Besluit buitengewoon opsporingsambtenaren Rijkswaterstaat 2005

Besluit van de Minister van Justitie van 3 november 2005, nr. 5384385/505/CBK, houdende de aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij Rijkswaterstaat

De Minister van Justitie,

Handelend in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelezen het verzoek van de Directeur-Generaal Rijkswaterstaat van 5 oktober 2005;

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede van de Wet op de economische delicten juncto artikel 142, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 25, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en op het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

1. De ambtenaar, werkzaam bij het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat van het ministerie van Verkeer en Waterstaat die daadwerkelijk is belast met handhaving van wet- en regelgeving, is aangewezen tot buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. Op grond van dit besluit kunnen maximaal 430 personen als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn beëdigd.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens

a. de wetten, genoemd in artikel 1a van de Wet op de economische delicten;

b. de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterstaatswet 1900, de Wet op de waterhuishouding, de Scheepvaartverkeerswet, de Ontgrondingenwet; en

c. andere wetten, indien en voor zover hij in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van Justitie daarmee wordt belast, voor de duur van dat onderzoek.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar is tevens bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze strafbare feiten verband houden met de opsporing van strafbare feiten op basis van de in het eerste lid genoemde wetten.

3. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland en daarbuiten voor zover de rechtsmacht van Nederland strekt.

Artikel 4

1. Als toezichthouder voor de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie van het arrondissement Den Haag.

2. Als direct toezichthouder is aangewezen de korpschef van het Korps landelijke politiediensten.

Artikel 5

De Directeur-Generaal Rijkswaterstaat brengt jaarlijks, vóór 1 april, over het voorafgaande jaar, aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam bij het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat op 31 december van het voorafgaande jaar;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte opsporingsactiviteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar daarvoor zijn geslaagd;

d. het aantal klachten dat tegen de buitengewoon opsporingsambtenaren is ingediend en de aard van die klachten.

Artikel 6

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Rijkswaterstaat 1995 (Stcrt. 1995, nr. 215) wordt ingetrokken.

Artikel 7

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, afgegeven mede op basis van het in artikel 6 genoemde besluit, worden voor de duur van hun geldigheid of tot daarover nader zal zijn beslist, geacht akten en legitimatiebewijzen of overige benoemingsbescheiden afgegeven mede op basis van het onderhavige besluit te zijn.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van 8 november 2005 en vervalt op 8 november 2010.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaren Rijkswaterstaat 2005.

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Den Haag, 3 november 2005.
De Minister van Justitie,
namens deze:
hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden, R.R. Joesoef Djamil.

Toelichting

Onderhavig besluit beoogt, gelet op het verzoek van de Directeur-Generaal Rijkswaterstaat van 5 oktober 2005, de opsporingsbevoegdheid van de met opsporingstaken belaste ambtenaren van Rijkswaterstaat met een periode van vijf jaar te verlengen.

Gelet op het feit dat een aantal redactionele wijzigingen is doorgevoerd, is besloten het besluit integraal te herzien.

Van het oude besluit is artikel 4, eerste lid, vervallen. In dit lid werd het College van Procureurs-generaal bevoegd verklaard om de buitengewoon opsporingsambtenaren te beëdigen. In 2002 is het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (BBO) gewijzigd. In artikel 18 van het BBO is de Minister van Justitie aangewezen tot bevoegde instantie om buitengewoon opsporingsambtenaren te beëdigen. Op grond van artikel 21 BBO kan de Minister van Justitie van de bevoegdheid tot het afleggen van de eed, verklaring en belofte mandaat verlenen aan de direct toezichthouder dan wel, indien de desbetreffende persoon behoort tot een dienst ressorterend onder een van de ministeries die het mede aangaat, aan het hoofd van die dienst.

In artikel 5 van het onderhavige besluit, waarin wordt geregeld dat jaarlijks een verslag dient te worden overgelegd aan de Minister van Justitie, is een onderdeel toegevoegd. In het jaarverslag dient het aantal klachten en de aard van de klachten tegen de buitengewoon opsporingsambtenaren van de betreffende dienst te worden opgenomen.

Gezien het feit dat het wegens administratieve procedures praktisch niet uitvoerbaar is om met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit aan alle buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van Rijkswaterstaat een nieuwe akte van opsporingsbevoegdheid uit te reiken, is in artikel 7 van dit besluit een overgangsregeling opgenomen. Op grond van deze regeling behouden de akten en legitimatiebewijzen van de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren nog hun geldigheid tot het moment waarop zij vervallen.

De Minister van Justitie

namens deze:

hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,

R.R. Joesoef Djamil

Naar boven