Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar AID 2005

Regeling van de Minister van Justitie van 9 november 2005, nr. 5385960/505/CBK, houdende de aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de Algemene Inspectiedienst

De Minister van Justitie,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken, van Verkeer en Waterstaat, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten, artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993 en op het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

AID: de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit;

Directie Natuur: Directie Natuur van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit;

SBB: Staatsbosbeheer;

PD: de Plantenziektenkundige dienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit;

NAK: de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen;

It Fryske Gea: Stichting It Fryske Gea (Stichting het Friese landschap).

Artikel 2

1. Bezoldigd en onbezoldigd ambtenaren van de AID die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. De artikelen 6 en 8 zijn niet van toepassing op de bezoldigd ambtenaren van de AID werkzaam bij de meldkamer.

3. Artikel 6 is niet van toepassing op de bezoldigd ambtenaren van de AID werkzaam bij het Bedrijfsbureau, het team Informatie en Analyse of de Unit Specialistische Functies van het Dienstonderdeel Opsporing van de AID met uitzondering van diegenen die als hulpofficier van justitie zijn aangewezen.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam als bezoldigd ambtenaar bij de AID is bevoegd tot het opsporen van alle strafbare feiten.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam als onbezoldigd ambtenaar van de AID werkzaam bij SBB, it Fryske Gea of Directie Natuur is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens de wetten en verordeningen genoemd in de bijlage bij dit besluit.

3. De buitengewoon opsporingsambtenaar

a. werkzaam bij de PD, is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens de Landbouwkwaliteitswet en de Plantenziektenwet;

b. werkzaam bij de PD (karteerders) en de NAK is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie;

c. werkzaam ten behoeve van de Commissie van deskundigen van het Productschap Tuinbouw, is bevoegd tot het opsporen van feiten strafbaar gesteld bij of krachtens de Landbouwkwaliteitswet en de Wet op de bedrijfsorganisatie;

d. werkzaam als controleur flora en fauna, is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht;

e. werkzaam bij de Directie Visserij van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, is bevoegd tot het opsporen van feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens de Visserijwet 1963, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

4. De buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in het tweede en het derde lid, is tevens bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens andere wetten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast, voor de duur van dat onderzoek.

5. De opsporingsbevoegdheid geldt:

a. voor het grondgebied van Nederland;

b. voor de visserijzone, zoals bedoeld in de Machtigingswet instelling visserijzone en het uitvoeringsbesluit ex artikel 1 van de Machtigingswet instelling visserijzone;

c. buiten de onder a. en b. genoemde gebieden:

1°. aan boord van vissersschepen varende onder de Nederlandse vlag;

2°. voor de opsporing van krachtens artikel 3a van de Visserijwet 1963 strafbaar gestelde gedragingen, voor zover het betreft de overtreding van regelen als bedoeld in artikel 58, onderdeel b, van die wet,een en ander met inachtneming van de geldende volkenrechtelijke en interregionale bepalingen.

Artikel 4

Op grond van dit besluit kunnen bij de hierna te noemen onderdelen van de AID maximaal het daarbij genoemde aantal personen als buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigd zijn:

a. 650 personen bij de AID;

b. 8 personen voor de meldkamer, 3 personen als automatiseringsdeskundige en 3 zaakanalisten;

c. 230 personen bij SBB;

d. 15 personen bij Directie Natuur;

e. 12 personen bij it Fryske Gea;

f. 10 personen bij de PD;

g. 110 personen bij de PD, werkzaam in de functie van karteerder;

h. 70 personen bij de NAK;

i. 120 personen als controleur flora en fauna;

j. 1 persoon ten behoeve van de commissie van deskundigen van het productschap voor Tuinbouw;

k. 8 personen bij de Directie Visserij van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de Hoofdofficier van justitie bij het Functioneel Parket.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het regionaal politiekorps Limburg-Zuid.

Artikel 6

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar, genoemd in artikel 3, eerste lid, tweede lid, en derde lid onder a en d, is bevoegd bij de opsporing van strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993.

Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar, genoemd in artikel 3, eerste lid, en werkzaam bij een observatieteam van het Dienstonderdeel Opsporing kan gedurende de uitoefening van zijn taak worden uitgerust met:

a. handboeien van een door de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type,

b. een korte wapenstok van een door de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type,

c. de pepperspray van een door de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type, en

d. een semi-automatisch pistool van het merk Walther, type P5, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter.

3. De in het eerste lid genoemde buitengewoon opsporingsambtenaar kan gedurende de uitoefening van zijn taak als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn uitgerust met een surveillancehond.

Artikel 7

De directeur van de AID brengt jaarlijks, vóór 1 april over het jaar daaraan voorafgaand, met betrekking tot de bezoldigd en onbezoldigd buitengewoon opsporingsambtenaren bij de AID aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was bij de in dit besluit genoemde diensten en

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. het aantal klachten dat tegen buitengewoon opsporingsambtenaren is ingediend;

d. het aantal malen dat gebruik is gemaakt van geweld en de aard van dit geweld;

e. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval met betrekking tot de in artikel 3, eerste lid, bedoelde buitengewoon opsporingsambtenaren inzicht wordt gegeven in het opleidingstraject en de stand van zaken met betrekking tot de in artikel 8, eerste lid, onder e, bedoelde periodieke toetsing of bijscholing, en met betrekking tot de in artikel 3, tweede lid, bedoelde buitengewoon opsporingsambtenaren wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.

Artikel 8

De buitengewoon opsporingsambtenaar, genoemd in artikel 3, eerste lid, beschikt, voor zover van toepassing, over een ontheffing van het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, onder de navolgende voorwaarden:

a. hij moet met goed gevolg een basisopleiding voor opsporingsambtenaar AID hebben voltooid;

b. de onder a. bedoelde basisopleiding omvat ten minste de eindtermen zoals vastgesteld bij de Circulaire bekwaamheidseisen buitengewoon opsporingsambtenaar, en de verschillende onderdelen van die basisopleiding worden afgesloten met een toets;

c. zo mogelijk wordt tijdens de basisopleiding het door de minister van Justitie goedgekeurde examen afgelegd;

d. de onder b. bedoelde toetsing van de buitengewoon opsporingsambtenaar geschiedt door een examencommissie waarin een lid van het Openbaar Ministerie is vertegenwoordigd;

e. door middel van een systeem van periodieke toetsing of bijscholing wordt gewaarborgd dat de buitengewoon opsporingsambtenaren hun verworven kennisniveau blijft gehandhaafd.

Artikel 9

De buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, en 3, derde lid, onder b en c, is ontheffing verleend van de bekwaamheidseis, vastgesteld krachtens artikel 16, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze ontheffing geldt alleen en voor zover de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar de opsporingsbevoegdheid nodig heeft voor het opmaken van technische processen-verbaal, waarbij hij geen verklaringen van verdachten of getuigen behoeft op te nemen.

Artikel 10

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, welke zijn uitgevaardigd op het in artikel 11 van dit besluit omschreven besluit, zijn van kracht tot aan de in die akten, legitimatiebewijzen en overige benoemingsbescheiden vermelde geldigheidsdatum.

Artikel 11

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar AID 20001 wordt ingetrokken.

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van 16 november 2005 en vervalt met ingang van 16 november 2010.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar AID 2005.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Dit besluit wordt met toelichting in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad geplaatst.

Den Haag, 9 november 2005.
De Minister van Justitie,
namens deze:
hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden, R.R. Joesoef Djamil.

Bijlage

Natuurbeschermingswet 1998

Visserijwet 1963

Meststoffenwet

Wet bodembescherming

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Wetboek van Strafrecht

Wegenverkeerswet 1994

Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Wet wapens en munitie

Ontgrondingenwet

Wet Milieubeheer

Wet op de openluchtrecreatie

Luchtvaartwet

Vaarreglement Binnenvaart en overige vaarreglementen

Provinciale, gemeentelijke en waterschapsverordeningen op het gebied van de hiervoor genoemde wetten

Flora- en Faunawet

Toelichting

Op 16 november 2005 vervalt het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar AID 2000. Ik acht de noodzaak tot het aanwijzen van buitengewoon opsporingsambtenaren nog aanwezig. Onderhavig besluit strekt ertoe de opsporingsbevoegdheid met vijf jaar te verlengen. Besloten is het besluit integraal te herzien, aangezien er een aantal redactionele en inhoudelijke wijzigingen is doorgevoerd.

In artikel 5 wordt als toezichthouder de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket aangewezen. Het Bestuurlijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving (BLOM) heeft ingestemd met de beslispunten hieromtrent in de nota ‘de Boa voor de milieuhandhaving beter benut’. Deze nota bevat voorstellen tot verbetering van het stelsel van milieuboa’s op onder meer het gebied van toezicht, samenwerking en opleidingen. In de nota wordt onder meer voorgesteld het Functioneel Parket te belasten met het toezicht op de buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam op het gebied van milieu, aangezien het werkterrein van het Functioneel Parket hierop aansluit (criminaliteit op het gebied van milieu, economie en fraude).

In artikel 6 van het onderhavige besluit wordt een aantal buitengewoon opsporingsambtenaren bij de AID uitgerust met geweldsmiddelen. Het betreffen de ambtenaren, werkzaam bij de bijzondere opsporingsdienst van de AID (het Dienstonderdeel Opsporing / Observatieteam). Dit dienstonderdeel werkt sinds enkele jaren samen met de drie andere bijzondere opsporingsdiensten (FIOD-ECD, SIOD en VROM-IOD) op basis van convenanten. Met betrekking tot de inzet van observatieteams werken rechercheurs van de AID samen met rechercheurs van de FIOD-ECD op basis van het tussen de vier bijzondere opsporingsdiensten gesloten ‘Convenant inzet Observatieteams Belastingdienst/FIOD-ECD en AID ten behoeve van de BOD-en’. De onderzoeken waar de inzet van de observatieteams op wordt gepleegd, betreffen verschillende soorten zaken, niet alleen AID-onderzoeken, maar ook onderzoeken van de FIOD-ECD en politieonderzoeken.

De observatierechercheurs van de AID zijn, in tegenstelling tot hun collegae van de FIOD-ECD niet wapendragend. Dit wordt als een knelpunt ervaren. De noodzaak om observatierechercheurs te bewapenen wordt ingegeven door de risicovolle aard van het observeren van, mogelijk vuurwapengevaarlijke, verdachten in (middel)zware opsporingszaken. Indien zich een situatie voordoet waarin sprake is van (directe) gevaarzetting, is een beroep op de politie vaak te laat. De risicovolle aard van het werk laat zich in het bijzonder voelen bij de plaatsing van een peilbaken, een belangrijk aspect van het werk van de observatierechercheur. De bevoegdheid van de observatierechercheur om een vuurwapen te dragen is voorts een voorwaarde voor het kunnen volgen van een specifieke opleiding die benodigd is om bij een plaatsingsteam (een team voor het plaatsen van een peilbaken) ingezet te kunnen worden. Zonder geweldsmiddelen is het voor de AID-medewerkers onmogelijk deze opleiding te volgen.

Gelet op het vorengaande acht ik, met inachtneming van de Circulaire politiebevoegdheden en geweldsmiddelen, de noodzaak aanwezig om de leden van het Observatieteam van de AID uit te rusten met de geweldsmiddelen handboeien, wapenstok, pepperspray en vuurwapen. De personen die zijn uitgerust met politiebevoegdheden dan wel de politiebevoegdheden en geweldsmiddelen dienen te voldoen aan de opleidingseisen als gesteld in de Regeling Toetsing Geweldbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar.

De Minister van Justitie

namens deze:

hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,

R.R. Joesoef Djamil

  • 1

    Stcrt. 2000, 221; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 1 november 2004, Stcrt. 2004, 214.

Naar boven