Regeling formatie en bekostiging praktijkscholen met declaratiebekostiging

Regeling van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 oktober 2005, nr. VO/F-2005/42026, houdende de berekening van formatie en bekostiging van praktijkscholen met declaratiebekostiging (Regeling formatie en bekostiging praktijkscholen met declaratiebekostiging)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 16, tweede en derde lid, 23, eerste, tweede, vierde en achtste lid, 25, tweede lid, 27, eerste lid, 30, derde lid, en 42 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging;

Besluit:

Titel 1

Formatie praktijkonderwijs

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

wet: Wet op het voortgezet onderwijs;

besluit: Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging;

de Minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

school: een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 77, derde lid, van de wet;

bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de wet, van een school;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend;

teldatum: een van de data, bedoeld in artikel 24 van het besluit;

leerling: een leerling die op grond van artikel 10g van de wet tot een school is toegelaten;

leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond: leerling

a. die behoort tot de Molukse bevolkingsgroep;

b. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Griekenland, Italië, het voormalige Joegoslavië, Kaapverdië, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesië of Turkije;

c. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba;

d. van wie ten minste een van de ouders of voogden door de Minister van Justitie als vluchteling is toegelaten op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000;

e. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit een ander niet-Engelstalig land buiten Europa, echter met uitzondering van Indonesië;

ouders: ouders, voogden of verzorgers;

inspectie: de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht;

accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

vakonderwijs: onderwijs dat gegeven wordt door een leraar die uitsluitend is benoemd voor het geven van bepaalde onderwijsactiviteiten of vakken;

groepsonderwijs: onderwijs dat gegeven wordt door een leraar die niet is benoemd voor het geven van vakonderwijs;

formatiebudget: het formatiebudget, bedoeld in artikel 25 van het besluit;

leerlinggebonden budget: het budget dat beschikbaar is op grond van artikel 77a van de wet.

Artikel 2

Opbouw formatiebudget scholen

1. Het formatiebudget waarop het bevoegd gezag van een school per schooljaar aanspraak heeft, bestaat uit:

a. de formatie voor de vervulling van reguliere taken van de school, bedoeld in artikel 23, eerste lid onderdeel a, van het besluit,

b. in voorkomende gevallen formatie voor speciale doeleinden, bedoeld in artikel 23, eerste lid onderdeel b, van het besluit,

c. in voorkomende gevallen de verhoging van de formatie als gevolg van het opnieuw berekenen van de formatie bij een bepaalde toename van het aantal leerlingen, overeenkomstig artikel 7 en 8,

d. in voorkomende gevallen aanvullende formatie als bedoeld in artikel 23, vijfde of zesde lid, van het besluit.

2. De omvang van het formatiebudget is gelijk aan de som van de aantallen formatierekeneenheden zoals voor de school berekend op grond van de artikelen 3 tot en met 18.

Artikel 3

Formatie reguliere taken van de school

De formatie voor de vervulling van reguliere taken van de school, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, bestaat uit:

a. de normatieve formatie,

b. een opslag in verband met formatieve fricties,

c. een opslag vanwege herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting, en

d. een opslag vanwege herbezetting in verband met toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.

Artikel 4

Normatieve formatie

De normatieve formatie van de school, bedoeld in artikel 3, onderdeel a, omvat de formatie voor het onderwijzend personeel, de schoolleiding, en het onderwijsondersteunend personeel.

Artikel 5

Wijze van afronding

Indien in deze regeling sprake is van:

a. afronding van een getal, worden de decimalen verwaarloosd indien het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5, en worden de decimalen verwaarloosd en het getal verhoogd met 1 indien het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5;

b. afronding naar boven van een getal, worden de decimalen verwaarloosd en wordt het getal verhoogd met 1;

c. afronding op een veelvoud van een aantal minuten, vindt afronding naar beneden plaats indien bij het quotiënt van de uitkomst van de formule of formules en dat aantal minuten het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5 en vindt afronding naar boven plaats indien bij dat quotiënt het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5.

Artikel 6

Berekening formatie onderwijzend personeel en schoolleiding

1. De formatie van een school met betrekking tot het onderwijzend personeel met inbegrip van de schoolleiding wordt berekend aan de hand van de formule A = B × D + B × E + G.

2. In de formules, genoemd in dit artikel en in artikel 12, vierde lid, is:

A de formatie, uitgedrukt in minuten en afgerond op een veelvoud van 480 minuten;

B het aantal leerlingen op de teldatum;

D het aantal minuten per week per leerling voor groeps- of vakonderwijs aan een school: 224;

E het aantal minuten per week per leerling voor vakonderwijs aan een school: 10;

F het aantal minuten per week dat ten behoeve van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond op de teldatum wordt vastgesteld aan de hand van artikel 18;

G het aantal minuten per week dat, uitgaande van het aantal formatieplaatsen, ten behoeve van de schoolleiding wordt vastgesteld aan de hand van artikel 12, tweede lid, waarbij G niet groter kan zijn dan 3600. Het aantal formatieplaatsen, bedoeld in de vorige volzin, is de uitkomst van de formule (B × D + B × E + F + I) : 2400, naar boven afgerond;

I de som van de formatie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ten behoeve van het onderwijsondersteunend personeel;

3. De uitkomst van de formules B × D en B × E wordt telkens afgerond op een veelvoud van 15 minuten.

4. Het aantal minuten vakonderwijs, bedoeld in het tweede lid bij de factor E, dat is berekend op grond van het eerste en tweede lid, wordt besteed aan het geven van vakonderwijs.

Hoofdstuk 2

Formatie personeel scholen

Artikel 7

Verhoging formatie bij toename aantal leerlingen

1. De formatie, bedoeld in de artikelen 6, 11 en 17 wordt opnieuw berekend indien het verschil tussen

a. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar, en

b. het aantal leerlingen, bedoeld bij de factor B in artikel 6, tweede lid, gelijk is aan of groter is dan 14.

2. Indien in het voorafgaande schooljaar toepassing is gegeven aan artikel 8, wordt in afwijking van het eerste lid de formatie, bedoeld in de artikelen 6, 11 en 17, opnieuw berekend indien het verschil tussen

a. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar, en

b. het aantal leerlingen op 16 januari van het voorafgaande schooljaar gelijk is aan of groter is dan 14.

3. Aanspraak op verhoging van de formatie ingevolge het eerste en tweede lid, ontstaat met ingang van 1 januari van het schooljaar.

Artikel 8

Herberekening formatie bij aanzienlijke tussentijdse toename aantal leerlingen

1. De formatie, bedoeld in de artikelen 6, 11 en 17, wordt opnieuw berekend indien het verschil tussen

a. het aantal leerlingen op 16 januari van het schooljaar, en

b. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar onderscheidenlijk het aantal leerlingen op de teldatum die op grond van artikel 24, tweede lid, van het besluit van toepassing is, gelijk is aan of groter is dan 7.

2. Aanspraak op verhoging van de formatie ingevolge het eerste lid, ontstaat met ingang van 1 augustus van het daarop volgende schooljaar.

Artikel 9

Nieuwe school

1. Tenzij de Minister anders beslist, wordt ten behoeve van een nieuwe school acht weken voor de opening van de school een formatieplaats voor de directeur en, afhankelijk van het aantal te verwachten leerlingen, bedoeld bij de factor B in artikel 6, tweede lid, formatie voor het onderwijsondersteunend personeel, bedoeld in artikel 10, onder a en g, voor een psychologisch assistent en voor een administratief medewerker toegekend.

2. De formatieplaats voor de directeur, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in 251 formatierekeneenheden.

Artikel 10

Categorieën onderwijsondersteunend personeel

Voor de toepassing van de artikelen 11 en 13 worden de volgende categorieën onderwijsondersteunend personeel onderscheiden:

a. administratief medewerker,

b. conciërge,

c. logopedist,

d. maatschappelijk deskundige,

e. orthopedagoog,

f. psycholoog,

g. psychologisch assistent, en

h. akoepedist.

Artikel 11

Berekening formatie onderwijsondersteunend personeel als bedoeld in artikel 10

1. De formatie van een school met betrekking tot het onderwijsondersteunend personeel wordt per categorie, genoemd in artikel 10, berekend aan de hand van de formule I' = B × P, afgerond op een veelvoud van 15 minuten. De omvang van de gehele formatie van een school met betrekking tot het onderwijsondersteunend personeel, genoemd in artikel 10, wordt berekend aan de hand van de formule I = de som van de afzonderlijke I'.

2. In de formules, bedoeld in het eerste lid, is:

I de formatie van de school ten behoeve van het onderwijsondersteunend personeel, genoemd in artikel 10;

I' de formatie per categorie onderwijsondersteunend personeel, genoemd in artikel 10, uitgedrukt in minuten en per school afgerond op een veelvoud van 15 minuten;

B het aantal leerlingen op de teldatum;

P het aantal minuten per week dat per categorie onderwijsondersteunend personeel voor de desbetreffende school per leerling is aangegeven in artikel 13.

3. Bij de berekening van de formatie, bedoeld in het eerste lid, kan het aantal minuten voor de categorie conciërge van het onderwijsondersteunend personeel voor een school niet meer bedragen dan 3600.

Hoofdstuk 3

Tabellen scholen

Artikel 12

Tabel formatie schoolleiding

1. De formatie voor de schoolleiding wordt deels berekend in minuten en deels uitgedrukt in formatierekeneenheden. De berekening van de formatie in minuten geschiedt aan de hand van het schema in het tweede lid en de berekening van de formatierekeneenheden geschiedt aan de hand van het schema in het derde lid juncto het vierde lid.

2.

Aantal formatieplaatsen

G (aantal minuten per week)

1 tot en met 4

800

5

1 000

6

1 200

7

1 400

8

1 650

9

1 900

10

2 100

11

2 200

En vervolgens voor elke formatieplaats boven het aantal van 11, 75 minuten per week waarbij G niet groter kan zijn dan:

3 600

3.

Q

Aantal formatie-

rekeneenheden

< 12

56

12 < = Q < 24

73

24 < = Q < 42

145

Q > = 42

151

4. In het schema, bedoeld in het derde lid, is:

Q het totale aantal formatieplaatsen voor onderwijzend personeel en schoolleiding, en voor onderwijsondersteunend personeel, berekend aan de hand van de formule Q = (B × D + B × E + F + G + H + I ) : 2400, afgerond naar boven. Artikel 6, tweede lid, is van toepassing.

Artikel 13

Tabel formatie onderwijsondersteunend personeel als bedoeld in artikel 10

Onderwijsondersteunend personeel

P (aantal minuten per week per leerling)

a. administratief medewerker

8,75

b. conciërge

16

c en h. logopedist/akoepedist

12,5

d. maatschappelijk deskundige

3,5

e en f. Orthopedagoog/psycholoog

6,5

g. psychologisch assistent

2,5

Hoofdstuk 4

Opslagen scholen

Artikel 14

Opslag i.v.m. formatieve fricties en ambulante begeleiding

1. De opslag in verband met rechtspositionele aanspraken van personeel bij vermindering van de formatie bedraagt voor de school 18 formatierekeneenheden.

2. De opslag in verband met de ambulante begeleiding bedraagt voor de school 76 formatierekeneenheden.

Artikel 15

Opslag vanwege herbezetting i.v.m. arbeidsduurverkorting en i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

1. De aantallen formatierekeneenheden voor het onderwijzend personeel en schoolleiding en de aantallen formatierekeneenheden voor speciale doeleinden, berekend op grond van artikel 18, eerste lid, worden verhoogd met 8,11% vanwege herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting.

2. De aantallen formatierekeneenheden voor onderwijsondersteunend personeel, berekend op grond van artikel 18, tweede lid, worden verhoogd met 5,68% vanwege herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting.

3. Het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van artikel 18 en verhoogd op grond van het eerste en het tweede lid, wordt tevens verhoogd met het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in titel 16 van hoofdstuk 1 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC.

4. De uitkomst van het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van het eerste, het tweede en het derde lid, wordt telkens afgerond.

Hoofdstuk 5

Formatie speciale doeleinden scholen

Artikel 16

Opbouw formatie speciale doeleinden

De formatie voor speciale doeleinden omvat de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.

Artikel 17

Berekening formatie onderwijsachterstandenbestrijding

Voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond een aantal minuten formatie berekend aan de hand van het schema:

Aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond

aantal minuten per week

1 tot en met 4

0

5

84

En vervolgens voor elke leerling boven het aantal van 5, 84 minuten per week

 

Hoofdstuk 6

Omrekening minuten en uren in formatierekeneenheden bij scholen

Artikel 18

Omrekening minuten in formatierekeneenheden

1. Voor de omrekening in formatierekeneenheden van de formatie voor onderwijzend personeel en schoolleiding en de formatie voor speciale doeleinden, wordt het aantal minuten formatie gedeeld door 2400 en wordt de uitkomst daarvan vermenigvuldigd met 195.

2. Voor de omrekening in formatierekeneenheden van de formatie voor onderwijsondersteunend personeel wordt het aantal minuten formatie gedeeld door 2400 en wordt de uitkomst daarvan vermenigvuldigd met het getal, behorend bij de desbetreffende categorie, opgenomen in de tabel in artikel 19, derde lid, onderdeel b. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin is voor de administratief medewerker met een functie, waarbij de maximumschaal 3 behoort alsmede voor de klassenassistent met een functie, waarbij de maximumschaal 3 behoort, het getal 122.

3. De uitkomst van de som van het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van het eerste en tweede lid wordt telkens afgerond.

Hoofdstuk 7

Besteding formatiebudget scholen

Artikel 19

Algemene verbruikstabel formatierekeneenheden

1. Bij het opnemen van functies in de formatie van de school, wordt voor de functies die zijn opgenomen in de tabel in het derde lid, op basis van de bij de onderscheiden functies behorende maximumschaal het aantal formatierekeneenheden verbruikt dat is aangegeven in die tabel.

2. Indien een functie waarvan de omvang kleiner is dan die van een normbetrekking, wordt opgenomen in de formatie van de school, wordt het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid verminderd en op rekenkundige wijze afgerond op 2 decimalen.

3. Verbruikstabel functies schoolleiding, onderwijsgevend en onderwijsondersteunend personeel

Functie (normbetrekking)

Maximumschaal behorend bij een functie

Verbruik van formatie-

rekeneenheden

a. schoolleiding en leraren

  

1. directeur*)

DB

251

2a. directeur*)

DC

284

2b. directeur*)

DC + uitloop

290

3. adjunct-directeur*)

AB

212

4. adjunct-directeur*)

AC

251

5. leraar

LB

195

6. leraar in opleiding

vast salarisbedrag

75

   

b. onderwijsondersteunend personeel

 

1. administratief medewerker

3

117

1a. Administratief medewerker

4

122

2. psychologisch assistent

4

122

3. conciërge

3

117

4. technisch assistent

5

128

5. logopedist/akoepedist

8

168

6. maatschappelijk deskundige

8

168

7. orthopedagoog/psycholoog

11

227

*) afhankelijk van het aantal fte’s

4. Bij het opnemen van andere functies in de formatie van de school dan genoemd in de tabel in het derde lid, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de tabel in artikel 112 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC van toepassing is.

5. Het totale verbruik van formatierekeneenheden van de school wordt berekend door de som te bepalen van het verbruik van formatierekeneenheden per functie die in de formatie is opgenomen en de uitkomst daarvan af te ronden.

Artikel 20

Maandelijks verbruik formatierekeneenheden

Indien het verbruik van het aantal formatierekeneenheden in een maand afwijkt van het aantal formatierekeneenheden, dat op grond van het formatiebudget beschikbaar is voor de school, kan een bevoegd gezag het te weinig of te veel verbruikte aantal formatierekeneenheden van die maand besteden onderscheidenlijk minder besteden in een of meer andere maanden van het schooljaar.

Artikel 21

Voorwaarden overdracht formatierekeneenheden

1. Het bevoegd gezag van een school kan telkens voor de periode van een schooljaar van het beschikbare formatiebudget formatierekeneenheden overdragen aan een andere school, een instelling als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een school voor speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs van hetzelfde bevoegd gezag of van een ander bevoegd gezag.

2. Indien overdracht van formatierekeneenheden als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt, delen het bevoegd gezag van de overdragende school en dat van de ontvangende school of de ontvangende instelling als bedoeld in het eerste lid deze overdracht en het aantal formatierekeneenheden dat het betreft voor 15 mei voorafgaand aan het desbetreffende schooljaar mee aan de Minister. Het bevoegd gezag kan voor 1 oktober en voor 1 februari van een schooljaar een nadere beslissing als bedoeld in het eerste lid nemen en voor die data aan de Minister meedelen hoeveel formatierekeneenheden worden overgedragen.

3. Indien het bevoegd gezag van een school ingevolge artikel 7 op 1 januari van een schooljaar aanspraak kan maken op verhoging van de formatie, kan het bevoegd gezag in afwijking van het eerste lid voor de periode van 1 januari tot en met 31 juli van het desbetreffende schooljaar de toename in formatierekeneenheden overdragen aan een andere school, een instelling als bedoeld in het eerste lid, een school voor speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs van hetzelfde bevoegd gezag of van een ander bevoegd gezag.

4. Indien overdracht van formatierekeneenheden als bedoeld in het derde lid plaatsvindt, delen het bevoegd gezag van de overdragende school en dat van de ontvangende school of de ontvangende instelling als bedoeld in het eerste lid deze overdracht en het aantal formatierekeneenheden dat het betreft voor 1 november van het desbetreffende schooljaar mee aan de Minister.

5. Overdracht van formatierekeneenheden mag niet leiden tot kosten van ontslaguitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.

Artikel 22

Voorwaarden verzilvering niet verbruikte formatierekeneenheden

1. Het bevoegd gezag van een school kan telkens voor de periode van een schooljaar beslissen minder formatierekeneenheden te besteden dan voor die school mogelijk zou zijn op grond van het beschikbare formatiebudget, tot ten hoogste:

a. 10% van het voor de school beschikbare formatiebudget en het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor de bekostiging van de vervanging van het personeel dat gebruik maakt van het verlof op grond van artikel 32, zevende lid, van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC,

b. het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor het betalen van vergoedingen aan een school voor voortgezet onderwijs voor de inzet van personeel, en

c. het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor de bekostiging van de vervanging van het personeel dat gebruik maakt van het verlof op grond van artikel 32, zevende lid, van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC.

In dat geval keert de Minister aan het bevoegd gezag van de school een bedrag uit dat overeenkomt met de geldswaarde van de gedurende het schooljaar niet verbruikte formatierekeneenheden.

2. Het verzilveren van formatierekeneenheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, mag niet leiden tot kosten van ontslaguitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.

3. Het bevoegd gezag neemt een beslissing als bedoeld in het eerste lid voor 15 mei voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar en deelt dit voor die datum mee aan de Minister. Bij die mededeling wordt tevens vermeld, hoeveel formatierekeneenheden het betreft. Het bevoegd gezag kan voor 1 oktober en voor 1 februari van een schooljaar een nadere beslissing als bedoeld in het eerste lid nemen en voor die data aan de Minister meedelen hoeveel formatierekeneenheden worden verzilverd, met dien verstande dat deze nadere beslissingen niet kunnen inhouden dat minder formatierekeneenheden worden verzilverd dan voor 15 mei of voor 1 oktober aan de Minister is meegedeeld.

4. Indien het bevoegd gezag van een school ingevolge artikel 7 op 1 januari van een schooljaar aanspraak kan maken op verhoging van de formatie, kan het bevoegd gezag beslissen de toename in formatierekeneenheden niet te besteden, tot ten hoogste het aantal formatierekeneenheden dat wordt verkregen door de toename te vermenigvuldigen met het percentage dat resulteerde in de mededeling bedoeld in het tweede lid en de uitkomst daarvan af te ronden. In dat geval keert de Minister aan het bevoegd gezag van de school een bedrag uit dat overeenkomt met de geldswaarde van deze niet verbruikte formatierekeneenheden.

5. Het bevoegd gezag neemt een beslissing als bedoeld in het vierde lid voor 1 november van het desbetreffende schooljaar en deelt deze beslissing en het aantal formatierekeneenheden dat het betreft voor die datum mee aan de Minister.

6. De geldswaarde van de formatierekeneenheden voor speciale doeleinden die zijn verzilverd, wordt besteed aan de speciale doeleinden waarvoor die rekeneenheden waren bestemd.

Titel 2

Bekostiging praktijkonderwijs

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

§ 1

Administratieve voorschriften met betrekking tot aanvang en einde bekostiging en borgstelling

Artikel 23

Gegevens en bescheiden school in plan van nieuwe scholen

Het bevoegd gezag van een school die in een plan van nieuwe scholen als bedoeld in artikel 65, tweede lid, van de wet is opgenomen, zendt de Minister uiterlijk drie maanden voor de datum van ingang van de bekostiging de benodigde administratieve gegevens en bescheiden voor de vaststelling van de vergoedingsbedragen, waaronder ten minste wordt begrepen het vermoedelijk aantal leerlingen op 1 oktober volgend op de datum van ingang van de bekostiging. In de ministeriële regeling Toetsingskader Plan van Scholen worden voorschriften gegeven omtrent de gegevens en bescheiden.

Artikel 24

Borgstelling

1. Teneinde overeenkomstig de bepalingen van deze regeling enige bekostiging van het Rijk te verkrijgen, moet het bevoegd gezag van een bijzondere school zijn aangesloten bij een organisatie van bevoegde gezagsorganen die rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is en als zodanig door de Minister is erkend en zich te zijnen genoegen heeft borg gesteld voor terugbetaling van teveel ontvangen bedragen.

2. De erkenning, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op een daartoe door het bestuur der organisatie tot de Minister gericht verzoek waarbij moet worden overgelegd een opgave van elk bevoegd gezag waarvoor zekerheid wordt gesteld, vermeldende ten aanzien van elke school, de gemeente en nadere plaatsaanduiding in de gemeente waar de school is gevestigd, alsmede naam van de rechtspersoon onder wiens bestuur de school staat. Wijzigingen die daarin worden aangebracht, deelt het bestuur der organisatie binnen twee weken mede aan de Minister. Deze wijzigingen ontheffen de organisaties niet van de voor het lopende jaar aangegane borgstelling ten behoeve van een aangesloten bevoegd gezag.

Artikel 25

Opheffing van een school

Het bevoegd gezag geeft binnen twee weken na een beslissing tot opheffing van de school kennis daarvan aan de Minister, gedeputeerde staten, de inspectie en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de school is gelegen.

§ 2

Leerlingenadministratie en leerlingentelling

Artikel 26

Inhoud leerlingenadministratie

1. De directeur van een school draagt er zorg voor dat een overzichtelijke administratie van de gegevens van de leerlingen, het handelingsplan, bedoeld artikel 10g, vierde lid, van de wet, en van hun ouders, alsmede van de inschrijving, de uitschrijving en het verzuim van de leerlingen op de school aanwezig is.

2. In de ministeriële regeling leerlingadministratie ISOVSO worden voorschriften gegeven omtrent de wijze waarop de leerlingenadministratie wordt ingericht.

Artikel 27

Inschrijving

1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Les- en cursusgeldwet en artikel 10g van de WVO schrijft de directeur van een school een leerling slechts in na overlegging van:

a. een bewijs van uitschrijving van de leerling van een andere school of een school voor ander onderwijs, welk bewijs op het moment van inschrijving niet ouder is dan zes maanden,

b. een schriftelijke verklaring van de ouders of de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling binnen een periode van zes maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school, een school voor ander onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven, of

c. een schriftelijke verklaring van de ouders of de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling voorafgaand aan de inschrijving op een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven en dat deze leerling daar is uitgeschreven.

2. Het bewijs van uitschrijving dan wel de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, wordt bewaard in de administratie van de school.

3. De directeur doet in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hem bekend is op welke andere school, school voor ander onderwijs of instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven buiten de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien hem bekend is op welke instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven, onder vermelding van de datum van inschrijving op zijn school, binnen één week schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de directeur, rector of centrale directie van de school, de school voor ander onderwijs of de instelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 waarop de leerling voordien was ingeschreven.

Artikel 28

Uitschrijving

1. De directeur van een school op wiens school de leerling staat ingeschreven, schrijft de leerling, indien deze de school verlaat, uit met ingang van de dag volgende op de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht en verstrekt de leerling een bewijs van uitschrijving.

2. Indien de directeur van een school op wiens school de leerling staat ingeschreven binnen vier weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht een mededeling ontvangt van de directeur, rector of centrale directie van een school of een school voor ander onderwijs, van de inschrijving van de leerling op diens school, wijzigt de directeur de datum van uitschrijving, bedoeld in het eerste lid, alsnog in de datum van de dag voorafgaande aan de inschrijving op de andere school of de school voor ander onderwijs.

Artikel 29

Bewaren van gegevens

1. De gegevens die in de leerlingenadministratie zijn opgenomen blijven daarvan in ieder geval deel uitmaken gedurende vijf jaar nadat de desbetreffende leerling van de school is uitgeschreven.

2. Het handelingsplan, bedoeld in artikel 10g, vierde lid, van de wet, wordt in elk geval binnen acht weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het eerste lid, vernietigd.

Artikel 30

Leerlingentelling

1. Voor de toepassing van het bepaalde in de wet worden, onverminderd het bepaalde in artikel 28, en artikel 31, vijfde lid, de leerlingen op een school meegeteld die op een teldatum op die school staan ingeschreven, tenzij zij vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van de leerplichtige leerling als geldige reden aangemerkt een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de Leerplichtwet 1969 (Stb. 1971, 406). Ten aanzien van de niet-leerplichtige leerling worden als geldige reden aangemerkt dezelfde gronden als die welke leiden tot een vrijstelling als bedoeld in de vorige volzin.

3. Indien een teldatum valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, worden op de eerstvolgende schooldag de leerlingen geteld, die op de teldatum stonden ingeschreven.

4. Een leerling kan slechts op één school voor de bekostiging meetellen, behoudens het bepaalde in artikel 47 van het Inrichtingsbesluit W.V.O..

Artikel 31

Verstrekken gegevens aan Minister

1. Binnen twee weken na een teldatum zendt het bevoegd gezag van een school aan de Minister, de inspectie, gedeputeerde staten en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders, een opgave van het aantal leerlingen overeenkomstig het bepaalde in artikel 30. De opgave, bedoeld in de eerste volzin, dient onderverdeeld te zijn in leerlingen, bedoeld in de begripsomschrijving van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond in artikel 1 en overige leerlingen.

2. Indien op 16 januari de formatie opnieuw wordt berekend op grond van artikel 8 doet het bevoegd gezag binnen twee weken nadat de formatie opnieuw is berekend mededeling van het aantal leerlingen waarop de opnieuw berekende formatie is gebaseerd, aan de Minister, de inspectie, en indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders.

3. Indien de datum, genoemd in het tweede lid, valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, worden op de eerstvolgende schooldag de leerlingen geteld die op die datum stonden ingeschreven.

4. In de ministeriële regeling Leerlingentelling voortgezet onderwijs (vo) wordt vastgesteld op welke wijze de opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan.

5. Indien als gevolg van de wijzigingen op grond van artikel 28 een wijziging optreedt in de in het eerste lid bedoelde opgave, doet het bevoegd gezag van de school waarvan de leerling is respectievelijk leerlingen zijn uitgeschreven, binnen zes weken na de teldatum daarvan mededeling aan de Minister, de inspectie, gedeputeerde staten en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders.

§ 3

Boekhoudvoorschriften

Artikel 32

Boekhoudvoorschriften bijzondere scholen

1. Het bevoegd gezag van een bijzondere school draagt zorg voor een overzichtelijke en deugdelijke administratie van de financiële gegevens van elk van de onder zijn beheer staande scholen.

2. De administratie van elke bijzondere school omvat alle ontvangsten, gesplitst naar de ontvangsten ingevolge de artikelen 20, 28, 29, 31, 33, 36, 37, 38 van het besluit alsmede artikel 96c.1. van de wet en de overige ontvangsten, en alle uitgaven onderscheiden naar:

a. personele uitgaven;

b. de uitgaven voor materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding onderverdeeld in de onderdelen van de programma’s van eisen genoemd in artikel 19 van het besluit;

c. uitgaven ten behoeve van voorzieningen in de huisvesting;

d. uitgaven voor personeels- en arbeidsmarktbeleid ten behoeve van het personeel;

e. uitgaven ten behoeve van onderwijs in allochtone levende talen.

3. De administratie van elke bijzondere school omvat een overzicht van:

a. vorderingen,

b. schulden,

c. reserveringen.

4. Aan het einde van ieder kalenderjaar wordt voor elke bijzondere school een overzicht van de in de school aanwezige inventaris opgemaakt en in de administratie opgenomen waaruit in ieder geval blijkt in welk jaar de aanschaffing heeft plaatsgevonden en welke inventaris voor eigen rekening is aangeschaft.

5. Aan het einde van ieder kalenderjaar wordt voor elke bijzondere school een overzicht opgesteld en in de administratie van de school opgenomen van alle uitgaven en ontvangsten die op het desbetreffende kalenderjaar betrekking hebben volgens de in het tweede lid aangegeven verdeling. In dit overzicht dient in elk geval aangegeven te worden tot welk bedrag uitgaven ten laste van onderscheidenlijk de rijksvergoeding, gemeentelijke vergoedingen of eigen middelen zijn gedaan.

Hoofdstuk 2

Vergoeding voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

Artikel 33

Maandelijkse vergoeding

1. Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding aan het bevoegd gezag van een school een twaalfde gedeelte van de vergoeding, bedoeld in artikel 28, eerste lid en derde lid, van het besluit, waarop het over dat jaar recht heeft.

2. Artikel 28, vijfde lid van het besluit is niet van toepassing.

3. Indien artikel 35, vijfde lid, van toepassing is, vindt verrekening plaats van de vergoeding voor dat jaar met de vergoeding die wordt verstrekt in de maanden oktober tot en met december van het uitkeringsjaar.

Artikel 34

Normatieve vaststelling schoolgrootte

1. Het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen, bedoeld in artikel 28, derde lid, onder a, en vierde lid, onder a van het besluit, wordt voor het jaar waarvoor de vergoeding voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding strekt, berekend door het aantal leerlingen van de desbetreffende school op 1 oktober van het voorafgaande jaar te delen door de voor deze school geldende factor: 14.

2. Het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen, bedoeld in het eerste lid, wordt naar boven afgerond op een geheel getal.

Artikel 35

Verstrekken gegevens vergoeding materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

1. Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 juli bij de Minister ten behoeve van de vergoeding voor dat jaar voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding, bedoeld in artikel 28, eerste lid en derde lid, van het besluit, in:

a.

1°. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid van de gegevens waarop de vergoeding is vastgesteld, of

2°. indien de gegevens waarop de vergoeding voor dat jaar is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag onjuist zijn, de door het bevoegd gezag gecorrigeerde gegevens,

b. een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de gegevens, bedoeld in onderdeel a onder 1° en 2°.

2. Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 juli een verklaring van een accountant omtrent de rechtmatigheid van de uitgaven van het voorafgaande jaar, in.

3. De Minister stelt jaarlijks voor 1 januari een leidraad vast ten behoeve van de controle door de accountant, bedoeld in het eerste en tweede lid.

4. De Minister stelt jaarlijks voor 1 februari de vergoeding van dat jaar vast, gebaseerd op de grondslag, bedoeld in artikel 28, derde lid, van het besluit.

5. Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in het eerste lid onderdeel b, aanleiding geeft tot wijziging van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, stelt de Minister voor 1 oktober de vergoeding voor dat jaar nader vast.

Artikel 36

Omschrijving uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

De uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding voor schoolgebouwen hebben betrekking op de programma’s van eisen, bedoeld in artikel 19 van het besluit.

Artikel 37

Omvang vergoeding uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

De vergoeding voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding wordt bepaald volgens de programma’s van eisen, bedoeld in artikel 18, derde lid, van het besluit.

Hoofdstuk 3

Vergoeding voor de uitgaven voor het personeel

§ 1

Aanvang van de bekostiging

Artikel 38

Aanvang van de bekostiging

1. De aanspraak op vergoeding voor de uitgaven voor het personeel, bestaande uit:

a. de uitgaven voor het personeel dat is aangesteld ten laste van het formatiebudget,

b. de geldswaarde van niet verbruikte formatierekeneenheden, en

c. de vergoedingen voor de kosten van vervanging van personeel en voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit, ontstaat met ingang van de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.

2. Indien het bevoegd gezag voor de opening van een nieuwe school op grond van artikel 9 aan die school een directeur heeft benoemd of aan die school een administratief medewerker of een psychologisch assistent heeft verbonden en de Minister op grond van dat artikel niet anders heeft besloten, ontstaat, in afwijking van het eerste lid, de aanspraak op vergoeding voor de uitgaven voor die functionarissen ten hoogste acht weken voor de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging begint van de nieuw geopende school.

3. De in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde aanspraak op vergoeding voor de uitgaven van de daarin genoemde functionarissen, met uitzondering van de directeur, wordt gebaseerd op het aantal leerlingen dat op de eerste teldatum is ingeschreven.

§ 2

Voorschot

Artikel 39

Overzicht beschikbare formatierekeneenheden en gewijzigd overzicht

1. De Minister verstrekt jaarlijks in de maand maart aan het bevoegd gezag van een school ten behoeve van de berekening van een voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit, een overzicht van de voor die school beschikbare formatierekeneenheden met ingang van het schooljaar volgend op de maand waarin het overzicht is verstrekt. Het overzicht is gebaseerd op het door het bevoegd gezag van die school opgegeven aantal leerlingen op de teldatum.

2. De Minister verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan het bevoegd gezag van een school een overzicht van beschikbare formatierekeneenheden, waarin de beslissingen van het bevoegd gezag met betrekking tot overdracht van formatierekeneenheden en verzilvering van niet-verbruikte formatierekeneenheden, voor zover die voor 15 mei daaraan voorafgaand aan de minister zijn gemeld, zijn verwerkt.

Artikel 40

Voorschot

Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de uitgaven voor het personeel aan het bevoegd gezag van een school een voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit, waarvan de hoogte afhankelijk is van de te verwachten vergoeding voor die maand.

Artikel 41

Onderscheid wijze van uitkering van het voorschot

Voor de wijze van uitkering van de voorschotten op de vergoeding voor de uitgaven voor het personeel, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit, wordt onderscheid gemaakt in:

a. een bevoegd gezag van een school dat deelneemt aan een toegestaan systeem van automatisering van de salarisadministratie;

b. een bevoegd gezag van een school dat niet deelneemt aan een systeem als bedoeld in onderdeel a.

Artikel 42

Verstrekken gegevens voor bevoorschotting door bevoegd gezag aangesloten bij geautomatiseerd systeem

1. Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 41 onderdeel a, verstrekt bij benoeming van een personeelslid ten behoeve van de vaststelling van het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, de gegevens die nodig zijn voor het bepalen van het voorschot.

2. Ingeval in de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wijziging optreden, doet een bevoegd gezag binnen vier weken mededeling daarvan aan het systeem waaraan het deelneemt.

Artikel 43

Verstrekken gegevens voor bevoorschotting door bevoegd gezag niet aangesloten bij geautomatiseerd systeem

1. Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 41 onderdeel b, verstrekt jaarlijks voor 1 juli, ten behoeve van de vaststelling van het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit, aan de Minister de gegevens betreffende het personeel.

2. Ingeval in de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wijzigingen optreden, doet het bevoegd gezag binnen vier weken mededeling daarvan aan de Minister.

Artikel 44

Opschorting voorschot

1. Indien de voor de bekostiging benodigde gegevens niet tijdig aan de Minister zijn verstrekt, kan de Minister bepalen dat de verstrekking van het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit, geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort.

2. De verstrekking van het voorschot wordt zo spoedig mogelijk hervat, doch in ieder geval niet later dan in de tweede maand volgende op de maand, waarin de benodigde gegevens door het bevoegd gezag zijn verstrekt. Tevens wordt het gedeelte van het voorschot dat als gevolg van de toepassing van het eerste lid niet is verstrekt, ter beschikking gesteld.

Artikel 45

Nadere voorschriften

Nadere voorschriften omtrent de wijze waarop het voorschot, bedoeld in artikel 42, wordt aangevraagd, vastgesteld en verstrekt zijn opgenomen in de ministeriële regeling bevoorschotting personele kosten primair en voortgezet onderwijs.

§ 3

Vergoeding

Artikel 46

Omvang vergoeding

De vergoeding, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit, wordt aan de hand van de totale omvang van de formatie, bedoeld in artikel 23 van het besluit, voor de school afzonderlijk vastgesteld.

Artikel 47

Verrekening met de vergoeding

1. Indien het bedrag aan voorschotten als bedoeld in artikel 40 in een uitkeringsjaar hoger is dan de vergoeding, stort het bevoegd gezag onverwijld het verschil terug in ’s Rijks kas, tenzij de Minister bepaalt dat verrekening plaatsvindt met nog uit te keren vergoedingen.

2. Indien het bedrag van de vergoedingen hoger is dan de dienaangaande verstrekte voorschotten, vergoedt het Rijk aan het bevoegd gezag onverwijld het verschil.

3. De Minister kan voorafgaand aan het vaststellen van een vergoeding een vergoeding voorlopig vaststellen en op de voet van het eerste en het tweede lid tot voorlopige verrekening overgaan.

Artikel 48

Onderscheid wijze van uitkering van de vergoeding

Ten aanzien van de wijze van uitkering van de vergoeding, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit, is artikel 41 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 49

Verstrekken gegevens ten behoeve van de afrekening vergoeding voor uitgaven voor het personeel

1. Het bevoegd gezag verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan de Minister ten behoeve van de afrekening van de vergoeding voor uitgaven voor het personeel, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit:

a. over het voorafgaande jaar de gegevens betreffende het personeel dat is aangesteld ten laste van het formatiebudget;

b. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid alsmede de tijdige aanmelding van de gegevens waarop de voorschotbedragen en de vergoedingsbedragen zijn of worden gebaseerd;

c. een verklaring van een accountant van de juistheid van de gegevens, bedoeld in onderdeel b;

d. het in het derde lid bedoelde overzicht vergezeld van een opgave van eventuele mutaties in de gegevens.

2. In de ministeriële regeling Aanvraag vaststelling rijksvergoeding en controleprotocol worden jaarlijks voor 1 januari ten behoeve van de afrekening, bedoeld in dit artikel, vastgesteld:

a. de leidraad ten behoeve van de controle door de accountant;

b. de formulieren betreffende de verklaringen bedoeld in het eerste lid onderdelen b en c;

c. het formulier voor de verstrekking van de gegevens bedoeld in het eerste lid onderdeel a.

3. Ten behoeve van de afrekening van de vergoeding verstrekt de Minister jaarlijks voor 1 februari overzichten per school betreffende formatierekeneenheden en verstrekte voorschotten.

4. De Minister besluit binnen twee jaren na 1 juli van het jaar waarin de gegevens bedoeld in het eerste lid zijn ingediend, op de afrekening van de vergoeding.

§ 4

Artikel 50

Verstrekken gegevens in verband met artikel 23, zesde lid van het besluit

1. Indien het verzoek, bedoeld in artikel 23, zesde lid, van het besluit, van het bevoegd gezag is ingewilligd, verstrekt dit bevoegd gezag een raming van de te verwachten uitgaven.

2. Indien het bevoegd gezag verzoekt om een voorschot, zijn de artikelen 40 tot en met 47 van overeenkomstige toepassing. Voor de vaststelling van de vergoeding zijn de artikelen 46 tot en met 49 van overeenkomstige toepassing.

3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan de Minister bepalen, dat wordt afgeweken van een maandelijkse bevoorschotting.

Hoofdstuk 4

Vergoeding voor de uitgaven voor personeels- en arbeidsmarktbeleid

Artikel 51

Aanvang van de bekostiging

De aanspraak op de vergoeding voor de uitgaven voor personeels- en arbeidsmarktbeleid als bedoeld in artikel 27 van het besluit, ontstaat met ingang van de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.

Artikel 52

Vergoeding voor personeels- en arbeidsmarktbeleid

1. Het Rijk verstrekt in de maanden januari en oktober van het uitkeringsjaar in verband met de kosten voor personeels- en arbeidsmarktbeleid aan het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk 7/12 gedeelte en 5/12 gedeelte van de vergoeding, bedoeld in 27 van het besluit, waarop het bevoegd gezag over dat jaar recht heeft.

2. Indien het eerste lid voor het eerst toepassing vindt op een school als bedoeld in artikel 51 omvat het bedrag, bedoeld in het eerste lid, tevens de vergoeding voor het tijdvak vanaf de datum waarop de aanspraak op de vergoeding is ontstaan, tot de eerste dag van de maand waarin de verstrekking plaats vindt.

Artikel 53

Omvang vergoeding

De vergoeding, bedoeld in artikel 27 van het besluit, wordt voor de school afzonderlijk vastgesteld.

Hoofdstuk 5

Vergoeding leerlinggebonden budget

Artikel 54

Vaststelling bedrag leerlinggebonden budget

1. Voor elke leerling met een leerlinggebonden budget die op de school is ingeschreven wordt een bedrag toegekend volgens de onderstaande tabel:

Toelaatbaar verklaard tot (voortgezet)

speciaal onderwijs aan/van

PRO

Waarvan verplicht her te besteden bedrag o.g.v. artikel 77a, van de WVO

 

EURO

EURO

a. dove kinderen

5950

3850

b. slechthorende kinderen

3875

2525

d. lichamelijk gehandicapte kinderen

5225

3850

e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

3875

2525

f. zeer moeilijk lerende kinderen

3875

2525

g. meervoudig gehandicapte kinderen

3875

2525

h. cluster 4

3875

2525

2. De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden jaarlijks per 1 augustus, telkens te rekenen met het laatstelijk aangepaste bedrag, aangepast aan de ontwikkeling van de gemiddelde personeelslasten in het speciaal onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs in het voorafgaande kalenderjaar.

Hoofdstuk 6

Slotbepalingen

Artikel 55

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 31 december 2004.

Artikel 56

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling formatie en bekostiging praktijkscholen met declaratiebekostiging.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en bekend worden gemaakt op de internetsite van de Centrale Financiën Instellingen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

Notificatie: In de OCW-intrekkingsregeling, gepubliceerd in de Staatscourant van 22 december 2004, nr. 247, is een groot aantal ministeriële regelingen ingetrokken. Hierin is abusievelijk ook de regeling formatie en bekostiging praktijkscholen met declaratiebekostiging opgenomen. De regelgeving is echter nog steeds van toepassing. Dat is dan ook de reden om deze regeling opnieuw en ongewijzigd te publiceren. Pas op het moment dat deze scholen overgegaan zijn op de lumpsumbekostiging VO, kan deze regeling ingetrokken worden.

Op 1 augustus 2002 trad in werking een deel van de wet tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) in verband met onder meer de invoering van een regeling voor de indicatiestelling en bekostiging van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs en een regionaal zorgbudget (Stb. 2002, 288). Die wet heeft een nieuw bekostigingsmodel voor de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs opgenomen in de Wet op het voortgezet onderwijs. Dit bekostigingsmodel is aan te duiden als een gemengd model. Een ander deel van deze wet regelt tevens dat deel II van de WVO per 1 augustus 2003 vervalt waarin de regelgeving voor het voormalige svo-lom en svo-mlk was opgenomen.

In aansluiting op deze wetswijziging is het Besluit regionale verwijzingscommissies, regionaal zorgbudget en praktijkonderwijs met declaratiebekostiging van 27 mei 2003 (Stb. 2003, 262) op 1 augustus 2003 in werking getreden. In hoofdstuk 4 van dit besluit zijn de rechtspositionele en bekostigingsvoorschriften opgenomen voor de praktijkscholen met declaratiebekostiging. Het onderscheid tussen zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging en met lumpsumbekostiging vindt zijn oorsprong in de regelgeving zoals die van toepassing was tijdens het samenvoegingsproces svo-vo.

Dit besluit regelt ook dat alle bepalingen in amvb’s die verwijzen naar het vroegere voortgezet speciaal onderwijs met ingang van 1 augustus 2003 vervallen. Hieronder vervallen met name de delen II van het Formatiebesluit W.V.O. en het Bekostigingsbesluit W.V.O. De voorschriften zoals die onder hoofdstuk 4 van het besluit zijn opgenomen zijn, met inachtneming van de vervallen delen II van het Formatiebesluit W.V.O. en het Bekostigingsbesluit W.V.O, nader uitgewerkt in deze ministeriële Regeling formatie en bekostiging praktijkscholen met declaratiebekostiging.

Schematisch ziet het beeld er nu als volgt uit:

Oude regelgeving

Nieuwe regelgeving

(vanaf 1/8/2003)

• (min.) Regeling regionale verwijzingscommissies en zorgbudget voortgezet onderwijs 2002–2003 (incl. wijziging a.g.v. Stb. 2002, 288)

• (min.) Regeling subsidie RVC’s en samenwerkingsverbanden (alleen bekendmaking bedrag per leerling)

• WVO (incl. Stb. 2002, 288);

• Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging (Stb. 2003, 262);

 

• WVO deel I;

• WVO deel II (svo/lom en mlk);

• (min.) Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (Gk. 1998, nr. 24)

• diverse overgangsregelingen met betrekking tot de samenvoeging van het svo met het vo

  

• Formatiebesluit WVO, deel II (svo/lom en mlk);

• Bekostigingsbesluit WVO, deel II (svo/lom en mlk)

• (min.) Regeling formatie en bekostiging praktijkscholen met declaratiebekostiging

Artikelsgewijs

De basis van de regeling wordt gevormd door de voormalige delen II van het Formatiebesluit WVO en Bekostigingsbesluit WVO. Onder Titel I wordt met name de berekening van het formatiebudget geregeld en onder Titel II zijn de voorschriften opgenomen ten aanzien van de bekostiging van het

praktijkonderwijs. In verband met het voorgaande wordt op artikelniveau alleen ingeval van een wijziging van de bestaande regelgeving dan wel een verwijzing naar een andere ministeriële regeling een toelichting verstrekt.

Vervallen artikelen

In deze regeling zijn met name de artikelen inzake ambulante begeleiding en personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie vervallen. Kortheidshalve wordt verwezen naar respectievelijk het gestelde in artikel 10 en de daarbijbehorende toelichting van de Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (Uitleg Gele katern nr. 24 van 14 oktober 1998) en de Regeling Maatregelen in verband met deregulering en autonomievergroting op korte termijn (schoolbudget met ingang van 1 augustus 2002) (Uitleg Gele katern nr. 11, van 14 april 2002). Het betreft hier een formalisering van reeds bestaande wet- en regelgeving.

Daarnaast is het hoofdstuk van het inmiddels vervallen deel II Bekostigingsbesluit WVO inzake de vergoeding voor en buitengebruikstelling van oude eigendoms- en huurscholen niet meer in deze regeling opgenomen omdat daarvoor de juridische basis ontbreekt. Onderzocht zal worden of deze bepalingen nog noodzakelijk zijn en of hier nog een voorziening getroffen moet worden.

Artikel 14, tweede lid

Teneinde de werkgelegenheid voor het personeel dat belast was met de ambulante begeleiding in stand te houden wordt aan elke school een normatief aantal formatierekeneenheden toegekend.

Artikel 23; 26, tweede lid; 31, vierde lid; 41, onder a; 43, eerste lid, 45; 49, tweede lid; 54, tweede lid.

In deze artikelen wordt gesproken over nadere voorschriften ten aanzien van de desbetreffende onderwerpen. Veelal heeft dit betrekking op ministeriële regelingen die nog moeten verschijnen dan wel al zijn gepubliceerd in Uitleg Gele katern. In het laatste geval is de desbetreffende regeling vermeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om: Toetsingskader Plan van scholen (Uitleg Gele katern 2002, nr. 24); Regeling leerlingadministratie ISOVSO, kenmerk BO/SP/OI-900122018 (Uitleg Gele katern 1991, nr. 4); Regeling vaststelling telformulieren primair onderwijs 2000, kenmerk CFI/IGP-2000/147809N (Uitleg Gele katern 2000, nr. 20); Leerlingentelling voortgezet onderwijs (vo) (Uitleg Gele katern 2002, nr. 19); Regeling bevoorschotting personele kosten primair- en voortgezet onderwijs, kenmerk CFI/F/PO-93052820 (Uitleg Gele katern 1993, nr. 18a); Regeling aanvraag vaststelling rijksvergoeding 2002 en controleprotocol po 2002, kenmerk CFI/BPO-2002/128283 (Uitleg Gele katern 2002, nr. 31).

Artikel 54

Dit artikel regelt de leerlinggebonden financiering voor het voortgezet onderwijs. In verband met de lumpsumbekostiging wordt deze leerlinggebonden financiering toegekend in de vorm van één bedrag per geïndiceerde leerling. Voor het praktijkonderwijs gelden de in de tabel vermelde bedragen. Tevens is in dit artikel aangegeven welk deel van het leerlinggebonden budget moet worden herbesteed in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Tenslotte is voorzien in een indexeringsregeling.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven