Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2005/53)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 13 oktober 2005, nummer 2005/53, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/Iran Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Iran

1. Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 13 oktober 2005

2. Achtergrond

Naar aanleiding van de executie van twee homoseksuele personen in Iran in de plaats Mashhad op 19 juli 2005 is de Minister van Buitenlandse Zaken gevraagd hierover nader te informeren. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft bij brief van 31 augustus 2005 nadere informatie verstrekt. De informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken is in lijn met de informatie in het ambtsbericht Iran van 21 februari 2005. De informatie in de brief van 31 augustus 2005 is dan ook geen aanleiding om het beleid te wijzigen.

In enkele persberichten is echter gesteld dat op 27 of 28 augustus 2005 mogelijk opnieuw twee homoseksuelen in Iran zouden worden geëxecuteerd. Vooralsnog kan niet worden bevestigd of deze executies daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Omdat belang wordt gehecht aan een zorgvuldige besluitvorming in zaken van homoseksuele asielzoekers uit Iran dienen genoemde berichten en eventuele verdere ontwikkelingen betrokken te worden bij het onderzoek naar de situatie van homoseksuelen in Iran.

Derhalve is besloten tot het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium voor homoseksuele asielzoekers van Iraanse nationaliteit.

De moratoria zijn in beginsel ingesteld voor de duur van een half jaar. Binnen deze tijd wordt meer duidelijkheid verwacht omtrent de situatie van homoseksuelen in Iran.

3. Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

3.1 Journalisten, schrijvers, uitgevers en intellectuelen

Het Iraanse regime blijft beducht voor alle vormen van oppositie. Verworvenheden die tot stand kwamen sinds de eerste regering Khatami, met name de verruiming van de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting, worden nog immer stelselmatig tenietgedaan door ingrepen van conservatieve zijde. Het zijn met name ‘intellectuele’ beroepsgroepen (gedacht kan worden aan parlementariërs, advocaten, hoogleraren, etc.) die in dit verband bijzondere belangstelling kunnen genieten. De intimidaties van het regime via het gerechtelijk apparaat jegens deze groep nemen sinds april 2002 toe. Het enkele behoren tot deze groepen is evenwel geen reden om vervolging aan te nemen.

Van asielzoekers die gerekend dienen te worden tot hervormingsgezinde parlementariërs, journalisten, schrijvers, uitgevers of intellectuelen, en die een beroep doen op daarmee samenhangende problemen mag worden verlangd dat zij hun activiteiten aannemelijk kunnen maken. Het zal immers veelal gaan om personen die bekend zijn vanwege hun publiek optreden, of die bepaalde publicaties hebben uitgebracht, of bijvoorbeeld openlijk hebben deelgenomen aan bepaalde conferenties. Van hen kan worden verlangd dat zij publicatiebronnen en -data of andere achtergrondinformatie kunnen geven.

Asielzoekers die gerekend dienen te worden tot hervormingsgezinde parlementariërs, journalisten, schrijvers, uitgevers of intellectuelen, kunnen, indien zij aannemelijk maken dat zij vanwege hun activiteiten vervolging vrezen van de Iraanse autoriteiten, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet.

Indien nodig kan het ministerie van Buitenlandse Zaken worden verzocht bepaalde zaken te onderzoeken. Zie hiervoor paragraaf 5.1 van dit hoofdstuk.

3.2 Nationalistisch religieuzen

Nationalistisch religieuzen vormen een politieke stroming die minder invloed wenst van de geestelijkheid in de dagelijkse gang van zaken in Iran, met name op de terreinen van justitie, politie en de wetgevende macht. Het enkele behoren tot deze groepen is geen reden om vervolging aan te nemen.

Nationalistisch religieuzen, al dan niet lid van de Iran Freedom Movement, die aannemelijk maken dat zij door hun activiteiten een gegronde vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten hebben, kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet.

3.3 Activisten voor illegale politieke bewegingen

De Mujaheddin-e Khalq (Mujaheddin Khalq Organisation, MKO) en de Kurdish Democratic Party of Iran (KDPi) en de Komala zijn nog steeds actieve illegale politieke bewegingen die van buiten Iran worden gecoördineerd. Het enkele behoren tot een van deze groepen is geen reden om vervolging aan te nemen.

Bij aanvragen van activisten van dergelijke illegale politieke bewegingen zoals de MKO, de KDPi en Komalastrijders dient grondig aandacht gegeven te worden aan mogelijke misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag aangezien deze groeperingen in verband worden gebracht met gebruik van geweld, waaronder aanslagen. Zie hiervoor paragraaf 4.1 van dit hoofdstuk.

Activisten voor deze verboden bewegingen die aannemelijk maken dat zij een gegronde vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten hebben en waarvan niet aannemelijk is dat zij misdrijven hebben begaan als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet.

3.4 Christenen

De christelijke gemeenschap in Iran bestaat hoofdzakelijk uit Armeense en Assyrische christenen, die in de Iraanse samenleving geïntegreerde gemeenschappen vormen. Uit het ambtsbericht blijkt dat geboren christenen in Iran onverkort in staat zijn hun godsdienst uit te oefenen. Ook tot het christendom bekeerde moslims kunnen maatschappelijk redelijk probleemloos functioneren en hebben op grond van hun bekering geen vervolging te vrezen door de Iraanse overheid. De positie van in Nederland bekeerde moslims die terugkeren naar Iran verschilt niet van hen die in Iran zijn bekeerd. Derhalve is het enkele behoren tot de christelijke geloofsgemeenschap geen reden om vervolging aan te nemen.

Blijkens het ambtsbericht zijn er op dit moment geen signalen van vervolging van personen die bekeren, of worden bekeerd, in Iran. De positie van deze personen blijft echter kwetsbaar. Wanneer deze personen reeds om andere redenen dan de geloofsovertuiging in de negatieve belangstelling staan, kan de bekering als een verzwarende factor meewegen. Dergelijke personen die aannemelijk maken dat zij vanwege hun activiteiten, of bekering, worden vervolgd door de Iraanse autoriteiten kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet. Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van een gegronde vrees voor vervolging dient de mate van continuïteit in de bekering(sactiviteiten) een rol te spelen. Tevens mag van asielzoekers die zich op hun bekering(sactiviteiten) beroepen verwacht worden dat zij dit aannemelijk kunnen maken met onder meer een redelijke mate van bijbelkennis. Wat hierbij redelijk is zal onder meer afhangen van het algehele opleidingsniveau van de asielzoeker.

3.5 Baha’is

De situatie van de Baha’is blijft onverminderd zorgwekkend. Het baha’i geloof wordt niet erkend in de Iraanse grondwet. Aanhangers worden als geloofsafvalligen van de islam beschouwd. Anders dan de eerder genoemde christenen worden zij gezien als een bedreiging voor de stabiliteit van de staat. Echter, het enkele behoren tot deze groep is nog geen reden om vervolging aan te nemen.

Baha’is die aannemelijk maken dat zij door hun geloofsovertuiging gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging door de Iraanse autoriteiten, kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet.

3.6 Studenten

Studenten worden nog steeds als een bedreiging van het regime beschouwd. Het moge evenwel duidelijk zijn dat het enkele zijn van student geen reden is om vervolging van de zijde van de Iraanse autoriteiten te vrezen.

Studenten die hebben deelgenomen aan studentendemonstraties of studentenrellen dan wel een belangrijke positie innemen in een studentenbeweging en aannemelijk kunnen maken om die reden persoonlijk vervolging te vrezen door de Iraanse autoriteiten kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet.

Van de asielzoeker mag worden verwacht dat naast het geloofwaardig maken van de activiteiten ook aannemelijk wordt gemaakt dat de autoriteiten negatieve aandacht voor hem persoonlijk hebben. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat niet iedere vorm van aandacht meteen leidt tot de conclusie dat van vluchtelingrechtelijke vervolging sprake is.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken kan in voorkomende gevallen onderzoeken of bepaalde demonstraties hebben plaatsgehad en wat de eventuele gevolgen daarvan zijn geweest. Zie hiervoor paragraaf 5.1 van dit hoofdstuk.

3.7 Vrouwen

In zijn algemeenheid kan men stellen dat de deelname van vrouwen aan het openbare leven de afgelopen jaren is toegenomen en dat kleding- en gedragsnormen voor hen zijn versoepeld.

Vrouwen die evenwel aannemelijk kunnen maken dat zij zich actief hebben ingezet voor een ‘niet-islamitisch’ waarden- en normenpatroon ten aanzien van vrouwen en om die reden worden gediscrimineerd op een dusdanige wijze dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren, of die daardoor een gegronde vrees voor vervolging hebben, kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet.

3.8 Homoseksuelen

Met betrekking tot homoseksuele asielzoekers uit Iran geldt een besluit- en vertrekmoratorium. Met homoseksuele asielzoekers worden zowel mannelijke als vrouwelijke homoseksuele asielzoekers bedoeld. Voorts wordt verwezen naar de paragrafen 4.4 en 6.1 van dit hoofdstuk.

4. Bijzondere aandachtspunten

4.1 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Bijzondere aandacht dient geschonken te worden aan personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Hierbij moet met name aandacht besteed worden aan strijders van de MKO, de KDPi of de Komala en aan leden van de Islamitische Revolutionaire Garde (Sepah Pasdaran) of de Iraanse veiligheidsdienst.

4.2 Uniek identiteitsnummer

Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient, conform C3/10.14 contact te worden opgenomen met de unit 1F (proces Asiel).

Uit het ambtsbericht komt naar voren dat iedere Iraniër een geboortecertificaat of identiteitsboekje (Shenasnameh) heeft met een uniek nummer. Dit nummer kan bestaan uit één tot vijf cijfers (op de kaart van een nieuw geborene worden sinds twee jaar tien cijfers geplaatst). Dit nummer is het volgnummer van de afgevende instantie in het desbetreffende jaar. De combinatie persoonsnummer, geboortedatum en plaats van afgifte is uniek voor de houder van het boekje. Dit nummer staat niet alleen vermeld op allerlei identificatiebewijzen (identiteitsboekje, paspoort, rijbewijs, studentenkaart), maar moet ook steeds genoemd worden indien dat door een bepaalde overheidsdienst wordt verlangd.

Bij elke aanvraag van een Iraanse asielzoeker dient bij het gehoor (bij voorkeur al bij het eerste gehoor) naar dit nummer worden gevraagd. Ook in het geval de asielzoeker geen documenten bij zich heeft waarop dit nummer is vermeld, kan er in beginsel vanuit gegaan worden dat de asielzoeker het nummer kent. Mocht de asielzoeker evenwel aangeven dit nummer niet te kennen, kan worden verzocht of hij mogelijkheden heeft dit nummer te achterhalen bij familieleden of andere personen die zich nog in Iran bevinden. Indien betrokkene verklaart dat ook dit niet mogelijk is, dient de asielzoeker te verklaren wat de reden is dat hij het nummer niet kan geven. In dat geval dienen vragen gesteld te worden om zoveel mogelijk de identiteit (waaronder de nationaliteit) van de asielzoeker duidelijk te maken.

Indien een Iraanse asielzoeker aangeeft het unieke nummer zoals hierboven beschreven niet te kennen of te kunnen achterhalen, wordt dit betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de identiteit en het asielrelaas. Dit zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder f, Vreemdelingenwet. Hierbij wordt tevens de verklaring van de asielzoeker omtrent het niet kunnen geven van dit nummer betrokken, alsmede de persoonlijke omstandigheden.

4.3 Bewegingsvrijheid

De controle op de luchthaven Teheran (Mehrabad) is zeer strikt te noemen. Wanneer blijkt dat er sprake is van een uitreis via genoemde luchthaven, dan dient de asielzoeker hierover te worden bevraagd tijdens het eerste en het nader gehoor. Tevens dient deze informatie te worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas.

4.4 Besluitmoratorium

Met betrekking tot Iraanse homoseksuele asielzoekers geldt een besluitmoratorium.

Het besluitmoratorium heeft tot gevolg dat de individuele beslistermijn, als bedoeld in artikel 42 Vreemdelingenwet, voor homoseksuele asielzoekers afkomstig uit Iran die een aanvraag hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt verlengd met één jaar.

Indien de individuele beslistermijn van een aanvraag reeds was verlengd in verband met onderzoek op grond van artikel 42, vierde lid, Vreemdelingenwet, dan wordt op grond van het besluitmoratorium de beslistermijn met nog één jaar extra verlengd.

Het besluitmoratorium ziet niet op de volgende categorieën:

• Dublin-claimanten (artikel 30, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die rechtmatig verblijf hebben op een andere grond als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, Vreemdelingenwet (artikel 30, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die al eerder een aanvraag tot een verblijfsvergunning (asiel of regulier) hebben ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist en op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder f, g en h, Vreemdelingenwet (artikel 30, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die op grond van verdragsverplichtingen tussen Nederland en een ander land zullen worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf (artikel 30, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die hebben verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bedoelde land die verdragsverplichtingen ten aanzien van hen niet nakomt (artikel 31, tweede lid, onder h, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die in een land van eerder verblijf zullen worden toegelaten totdat zij elders duurzame bescherming hebben gevonden (artikel 31, tweede lid, onder i, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, zijn veroordeeld wegens een zodanig ernstig misdrijf als bedoeld in artikel 33, tweede lid, Vluchtelingenverdrag of zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag (zie artikel 31, tweede lid, onder k, Vreemdelingenwet juncto artikel 3.107 Vreemdelingenbesluit en in het bijzonder C1/5.13.3).

Op aanvragen van homoseksuele Iraanse asielzoekers die behoren tot bovengenoemde categorieën kan worden beslist.

Onder de werking van het besluitmoratorium zullen de individuele vreemdelingen wel in de gelegenheid worden gesteld zich omtrent de asielaanvraag te doen horen.

4.5 Categoriale bescherming

Voor Iran geldt geen beleid van categoriale bescherming. Asielzoekers uit Iran komen derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet. Zie C1/4.5.

4.6 Vlucht- en vestigingsalternatief

Aangezien de Iraanse autoriteiten feitelijk gezag uitoefenen over het gehele grondgebied van Iran, is het hebben van een binnenlands vluchtalternatief voor personen die een gegronde vrees hebben voor vervolging door de Iraanse autoriteiten niet aannemelijk. Voor personen die bij uitzetting een reëel risico lopen om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen is evenmin aannemelijk dat zij een binnenlands vestigingsalternatief hebben. Slechts wanneer duidelijk is dat de problemen van de asielzoeker lokaal bepaald zijn kan sprake zijn van een binnenlands vlucht-, of vestigingsalternatief. Dit dient per individueel geval te worden beoordeeld.

4.7 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in paragraaf C1/4.4 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot asielzoekers afkomstig uit Iran geen bijzonderheden.

4.8 Opvangmogelijkheden minderjarigen en bijzonderheden met betrekking tot het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Iran bestaat een goed functionerend opvangsysteem voor kinderen die geen ouders meer hebben. Kinderen worden in eerste instantie opgevangen door familieleden. Minderjarigen die om een of andere reden niet langer bij familieleden kunnen verblijven, kunnen worden ondergebracht in opvangtehuizen of pleeggezinnen. Het Bureau for Residential and Foster Care van Behzisti, de welzijnsorganisatie van de Iraanse regering, is verantwoordelijk voor de plaatsing van de kinderen. Hierom kan worden geconcludeerd dat adequate opvang voor minderjarigen aanwezig is. Minderjarigen van Iraanse nationaliteit komen derhalve niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn.

4.9 Driejarenbeleid

Het algemene beleid zoals weergegeven in paragraaf C2/9 (en ook TBV 2002/62) is van toepassing.

4.10 TBV 1999/22

Voor Iran gold de bijzondere regeling van TBV 1999/22. Deze regeling is op 1 april 2002 verlopen. Voor oudere zaken, die vóór 1 april 2002 zijn ingediend en in aanmerking zouden komen voor verblijf op grond van deze regeling, blijft dit beleid gelden. IND-Werkinstructie 215 geeft een nadere toelichting op de in het TBV neergelegde regeling. Voor de inhoud van de regeling wordt dan ook verwezen naar het TBV en de werkinstructie. Deze regeling dient overigens niet te worden verward met het driejarenbeleid.

5. Procedurele aspecten

5.1 Onderzoek bij het ministerie van Buitenlandse Zaken

Het ministerie van Buitenlandse Zaken kan in beginsel onderzoek met betrekking tot Iran verrichten. Bij een verzoek om onderzoek dient zoveel mogelijk het nummer zoals beschreven in paragraaf 4.2 van dit hoofdstuk te worden vermeld. In het geval tijdens het gehoor niet is gevraagd naar dit nummer dient zoveel mogelijk (door tussenkomst van de gemachtigde) alsnog aan de asielzoeker te worden verzocht dit nummer te verstrekken alvorens een onderzoek wordt gestart.

6. Terugkeer en uitzetting

6.1 Vertrekmoratorium

Voor homoseksuele asielzoekers afkomstig uit Iran geldt een vertrekmoratorium. Van het vertrekmoratorium zijn de volgende categorieën uitgezonderd:

• Dublinclaimanten (artikel 30, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die rechtmatig verblijf hebben op een andere grond als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet (artikel 30, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die al eerder een aanvraag tot een verblijfsvergunning (asiel of regulier) hebben ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist, en die op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder f, g en h, Vreemdelingenwet (artikel 30, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die op grond van verdragsverplichtingen tussen Nederland en een ander land zullen worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf (artikel 30, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die hebben verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bedoelde land die verdragsverplichtingen ten aanzien van hen niet nakomt (artikel 31, tweede lid, onder h, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die in een land van eerder verblijf zullen worden toegelaten totdat zij elders duurzame bescherming hebben gevonden (artikel 31, tweede lid, onder i, Vreemdelingenwet);

• Iraniërs die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 31, tweede lid, onder k, Vreemdelingenwet. Het betreft hier dus het volledige openbare orde beleid).

6.2 Voortgezet recht op opvang

Het vertrekmoratorium heeft tot gevolg dat de opvang van homoseksuele Iraanse asielzoekers, van wie de vertrektermijn reeds is verstreken, niet wordt beëindigd. Dit voortgezet recht op opvang volgt van rechtswege uit het besluit zoals gepubliceerd in de Staatscourant. Het voortgezet recht op opvang eindigt tevens van rechtswege wanneer het vertrekmoratorium eindigt.

Gedurende het vertrekmoratorium wordt de vreemdeling geacht, conform artikel 45, vijfde lid, Vreemdelingenwet, rechtmatig verblijf te hebben als bedoeld in artikel 8, onder j, Vreemdelingenwet. Het is niet noodzakelijk dat door deze personen een nieuwe aanvraag wordt ingediend. Voor zover betrokkene niet (meer) in het bezit is van een document, dient een document te worden verstrekt (artikel 3.5 Voorschrift Vreemdelingen).

Iraanse homoseksuele asielzoekers die een asielaanvraag hebben ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist, maar die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, worden daarmee tevens geacht rechtmatig verblijf te hebben, indien zij onder de reikwijdte van het vertrekmoratorium vallen. Dit betekent dat Iraniërs die onder het vertrekmoratorium vallen, niet langer belang hebben bij een eerder ingediend verzoek om een voorlopige voorziening voor zover dit verzoek is gericht op het voorkomen van de verwijdering of de beëindiging van de voorzieningen.

6.3 Verkrijging van opvang wanneer de opvang reeds was beëindigd

Om opnieuw voor opvang in aanmerking te komen onder de werking van het vertrekmoratorium is geen nieuwe asielaanvraag noodzakelijk. Wel moet men eerder een asielaanvraag hebben ingediend en moet men zich melden bij het Aanmeldcentrum Ter Apel om voor opvang in aanmerking te komen. Om logistieke redenen kan na de aanmelding besloten worden betrokkene door te verwijzen naar de Tijdelijke Noodvoorziening (TNV), alvorens te beoordelen of betrokkene conform het geldende vertrekmoratorium in aanmerking komt voor opvang.

Vreemdelingen die reeds voorafgaand aan de instelling van het vertrekmoratorium een tweede of volgende aanvraag hebben ingediend, welke nog niet heeft geleid tot een onherroepelijke afwijzing, kunnen zich ter verkrijging van opvang eveneens melden bij het Aanmeldcentrum Ter Apel.

6.4 Praktische aspecten terugkeer

Naar Iran kan worden teruggekeerd. Bij de feitelijke terugkeer van alleenstaande minderjarigen moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn. Bij eventuele inreis in Nederland met een recent Nederlands visum kan het opgegeven identiteitsnummer worden gecontroleerd bij de Visadienst en de Nederlandse ambassade te Teheran.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en werkt terug tot 2 oktober 2005.

Den Haag, 13 oktober 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

TOELICHTING BIJ WIJZIGING 2005/53

Algemeen

Naar aanleiding van de executie van twee homoseksuele personen in Iran in de plaats Mashhad op 19 juli 2005 is de Minister van Buitenlandse Zaken gevraagd hierover nader te informeren.

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft bij brief van 31 augustus 2005 nadere informatie verstrekt. Deze brief houdt voor wat betreft de reden van de executie in dat de Iraanse autoriteiten ontkennen dat betrokkenen zijn geëxecuteerd omdat zij homoseksueel waren. Volgens de Iraanse autoriteiten hebben betrokkenen zich schuldig gemaakt aan beroving, kidnapping en verkrachting van een minderjarige. Diverse homobewegingen claimen dat de twee personen zijn geëxecuteerd op grond van hun seksuele geaardheid. De International Gay & Lesbian Human Rights Commission, Human Rights Watch en Amnesty International spreken dit echter tegen. Volgens de woordvoerder van Human Rights Watch gaat het om speculaties die door een onbetrouwbare website zijn verspreid.

De conclusie van de Minister van Buitenlandse Zaken is: “Het blijft moeilijk om met zekerheid te zeggen wat de exacte reden van de executie is geweest, maar het merendeel van de bevindingen duidt er niet op dat de veroordelingen louter en alleen vanwege homoseksualiteit hebben plaatsgevonden.”

De informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken in de brief van 31 augustus 2005 is in lijn met de informatie in het ambtsbericht Iran van 21 februari 2005. De informatie in de brief van 31 augustus 2005 is dan ook geen aanleiding om het beleid te wijzigen.

In enkele persberichten is echter gesteld dat op 27 of 28 augustus 2005 mogelijk opnieuw twee homoseksuelen in Iran zouden worden geëxecuteerd. Vooralsnog kan niet worden bevestigd of deze executies daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

Omdat belang wordt gehecht aan een zorgvuldige besluitvorming in zaken van homoseksuele asielzoekers uit Iran dienen genoemde berichten en eventuele verdere ontwikkelingen betrokken te worden bij het onderzoek naar de situatie van homoseksuelen in Iran.

Derhalve is besloten tot het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium voor homoseksuele asielzoekers van Iraanse nationaliteit.

De moratoria zijn in beginsel ingesteld voor de duur van een half jaar. Binnen deze tijd wordt meer duidelijkheid verwacht omtrent de situatie van homoseksuelen in Iran.

Voor het overige is het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Iran ongewijzigd.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze,

de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven