Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2005/49)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 11 oktober 2005, nr. 2005/49, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A4/1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1.3 Vertrek

Van vertrek is sprake indien een vreemdeling zelfstandig of gedwongen vertrekt, al dan niet aantoonbaar uit Nederland. Zelfstandige vertrek wordt onder andere gefaciliteerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in Nederland. Hiertoe biedt IOM een vertrekregeling aan (zie A4/5).

B

De titel van paragraaf A4/5 wordt als volgt gewijzigd:

5 Zelfstandig vertrek gefaciliteerd door IOM

C

Paragraaf A4/5.1 wordt als volgt gewijzigd:

5.1 Algemeen

De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in Nederland bemiddelt bij het zelfstandig vertrek van vreemdelingen die Nederland willen verlaten en biedt daartoe de REAN-regeling (Return and Emigration of Aliens from the Netherlands) aan. Deze regeling houdt in dat de vreemdeling in het bezit wordt gesteld van een vliegticket voor zijn vertrek naar zijn land van herkomst of een derde land indien op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang wordt verleend. Afhankelijk van de situatie van de vreemdeling kan een ondersteuningsbijdrage worden toegekend ten behoeve van de kosten van levensonderhoud in de eerste periode na vertrek uit Nederland. Tevens kunnen de kosten voor het verkrijgen van een vervangend reisdocument worden vergoed. Ook kan de vreemdeling in aanmerking komen voor reiskosten binnen het land van bestemming, naar de plaats van vestiging.

De uitvoeringsregeling van het REAN-programma is opgenomen in de Staatscourant 250 van 24 december 1991.

De REAN-regeling is vooral bedoeld voor de categorie vreemdelingen die met toestemming van de overheid hier te lande verblijft, na een eerste afwijzing van een verzoek om een verblijfstitel. Gelet op het doel van een humaan en effectief terugkeerbeleid worden andere vreemdelingen niet bij voorbaat van de REAN-regeling uitgesloten, mits ook dit niet het Nederlandse verwijderingsbeleid doorkruist. In geval van illegaal verblijf of beperking van de bewegingsvrijheid c.q. inbewaringstelling heeft de vreemdeling eveneens de mogelijkheid zich aan te melden voor zelfstandig vertrek met hulp van IOM, mits de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) daarvoor toestemming verleent.

D

Paragraaf A4/5.2 wordt als volgt gewijzigd:

5.2 Procedure

De procedure voor vertrek onder het REAN-programma is hieronder kort samengevat en toegelicht:

a. de vreemdeling dient een aanvraag voor vertrek in bij IOM;

b. IOM gaat na of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor verlening van bijdragen onder het REAN-programma;

c. indien dit het geval is, krijgt de vreemdeling bericht dat hij in beginsel onder het REAN-programma kan vertrekken;

d. de vreemdeling vertrekt vanaf Schiphol, waar hij zijn ticket en eventueel een eenmalige financiële ondersteuning krijgt uitgereikt na intrekking van eventuele procedures ter verkrijging van een verblijfstitel.

ad a.

IOM informeert de vreemdeling over de ondersteuning die IOM kan verlenen bij terugkeer naar het land van herkomst en doormigratie. IOM zorgt ervoor optimaal beschikbaar te zijn. Dit betekent onder meer dat districtsmedewerkers van IOM spreekuren houden op de opvanglocaties, locaties voor vreemdelingenbewaring en andere locaties. Bij deze werkzaamheden worden zij ondersteund door medewerkers van IOM Nederland in Den Haag. Indien de vreemdeling gebruik wenst te maken van de ondersteuning van IOM kan deze een aanvraag voor vertrek indienen. Gelijktijdig wordt door de vreemdeling het formulier ondertekend waarin hij verklaart geen bezwaar te hebben tegen het uitwisselen van, voor het vertrek, relevante gegevens tussen IOM en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

ad b.

De districtsmedewerkers van IOM beoordelen de aanvragen. Indien de aanvraag aan alle door IOM gestelde voorwaarden voldoet, wordt deze in behandeling genomen. Vanwege de voorwaarden voor vertrek onder het REAN-programma vindt over elke aanvraag afstemming plaats tussen IOM en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Indien de betrokken vreemdeling niet met instemming van de overheid hier te lande verblijft, wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nagegaan of er reeds concrete verwijderingmaatregelen jegens hem zijn genomen. In dat geval zal de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in overleg met de korpschef wel of geen toestemming verlenen voor vertrek via IOM. Indien toestemming wordt verleend door zowel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als IOM, stelt IOM de korpschef op de hoogte van het besluit. Reeds gestarte verwijderingmaatregelen worden opgeschort in het geval toestemming wordt verleend.

ad c.

Indien een aanvraag is goedgekeurd organiseert IOM de reis en stelt de eventueel uit te keren financiële bijdrage voor de eerste kosten van levensonderhoud vast. De vreemdeling is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van reisdocumenten. Indien de vreemdeling aangeeft dat het reisdocument zich bevindt bij de korpschef, zal IOM de korpschef kunnen verzoeken om toezending van het reisdocument. Het originele document dat in bewaring is bij de korpschef wordt op aanvraag van IOM naar IOM op Schiphol gezonden en bij vertrek op Schiphol aan de vreemdeling overhandigd.

Bij het verkrijgen van reisdocumenten voor vreemdelingen aan wie een beperking van de bewegingsvrijheid is opgelegd of die in bewaring zijn gesteld, geldt het volgende:

– Indien de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) reeds een vervangend reisdocument heeft geregeld voor verwijdering van de vreemdeling, kan IOM dit overnemen ten behoeve van het zelfstandige traject.

– Als er nog geen vervangend reisdocument is, faciliteert respectievelijk de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of de korpschef het verkrijgen van reisdocumenten bij de diplomatieke vertegenwoordiging. Ook in dit geval wordt het verkregen reisdocument ter beschikking gesteld aan IOM voor de zelfstandige gefaciliteerde terugkeer.

Indien de vreemdeling in het bezit is van een (elektronisch) W-document zal IOM de vreemdeling berichten dat hij dit voorafgaand aan zijn vertrek bij de korpschef moet inleveren.

ad d.

Het kantoor van IOM op Schiphol handelt de uitreisformaliteiten af.

Medewerkers van IOM begeleiden de vreemdeling naar het vliegtuig. Indien sprake is van vrijheidsbeperkende maatregelen of wanneer de vreemdeling vanuit vreemdelingenbewaring vertrekt, ziet de medewerker van IOM toe op het daadwerkelijk vertrek van de vreemdeling na overname van de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee. Voor overgave aan IOM heft de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee de vrijheidsbeperkende maatregel of de vreemdelingenbewaring op. In die gevallen ontvangt de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee schriftelijk bericht van IOM dat de vreemdeling daadwerkelijk is vertrokken.

De vreemdeling ondertekent ten overstaan van IOM een verklaring dat hij afziet van het voeren van procedures, voor zover het lopende aanvragen betreft, ter verkrijging van een verblijfstitel.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ontvangt schriftelijk bericht van IOM dat de vreemdeling is afgereisd met ondersteuning van IOM. Er dient geen bericht vertrek (model M100) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te worden gestuurd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekt dan wel voorafgaand aan het vertrek informatie aan IOM over eventuele ketenpartners die door IOM van het uiteindelijke vertrek op de hoogte gesteld moeten worden.

E

Paragraaf A4/6.1 wordt als volgt gewijzigd:

6.1 Uitzetting algemeen

Uitzetting is een bevoegdheid en geen verplichting van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De titel tot uitzetting is van rechtswege het gevolg van het niet verlenen, niet verlengen of intrekken van de vergunning, het eindigen van het rechtmatig verblijf, of het niet rechtmatige verblijf. In artikel 27 en artikel 45 van de Vreemdelingenwet is opgenomen dat de vreemdeling kan worden uitgezet indien hij Nederland niet uit eigen beweging verlaat. De rechter kan op het moment van het doen van zijn uitspraak beoordelen of er beletselen bestaan tegen uitzetting. Als de rechter de beschikking in stand laat, is met die uitspraak bevestigd dat de vreemdeling Nederland dient te verlaten.

Uitzettingen vinden plaats in opdracht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee, die ook de feitelijke uitzetting effectueert.

Uitzetting vindt plaats:

• door overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten (zie 11); of

• door plaatsing aan boord van een vliegtuig of schip van de onderneming die de vreemdeling heeft aangevoerd (zie 9);

• indien geen van de bovenstaande opties mogelijk is: rechtstreeks, dan wel indirect middels een tussenstop, naar een land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang wordt verleend.

In alle gevallen betreft het in de regel een verwijdering per vliegtuig of schip (veerdienst) met tussenkomst van de desbetreffende brigadecommandant van de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee.

F

Paragraaf A4/6.1.1. wordt toegevoegd en komt als volgt te luiden:

6.1.1 Aanlevering van de vreemdeling ten behoeve van uitzetting

In principe vindt iedere uitzetting plaats via één van de uitzetcentra, ook als het gaat om een groepsgewijze uitzetting per overheidsvlucht. De uitzetting van vreemdelingen via het uitzetcentrum kan op twee manieren worden gekanaliseerd:

• vreemdelingen die reeds in bewaring zijn gesteld, worden op basis van de eerder opgelegde titel overgebracht naar het uitzetcentrum;

• vreemdelingen die nog niet in vreemdelingenbewaring zijn gesteld worden in het uitzetcentrum op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet , in bewaring gesteld.

Voor de werkwijze ten aanzien van inbewaringstelling van een vreemdeling wordt verwezen naar A5/5.3.

In uitzonderlijke gevallen is het in overleg met de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee mogelijk vreemdelingen rechtstreeks aan te leveren op de luchthaven. Van uitzonderlijke gevallen is bijvoorbeeld sprake bij capaciteitsproblemen of bij overwegingen van openbare orde vanwege strafrechtelijke feiten die de vreemdeling heeft begaan.

De bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee is verantwoordelijk voor het boeken van een vlucht ten behoeve van de uitzetting van de vreemdeling bij een daartoe aangewezen reisbureau. Minimaal 48 uur voor vertrek controleert de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee of de vreemdeling beschikt over:

• een geldig vliegticket; en

• zijn geld en andere eigendommen; en

• geldige (vervangende) reisdocumenten, dan wel een schriftelijke toezegging voor de benodigde vervangende reisdocumenten; en

• persoonlijke bagage (max. 20 kg.); en

• indien noodzakelijk: medische vliegreisgeschiktheid.

Voor het gebruik van het formulier Geleidebrief / checklist (model 118) wordt verwezen naar A2/8.2.4 en A5/1.3.

De daadwerkelijke uitzetting vindt plaats vanuit het uitzetcentrum.

G

Paragraaf A4/6.1.2. wordt toegevoegd en komt als volgt te luiden:

6.1.2 Informatie-uitwisseling ten behoeve van de uitzetting

De bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee informeert de korpschef schriftelijk over de geplande vluchtdatum. De korpschef of de terugkeerfunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) meldt aan de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee vooraf alle omstandigheden, waaronder medische, die van belang kunnen zijn voor de vliegveiligheid en/of de veiligheid van de ambtenaren belast met de grensbewaking. Indien het gedrag van de vreemdeling daartoe aanleiding geeft, kan de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen aan de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee verzoeken om begeleiding van de vreemdeling tijdens de vlucht.

Bij de overdracht van de vreemdeling aan de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee ten behoeve van de uitzetting wordt gebruik gemaakt van een formulier Opdracht tot overgave (model M24-A). Na overname van de vreemdeling wordt een exemplaar van dit formulier door de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee ondertekend en direct weer ter hand gesteld van de ambtenaar die de vreemdeling heeft overgedragen.

Middels het formulier Opdracht tot overgave (model M24-A) maakt de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee van iedere uitzetting schriftelijk melding aan de korpschef. Door de korpschef of door de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee wordt een formulier Bericht van vertrek (model M100) opgemaakt (zie A4/6.17). Tevens wordt een Verzoek tot signalering (model M93) opgemaakt (zie A4/6.16 en A3/4).

H

Paragraaf A5/5.3.3.7 komt als volgt te luiden:

5.3.3.7 Dublinclaimanten in bewaring

Het is mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid Vreemdelingenwet of artikel 59 eerste jo. tweede lid, Vreemdelingenwet in bewaring te stellen. Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt (zie A5/5.3.3.5). Voor de specifieke invulling van de belangenafweging in Dublinzaken wordt verwezen naar C1/2 Dublin-procedure.

I

Paragraaf A5/5.3.3.8 komt als volgt te luiden:

5.3.3.8 Bewaring van burgers van de Unie

Algemeen

De vreemdeling die een geldig nationaal paspoort of een geldige identiteitskaart van een lidstaat toont dan wel met andere middelen op ondubbelzinnige wijze zijn nationaliteit kan aantonen, toont daarmee aan burger te zijn van de Unie en wordt daarom geacht verblijfsrecht te ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Hij heeft als gemeenschapsonderdaan rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder i, dan wel e, Vreemdelingenwet, zolang en indien het onderzoek door de Minister niet heeft uitgewezen dat de betrokken burger geen verblijfsrecht (meer) heeft of niet voldaan is aan de analoog toe te passen beperkingen en voorwaarden van Richtlijn 90/364/EEG (Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State d.d. 7 juli 2003, JV 2003, 431). Indien de burger van de Unie geen of niet langer verblijf beoogt als werkzoekende, (voormalig) economisch actieve, verrichter of ontvanger van diensten, student of economisch niet-actieve, noch ook als familielid van een burger van de Unie die rechtmatig verblijf heeft, en hij tenslotte ook niet voldoet aan de voorwaarden van de Richtlijn 90/364/EEG, is de vreemdeling in beginsel geen gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, onder e, Vreemdelingenwet en heeft hij geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder i dan wel e, Vreemdelingenwet.

Voorwaarden en beperkingen in de zin van de Richtlijn 90/364/EEG zijn dat de vreemdeling voor zichzelf (en voor zover van toepassing zijn familieleden) een ziektekostenverzekering heeft die alle risico’s in het gastland dekt, en over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat de vreemdeling tijdens het verblijf ten laste van de bijstandsregeling van het gastland komt.

Bewaring van gemeenschapsonderdanen

Een gemeenschapsonderdaan kan slechts in bewaring worden gesteld indien de Minister een besluit op grond van richtlijn 64/221 EG heeft genomen, waarmee het verblijfsrecht van de vreemdeling is beëindigd of aan hem is ontzegd op grond van het feit dat de gemeenschapsonderdaan door zijn persoonlijk gedrag een actuele bedreiging van de openbare orde vormt én de vertrektermijn met een beroep op dringende redenen wordt verkort tot nul dagen, dat wil zeggen met toepassing van artikel 8.13, vierde lid, Vreemdelingenbesluit.

Indien de vertrektermijn daarbij niet is verkort, dient de Minister, in geval betrokkene een actuele bedreiging vormt in vorenbedoelde zin, in geval van tijdig bezwaar, op grond van artikel 1.5 Vreemdelingenbesluit advies in te winnen van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken, alvorens een beslissing op het bezwaar wordt genomen. Zolang de Minister niet op dat bezwaar heeft beslist, blijft uitzetting ingevolge artikel 8.13, derde lid, Vreemdelingenbesluit achterwege en kan de gemeenschapsonderdaan, bij gebreke van zicht op uitzetting, niet in vreemdelingenbewaring worden gesteld of gehouden.

Bewaring van burgers van de Unie, die geen gemeenschapsonderdanen (meer) zijn

Burgers van de Unie die geen gemeenschapsonderdanen (meer) zijn, kunnen slechts dan in bewaring worden gesteld indien:

– de vertrektermijn van vier weken, bedoeld in artikel 8.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit is verstreken, óf

– met een beroep op artikel 8.13, vierde lid, Vreemdelingenbesluit wordt afgeweken van een vertrektermijn van vier weken. Van dat laatste is slechts sprake bij een actuele bedreiging van de openbare orde

Tenslotte kan ten aanzien van een vreemdeling die stelt de nationaliteit van een lidstaat te hebben, maar geen geldige identiteitskaart of geldig paspoort toont en evenmin op andere wijze ondubbelzinnig (zonder enige twijfel) zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen, als regel niet worden vastgesteld dat hij burger van de Unie is, noch dat hij gemeenschapsonderdaan is en kan hij in bewaring worden gesteld.

Indien de vreemdeling gedurende de bewaring alsnog een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort van een lidstaat toont, dan wel op andere wijze ondubbelzinnig zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen, dient hij alsnog als burger van de Unie te worden beschouwd, zoals in bovenstaand algemeen deel is beschreven.

J

Paragraaf C5/21.5 wordt als volgt gewijzigd:

21.5 Overdracht Overeenkomst van Dublin/de Verordening (EG) 343/2003

Indien in het kader van de Overeenkomst van Dublin dan wel de Verordening (EG) 343/2003 een claim is gehonoreerd en het asielverzoek derhalve op grond van artikel 30, eerste lid onder a, Vreemdelingenwet wordt afgewezen, wordt de beschikking zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling uitgereikt en wordt hem mededeling gedaan door welk land zijn asielverzoek (in de zin van de Overeenkomst van Dublin/de Verordening (EG) 343/2003) zal worden behandeld. Voorts wordt hem meegedeeld dat hij krachtens deze Overeenkomst dan wel de Verordening (EG) 343/2003 en met inachtneming van de nationale regelgeving zal worden overgedragen.

Middels deze beschikking wordt voldaan aan hetgeen gesteld in artikel 19, eerste en tweede lid en artikel 20, eerste lid, onder e, van de Verordening (EG) 343/2003. Voorts zal, in overeenstemming met hetgeen is gesteld in artikel 19, derde lid en artikel 20, eerste lid, onder d, Verordening (EG) 343/2003 343/2003, zodra hierover meer bekend is, de datum van overdracht bekend worden gemaakt. In elk geval zal de overdracht in beginsel niet later dan 6 maanden plaatsvinden vanaf de aanvaarding van het verzoek of vanaf de beslissing op het beroep wanneer dit opschortende werking heeft.

Vreemdelingen, ten aanzien van wie op grond van de Verordening (EG) 343/2003 een verzoek tot overname/terugname is of zal worden gelegd, behouden hun recht op opvang gedurende de periode waarin het verzoek in behandeling is. De opvang wordt niet voortgezet in het geval betrokkene beroep heeft aangetekend tegen de afwijzende (Dublin)beschikking nu dit beroep niet in Nederland mag worden afgewacht (artikel 82, tweede lid, Vreemdelingenwet).Wel kan de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening indienen bij de rechtbank teneinde de beslissing in beroep hier te lande af te wachten (zie voor het overgangsrecht C1/3.2).

Het onthouden van opschortende werking aan de beroepsprocedure in de Verordening (EG) 343/2003 is gelegen in het uitgangspunt dat snel en efficiënt wordt gehandeld inzake de Dublinprocedure temeer daar het gaat om overdracht naar een andere lidstaat en niet naar het land van herkomst. Ingevolge de Nederlandse beleidsregels mag een eerste tijdig ingediende voorlopige voorziening in beginsel worden afgewacht. Indien dit echter leidt tot een situatie waarbij de overdracht ingevolge de bepalingen van de Verordening (EG) 343/2003 (artikel 19, derde lid of artikel 20, eerste lid, onder d van de Verordening (EG) 343/2003) dreigt illusoir te worden, zal tot overdracht worden overgegaan en de voorlopige voorziening niet langer mogen worden afgewacht, mede bezien in het licht van C4/17.3.2 Vc.

Hierbij wordt opgemerkt dat de voorlopige voorziening tijdig moet zijn ingediend en voorts dat het de eerste voorlopige voorziening dient te zijn nu deze in beginsel mag worden afgewacht. Indien de eerste voorlopige voorziening tijdig is ingediend, blijft het recht op opvang bestaan (zie hoofdstuk I, artikel 5, eerste lid onder b, RVA 2005).

Op grond van artikel 19, derde lid, of artikel 20, eerste lid, onder d, Verordening (EG) 343/2003 343/2003 wordt de vreemdeling, zodra het praktisch mogelijk is en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek of vanaf de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening – wanneer dit opschortende werking heeft – overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Indien de overdracht niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend. Ingevolge artikel 19, vierde lid, of artikel 20, tweede lid, Verordening (EG) 343/2003 kan de termijn tot overdacht tot maximaal één jaar worden verlengd indien de overdracht wegens detentie niet binnen de gestelde termijn kon worden uitgevoerd. De termijn tot overdracht kan tot maximaal 18 maanden worden verlengd indien de overdracht niet binnen de gestelde termijn kon worden uitgevoerd wegens onderduiking van de asielzoeker.

Het Dublinbureau dient derhalve de overdracht zo spoedig mogelijk en bij voorkeur binnen deze termijn van 6 maanden te regelen. Het feit dat een eventuele overdracht nog niet rond is, doet geen (verlengd) recht op opvang ontstaan. De vreemdeling is na een geaccordeerd verzoek immers op de hoogte welke lidstaat zijn asielverzoek in behandeling neemt en kan een beroep doen op de daar geldende faciliteiten.

De regeling voor inbewaringstelling van artikel 59, tweede lid, Vreemdelingenwet is van toepassing. Onder ‘terugkeer’ in de zin van artikel 59, tweede lid, Vreemdelingenwet dient in de eerste plaats gedacht te worden aan terugkeer naar het land van herkomst. Daarnaast kan gedacht worden aan vertrek naar het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op grond van de Overeenkomst van Dublin dan wel de Verordening (EG) 343/2003.

Ook in dat geval kan de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet in bewaring worden gesteld totdat de vreemdeling vertrekt naar het land dat de behandeling van de aanvraag zal overnemen (zie A5/5.3 en A5/5.3.3.7 in het bijzonder). Voor de belangenafweging wordt verwezen naar C1/2.

De ambtenaar van het Dublinbureau vraagt op grond van de instemming van de verantwoordelijke lidstaat een laissez-passer aan bij het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Hij legt hierbij een pasfoto van de asielzoeker en de volgende gegevens over: nummer van het Centraal Register Vreemdelingen (CRV) dan wel het V-nummer van het Basisvoorziening Vreemdelingensysteem (BVV), tenaamstelling, geboorteplaats en -datum, nationaliteit en het adres in het andere land waar de asielzoeker zich dient te melden. Het betreft hier meestal de locatie waar de overdracht feitelijk plaatsvindt.

Voor het bepalen van de datum waarop de vreemdeling zich dient te melden bij de autoriteiten van de overnemende lidstaat is het van belang om te weten of de vreemdeling rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beschikking op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet.

Gelet op artikel 82, Vreemdelingenwet is geen opschortende werking verbonden aan het aanwenden van eventuele rechtsmiddelen tegen het besluit om de asielzoeker te doen overdragen aan een andere lidstaat. Wel bestaat de mogelijkheid een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen (zie voor het overgangsrecht C1/3.2).

In het geval dat binnen de AC-procedure een beschikking is genomen of in geval een maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet is opgelegd, geldt dat zowel onder de Overeenkomst van Dublin als de Verordening (EG) 343/2003 de rechtsgevolgen niet worden opgeschort, tenzij tijdig is verzocht om een eerste voorlopige voorziening. De betrokken lidstaat moet hiervan in kennis worden gesteld.

Nederland heeft internationaal de verplichting er zoveel mogelijk voor te zorgen dat de asielzoeker zich niet zal onttrekken aan de overdracht. De korpschef en/of de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee beoordeelt daarom of de asielzoeker zich zelfstandig of begeleid naar het land van bestemming dient te begeven. Het Bureau Dublin heeft hierin een adviserende rol. Vaak blijkt ook uit het geaccordeerde verzoek of begeleide overdracht gewenst is.

Aan de asielzoeker wordt verstrekt:

• een beschikking met een afwijzing op grond van artikel 30, eerste lid onder a, Vreemdelingenwet;

• een kennisgeving van overdracht aan een ander land dat partij is bij de Overeenkomst van Dublin dan wel de Verordening (EG) 343/2003;

• een laissez-passer indien hij zelfstandig reist; indien hij onder begeleiding reist houdt zijn begeleider het laissez-passer onder zich; bij vertrek per vliegtuig wordt het laissez-passer afgegeven aan de gezagvoerder die bij aankomst het document aan de grensbewakingsautoriteiten overhandigt;

• eventueel zijn reisdocument;

• zijn geld en andere persoonlijke eigendommen.

Naar het land van bestemming wordt gezonden:

• de vlucht- en/of reisgegevens;

• een kopie van het laissez-passer, dat via het snelste technische middel (meestal de fax) wordt verzonden;

• een kopie van de eventueel beschikbare reis- of identiteitspapieren (voor zover deze nog niet verstrekt zijn bij het leggen van de claim).

Alle originele documenten worden aan het ontvangende land ter hand gesteld door tussenkomst van de autoriteit die de feitelijke uitvoering geeft aan de overdracht. Indien de vreemdeling per vliegtuig reist, worden de documenten in een envelop afgegeven aan de gezagvoerder van het vliegtuig die ze overhandigt aan de grensbewakingsautoriteiten van het ontvangende land.

De plaats waar de asielzoeker zich in het land van bestemming dient te melden, wordt vermeld op het laissez-passer. Het betreft hier veelal de locatie waar de feitelijke overdracht plaatsvindt. Op de kennisgeving van overdracht wordt het land van bestemming aangegeven.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 11 oktober 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij wijziging 2005/49

A

1.3 Vertrek

Wijziging van A4/1.3 ziet op een aanpassing naar aanleiding van naamswijzigingen van enkele onderdelen van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).

B, C en D

5 Zelfstandig vertrek gefaciliteerd door IOM; 5.1 Algemeen; 5.2 Procedure

Wijziging van A4/5 ziet op een aanpassing naar aanleiding van een naamswijziging van enkele onderdelen van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Tevens is de aangepaste werkwijze opgenomen omtrent zelfstandig vertrek van vreemdelingen vanuit vreemdelingenbewaring.

E, F en G

6.1 Uitzetting algemeen; 6.1.1 Aanlevering van de vreemdeling ten behoeve van uitzetting; 6.1.2 Informatie-uitwisseling ten behoeve van de uitzetting

A4/6.1 is aangepast naar aanleiding van het volgende.

Op 1 augustus is de werkwijze ‘vertrek van vreemdelingen via het uitzetcentrum’ in werking getreden. Deze werkwijze is gebaseerd op praktische werkafspraken die per brief (d.d. 16 juli 2004 met kenmerk: 5296118/04/DGIAV/SCV) kenbaar zijn gemaakt aan de Hoofden van de Vreemdelingenpolitie, Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee, Directeur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en het Hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Uitgangspunt is dat iedere uitzetting in principe plaatsvindt vanuit een van de uitzetcentra. De wijziging van A4/6.1 en de toevoeging van twee nieuwe subparagrafen beogen de afgesproken werkwijzen in te bedden in de regelgeving.

De in A4/6.1 weergegeven aanpassingen zijn ook verwerkt in A5/5.3.3.7, A5/5.3.3.8 en C5/21.5 Vc.

H

5.3.3.7 Dublinclaimanten in bewaring

A5/5.3.3.7 Dublinclaimanten in bewaring wordt nieuw ingevoegd.

Het is mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste en/of tweede lid, Vreemdelingenwet in bewaring te stellen, mits er een belangenafweging als bedoeld in artikel 59, derde lid, Vreemdelingenwet heeft plaatsgevonden.

I

5.3.3.8 Bewaring van burgers van de Unie

Deze aanpassing betreft een vernummering van 5.3.3.7 naar 5.3.3.8.

Tevens is de inhoud van deze paragraaf aangepast naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2005 inzake het in bewaring stellen van burgers van de Unie, niet zijnde gemeenschapsonderdanen. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat burgers van de Unie, die geen gemeenschapsonderdanen (meer) zijn alleen dan in bewaring kunnen worden gesteld indien de vertrektermijn van vier weken bedoeld in artikel 8.13 Vreemdelingenbesluit is verstreken dan wel met een beroep op dringende gevallen ingevolge het vierde lid van artikel 8.13 Vreemdelingenbesluit daarvan wordt afgeweken. Van dit laatste kan slechts sprake zijn bij een actuele bedreiging van de openbare orde.

J

21.5 Overdracht Overeenkomst van Dublin dan wel de Verordening (EG) 343/2003

Gelet op het feit dat thans sprake is van de kanalisering van verwijdering naar het land van herkomst dan wel overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat in het kader van de Dublinprocedure via het uitzetcentrum, dient een belangenafweging plaats te vinden alvorens tot inbewaringstelling van een Dublinclaimant wordt overgegaan. Hiertoe is het beleid aangepast in A5/5.3.3.7 Vc. Gelet hierop is het noodzakelijk gebleken C5/21.5 Vc aan te passen teneinde dit in overeenstemming te brengen met het algemene beleid inzake bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet. Ook C1/2 zal binnenkort daartoe worden aangepast.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze,

de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven