar ervoor het levenslooptegoed geheel of gedeeltelijk in te brengen in de levensloopregeling van de nieuwe werkgever dan kan hij: a. het volledige levenslooptegoed bij de levensloopinstelling te laten staan; b. het levenslooptegoed geheel of gedeeltelijk over laten boeken naar een nieuwe levensloopinstelling. De aanvraag om uitbetaling of overboeking van het levenslooptegoed wordt toegekend binnen 30 dagen nadat deze is ontvangen. Binnen 14 dagen nadat de aanvraag is toegekend wordt dit aan de ambtenaar en de levensloopinstelling bekend gemaakt. Binnen de sector Rijk wordt voor de uitbetaling of overboeking gebruik gemaakt van een aanvraagformulier dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontwikkeld.

Artikel 5.2.1

In geval van overlijden van de ambtenaar wordt op verzoek van het bevoegd gezag het gehele levenslooptegoed door de levensloopinstelling aan dat gezag uitgekeerd. Na inhouding van loonheffing verstrekt het bevoegd gezag het tegoed zo spoedig mogelijk aan de erfgenamen.

Artikel 6.1

Omdat vanaf 1 januari 2006 uitsluitend voor levensloopverlof mag worden gespaard op grond van een levensloopregeling, worden het besluit van besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233), en de Verlofspaarregeling rijkspersoneel met ingang van die datum ingetrokken.

Artikel 7.1.1

Bij de invoering van de 36-urige werkweek werd met de sociale partners afgesproken dat de ambtenaar die een werktijd heeft van meer dan 36 uur per week aanspraak heeft op compensatie in de vorm van vrije dagen. Deze compensatie wordt berekend door de ingeroosterde werktijd te verminderen met de arbeidsduur, bedoeld in artikel 21, derde lid, van het ARAR onderscheidenlijk artikel 34, derde lid van het ARSG. De compensatie in vrije dagen kan over een periode van ten hoogste zeven jaren worden opgespaard en vervolgens aaneengesloten worden opgenomen. Deze afspraak is geformaliseerd bij het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233). De fiscale wetgever heeft met betrekking tot regelingen voor verlofsparen bepaald dat die regelingen met ingang van 1 januari 2006 onder de gewijzigde wetgeving vallen. Als gevolg daarvan kan ingang van die datum geen compensatie in vrije dagen meer worden gespaard. Bij artikel 108 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is echter bepaald dat voor aanspraken ingevolge een regeling voor verlofsparen als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel tot en met 31 december 2005 luidde, de artikelen 12 tot en met 16 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, zoals deze artikelen tot en met 31 december 2005 luidden, van toepassing blijven, voor zover deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een levensloopregeling. Dit betekent dat de tot 1 januari 2006 opgespaarde compensatie in vrije dagen niet hoeft te worden omgezet in een voorziening in geld en ingebracht in de Levensloopregeling rijkspersoneel. In verband met het vorenstaande is bij artikel 7.1.1 bepaald dat op de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op compensatie in vrije dagen het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233), zoals dat luidde op 31 december 2005, van toepassing blijft, voor zover die aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge de Levensloopregeling rijkspersoneel. Niettemin kan de ambtenaar verzoeken om de waarde van de gespaarde compensatie in vrije dagen (al dan niet gefaseerd) toe te voegen aan het levenslooptegoed. Een dergelijk verzoek kan worden afgewezen als (bijvoorbeeld om budgettaire redenen) het dienstbelang zich daartegen verzet. De waarde van de gespaarde compensatie in vrije dagen die wordt toegevoegd aan het levenslooptegoed wordt berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de eerste dag van de maand waarin hij het verzoek om de compensatie in vrije dagen toe te voegen aan het levenslooptegoed heeft ingediend. De waarde van de toegevoegde compensatie in vrije dagen mag samen met de in dat jaar gespaarde voorziening in geld niet meer bedragen dan 12% van het bruto jaarloon.

Artikel 7.2.1

Als gevolg van de gewijzigde fiscale wetgeving mag met ingang van 1 januari 2006 niet meer worden gespaard op grond van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel. Ook hier geldt dat op grond van het bepaalde bij artikel 108 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 op de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken de Verlofspaarregeling rijkspersoneel, zoals die luidde op 31 december 2005, van toepassing blijft, voor zover deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een levensloopregeling. Volgens artikelen 3.4.1 en 6.1.1, vijfde lid, van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel heeft de ambtenaar die zijn gespaarde compensatie in vrije dagen als bedoeld in het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233), of zijn spaarverlof opneemt bij of na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar recht op een bonus in tijd ter grootte van 25% van het opgenomen spaarverlof. Deze aanspraak valt eveneens onder het bepaalde bij artikel 108 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. In verband daarmee is bij artikel 7.2.1 bepaald dat op de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op spaarverlof en compensatie in vrije dagen de Verlofspaarregeling rijkspersoneel, zoals die luidde op 31 december 2005, van toepassing blijft, voor zover die aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge de Levensloopregeling rijkspersoneel. Dit betekent dat op het moment waarop het saldo van de verlofspaarrekening of de waarde van de gespaarde compensatie in vrije dagen op verzoek van de ambtenaar wordt omgezet in levenslooptegoed, de aanspraak op de hiervoor bedoelde bonus vervalt. Indien de ambtenaar er omwille van de meergenoemde bonus voor kiest het saldo op de verlofspaarrekening te laten staan dient hij er rekening mee te houden dat in dat geval op dat saldo de tot en met 31 december 2005 geldende fiscale bepalingen van toepassing zijn en dat het spaarverlof (inclusief de vorenbedoelde bonus) moet zijn beëindigd meer dan een jaar voor de datum waarop het (pre-)pensioen in gaat.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes

Naar boven