Wijziging Subsidieregeling natuurbeheer 2000 en Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 oktober 2005, nr. TRCJZ/2005/2407, houdende wijziging van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 en van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (derde tranche revisie Programma Beheer)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de Verordening nr. 1257/99 van 17 mei 1999 van de Raad van de Europese Unie inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen;

Gelet op artikel 29, eerste lid, van de Wet agrarisch grondverkeer;

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling natuurbeheer 20001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel d, wordt ‘Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen’ vervangen door: Regeling GLB-inkomenssteun.

B

In artikel 4 wordt ‘voorzover het inrichtingssubsidie of subsidie effectgerichte maatregelen betreft’ vervangen door: voor zover het inrichtingssubsidie betreft.

C

Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a

Indien de aanvrager in een jaar opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening op grond van deze regeling heeft ingediend, wordt geen subsidie verstrekt voor het daaropvolgende jaar.

D

Aan artikel 13 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Voor zover natuurgebiedsplannen voorzien in het aanleggen, herstellen of in stand houden van het landschapspakket dat is opgenomen in bijlage 42 kan in het desbetreffende natuurgebied tevens het landschapspakket dat is opgenomen in bijlage 43 worden aangelegd, hersteld of in stand gehouden.

E

Artikel 19, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d vervalt.

2. De onderdelen e en f worden geletterd tot d en e.

F

In artikel 20 wordt onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer pluspakketten, opgenomen in de bijlagen 22 tot en met 31 en 33, gaat deze vergezeld van een kaart waarop ten minste één waarnemingslocatie per soort per gridcel is aangegeven.

G

Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20a

1. Artikel 20, vierde en vijfde lid, is niet van toepassing indien de aanvraag tot subsidieverlening voldoet aan de volgende voorschriften:

a. de aanvraag en de daarbij behorende kaarten worden digitaal ingediend, met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van de Dienst Regelingen en dat volledig is ingevuld overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze;

b. de aanvraag heeft betrekking op ten minste 400 hectare;

c. de aanvraag gaat vergezeld van een protocol dat is opgesteld overeenkomstig de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 66, en

d. de aanvraag gaat vergezeld van een verklaring, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model, van een accountant-administratieconsulent of registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt ten behoeve van welke beheerders of beheerders subsidie wordt aangevraagd.

2. Ingeval de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend vóór 1 januari 2009, wordt, in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, het protocol uiterlijk op 31 december 2008 ingediend bij de directeur van de Dienst Regelingen.

H

Artikel 22 vervalt.

I

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. Subsidie wordt niet verstrekt aan een beheerder indien in de twee jaar voorafgaande aan de aanvraag voor subsidieverlening een verzoek tot intrekking van een subsidieverlening voor de desbetreffende beheerseenheid door de beheerder is ingediend en dit verzoek is gehonoreerd.

2. In het tweede lid wordt ‘of aan wie’ vervangen door ‘, aan wie’ en wordt na ‘verleend’ toegevoegd: of die een aanvraag als bedoeld in artikel 20a heeft ingediend.

3. Het derde lid vervalt.

J

Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27a

In afwijking van artikel 27, onderdeel a, kan beheerssubsidie worden verstrekt voor de instandhouding van een basis- of pluspakket op een beheerseenheid waarvan de oppervlakte kleiner is dan het aantal hectares dat is opgenomen als minimumoppervlakte in de bijlage waarin het desbetreffende basis- of pluspakket is vermeld, ingeval sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 20a.

K

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel j wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

b. In onderdeel k wordt de punt vervangen door: , en.

c. Een onderdeel wordt toegevoegd, luidende:

l. ingeval aan hem subsidie is verstrekt naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in artikel 20a zich te houden aan het protocol, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c van dat artikel.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘of van subsidie effectgerichte maatregelen’ geschrapt.

L

In artikel 36 worden, onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

3. Het tweede lid is niet van toepassing op een subsidieontvanger als bedoeld in artikel 6 van wie de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, vergezeld gaat van een verklaring, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model, van een accountant-administratieconsulent of registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat de subsidieontvanger beschikt over de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

4. Een subsidieontvanger aan wie subsidie is verleend op grond van een aanvraag als bedoeld in artikel 20a, verstrekt bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, een verklaring, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model, van een accountant-administratieconsulent of registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt ten behoeve van welke beheerder of beheerders de subsidie is ontvangen.

M

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na ‘onderdelen c tot en met i’ ingevoegd: en l.

2. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

2. In afwijking van het eerste lid wordt de subsidie vastgesteld op:

a. de beheersbijdrage, verminderd met 15% indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel a, maar wel is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, ingeval voor een terrein bij aanvang van een tijdvak subsidie is verleend voor een basispakket;

b. de beheersbijdrage van het corresponderende basispakket, verminderd met 10%, indien niet is voldaan aan de voorwaarden van het desbetreffende pluspakket, maar wel is voldaan aan de voorwaarden van het corresponderende basispakket, ingeval voor een terrein bij aanvang van een tijdvak subsidie is verleend voor een pluspakket; of

c. de beheersbijdrage van het in bijlage 34 opgenomen pluspakket soortenrijk weidevogelgrasland, verminderd met 10%, indien niet is voldaan aan de voorwaarden van het in bijlage 35 opgenomen pluspakket zeer soortenrijk weidevogelgrasland, maar wel is voldaan aan de voorwaarden van het in bijlage 34 opgenomen pluspakket soortenrijk weidevogelgrasland, ingeval bij aanvang van een tijdvak subsidie is verleend voor het pluspakket, opgenomen in bijlage 35.

3. In het derde lid wordt ‘tweede lid, onderdelen a en b,’ vervangen door: tweede lid, onderdelen a tot en met c,.

N

In artikel 61 wordt ‘artikel’ vervangen door: de artikelen.

O

Artikel 79 komt als volgt te luiden:

Artikel 79

1. De artikelen 25, eerste lid, 27, 28, 32, 34, 36, eerste en derde lid, 37 en 38, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Artikel 27a is van overeenkomstige toepassing voor zover subsidie wordt verstrekt voor een landschapspakket opgenomen in de bijlagen 42, 43, 46, 47, 48, 51, 54 en 55.

P

Na artikel 90 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 90a

1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 20a die wordt ingediend tezamen met een verzoek van een beheerder of een ander dan een beheerder als bedoeld in artikel 5 of 6 tot intrekking van een aan hem verleende subsidie voor het terrein waarop die aanvraag betrekking heeft, wordt niet gehonoreerd indien die aanvraag ertoe zou leiden dat minder dan vijf jaren subsidie voor het desbetreffende terrein kan worden verleend.

2. Artikel 90, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Q

Na artikel 101c worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 101d

Op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 november 2005 blijft bijlage 37 zoals die luidt tot 1 november 2005 van toepassing.

Artikel 101e

Op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 november 2005 blijft bijlage 38, 39 onderscheidenlijk 62 zoals die luidt tot 1 november 2005 van toepassing voor zover de subsidieontvanger wel voldoet aan alle voorwaarden van die bijlage en niet aan alle voorwaarden van bijlage 38, 39 onderscheidenlijk 62 zoals die luidt met ingang van 1 november 2005.

R

Bijlage 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt ‘En het riet’ vervangen door: En ten minste 75% van het riet.

2. Onderdeel 2 komt als volgt te luiden:

2. Beheersvoorschriften: Vorming van bos en struweel wordt tegengegaan op de oppervlakte van de beheerseenheid die met riet is bedekt; Maaiwerkzaamheden vinden plaats in de periode tussen 1 september en 15 april; Het maaisel wordt in dezelfde periode afgevoerd.

S

In onderdeel 2 van bijlage 15 wordt na ‘grasland’ ingevoegd: ten minste 90% van.

T

Bijlage 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt ‘Ten minste 30%’ vervangen door ‘De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein; En ten minste 30%’, wordt ‘heidesoorten: Struikhei, Dophei, Kraaihei’ vervangen door ‘struiksoorten: Struikhei, Dophei, Kraaihei, Vossebes, Rode bosbes of Blauwe bosbes’ en wordt ‘15%’ vervangen door: 25%.

2. Onderdeel 2 komt als volgt te luiden:

2. Beheersvoorschriften: Regulier beheer ten behoeve van de instandhouding van heide.

U

Bijlage 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt ‘Ten minste 90%’ vervangen door: De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein; En ten minste 75%.

2. In onderdeel 2 wordt ‘het bos, waaronder het onderhouden van wegen en waterlopen’ vervangen door: struweel.

V

Bijlage 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 1 komt als volgt te luiden:

1. De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein; En ten minste 75% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit houtopstand waarvoor een herplantplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Boswet geldt; En de verjongingsvlakten zijn ten hoogste 2 hectare groot.

2. In onderdeel 2 wordt ‘, het onderhouden van wegen en waterlopen en het beheer zoals beschreven onder 1’ geschrapt.

W

Onderdeel 2 van bijlage 26 komt als volgt te luiden:

2. Beheersvoorschriften: Jaarlijks ten hoogste een derde van de beheerseenheid maaien, in afwijking hiervan is het toegestaan ten hoogste de helft van de beheerseenheid te maaien als dit noodzakelijk is om verbossing tegen te gaan of als de beheerseenheid kleiner is dan 0,75 hectare; Het maaisel afvoeren; Geen werkzaamheden uitvoeren in de beheerseenheid in de periode tussen 1 april en 1 oktober; Meetsoorten monitoren.

X

In bijlage 29 wordt in onderdeel 2 ‘Het gewas’ vervangen door: Ten minste 90% van het gewas.

Y

Onderdeel 2 van bijlage 30 komt als volgt te luiden:

2. Beheersvoorschriften: Regulier beheer ten behoeve van de instandhouding van soortenrijk stuifzand; Meetsoorten monitoren.

Z

Bijlage 37 vervalt.

AA

De bijlagen 38 en 39 komen als volgt te luiden:

Bijlage 38

Pluspakket: Bos met verhoogde natuurwaarde

1. De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein; En ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit houtopstand waarvoor een herplantplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Boswet geldt; En de beheerseenheid bevat per hectare ten minste twee inheemse boomsoorten (zie bijlage 57), waarbij er van elke inheemse boomsoort gemiddeld ten minste 15 exemplaren met een hoogte van ten minste 5 meter per hectare aanwezig zijn; En verjongingsvlakten zijn ten hoogste 2 hectare groot; En monoculturen van niet-inheemse bomen (aaneengesloten deel van de beheerseenheid met minder dan 30 inheemse bomen met een hoogte van ten minste 5 meter per hectare) zijn ten hoogste 2 hectare groot; En de beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 3 staande of liggende dode bomen met een stamdiameter van ten minste 30 centimeter of indien het een bos is op grondwatertrap Gt I of II ten minste 15 centimeter.

2. Beheersvoorschriften: Regulier beheer ten behoeve van de instandhouding van bos met verhoogde natuurwaarde.

3. Corresponderend Basispakket: Bijlage 20 Basispakket: Bos

Minimumoppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Bos met verhoogde natuurwaarde: 5 hectare.

Bijlage 39

Pluspakket: Natuurbos

1. De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein; En ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit houtopstand waarvoor een herplantplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Boswet geldt; En de beheerseenheid bevat per hectare ten hoogste 10 niet-inheemse bomen (bomen die niet zijn opgenomen in bijlage 57) met een stamdiameter van ten minste 20 centimeter, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld; En de beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 40 levende bomen met een stamdiameter van ten minste 15 centimeter voor bos op veengrond en op grondwatertrap Gt I of II en ten minste 30 centimeter voor bos op overige grondsoorten, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld; En de beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 3 staande of liggende dode bomen met een stamdiameter van ten minste 30 centimeter of indien het een bos is op grondwatertrap Gt I of II ten minste 15 centimeter.

2. Beheersvoorschriften: Het is niet toegestaan bomen of struiken of delen daarvan uit de beheerseenheid te verwijderen. Regulier beheer ten behoeve van de instandhouding van natuurbos.

3. Corresponderend Basispakket: Bijlage 20 Basispakket: Bos

Minimum oppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Natuurbos: 5 hectare.

AB

Aan onderdeel 2 van bijlage 41 wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma toegevoegd: En afgezette staken afvoeren.

AC

Na bijlage 42 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 43

Landschapspakket: Bomenrij

1. Het is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken, met uitzondering van wilgsoorten en populieren, met een bedekking van minimaal 90% (zie bijlage 57).

2. Het element bestaat uit ten hoogste 2 rijen van opgaande bomen.

3. Het element is ten minste 50 meter lang en ten hoogste 10 meter breed.

4. Het instandhouden van het element: periodiek onderhoud uitvoeren; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in directe omgeving van het element; het element vrijwaren van beschadiging door vee.

5. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juni en 15 maart.

AD

Bijlage 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt ‘een rij of groep van ten minste 10 bomen’ vervangen door: een rij van ten minste 10 bomen of een groep van ten minste 10 bomen en ten hoogste 20 bomen.

2. In onderdeel 2 wordt na ‘is’ ingevoegd: ten minste 3 meter en.

3. Onder vernummering van de onderdelen 3 en 4 tot de onderdelen 4 en 5 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

3. De onderlinge afstand tussen de parallelle rijen op een perceel is ten minste 20 meter.

AE

Aan onderdeel 1 van bijlage 52 wordt toegevoegd: Het aantal walnotenbomen is ten hoogste 10% van het totaal aantal bomen in de boomgaard;.

AF

In bijlage 57 wordt na ‘Jeneverbes,’ ingevoegd: Katwilg,.

AG

Bijlage 62 komt als volgt te luiden:

Bijlage 62

Flora en fauna van de rode lijsten als meetsoort

Voor het bereiken van het natuurresultaat bij de pluspakketten in de bijlagen 22 tot en met 31 en 33 kunnen naast de in de bijlagen specifiek genoemde meetsoorten ook soorten meetellen die zijn genoemd in de categorieën Verdwenen uit Nederland, In het wild verdwenen uit Nederland, Ernstig bedreigd, Bedreigd of Kwetsbaar van de Rode Lijst Zoogdieren, de Rode Lijst Reptielen, de Rode Lijst Amfibieën, de Rode Lijst Dagvlinders, de Rode Lijst Libellen of de Rode Lijst Vaatplanten, die zijn opgenomen in de bijlage bij het Besluit Rode lijsten flora en fauna.

AH

Na bijlage 65 wordt de volgende bijlage toegevoegd:

Bijlage 66

Voorschriften met betrekking tot het protocol, bedoeld in artikel 20a, eerste lid, onderdeel c

I.

Het protocol, bedoeld in artikel 20a, eerste lid, onderdeel c, wordt opgesteld door degene die een aanvraag als bedoeld in artikel 20a indient.

II.

Degene die een aanvraag als bedoeld in artikel 20a indient neemt de volgende gegevens op in het protocol:

1. gegevens met betrekking tot door hem te verrichten controles van de beheerseenheden, te weten:

a. de kwaliteitseisen die gelden per beheerseenheid of groep van beheerseenheden;

b. de wijze van controle;

c. de frequentie van de controles, waarbij alle beheerseenheden minimaal één keer in het tijdvak worden gecontroleerd, en

d. de wijze waarop de aanvrager de uit de controles verkregen gegevens vastlegt en verstrekt aan de directeur van de Dienst Regelingen;

2. gegevens met betrekking tot door hem te verrichten monitoring van de beheerseenheden, te weten:

a. gegevens met betrekking tot de per beheerseenheid of groep van beheerseenheden opgestelde monitoringsplannen;

b. de wijze van monitoring, waarbij afwijking van de monitoringssystematiek die is beschreven in bijlage 65 slechts is toegestaan als de voorgestane systematiek een naar het oordeel van de minister nauwkeuriger systematiek betreft;

c. de frequentie van de monitoring, waarbij in ieder geval ten aanzien van pluspakketten monitoring in het derde, vierde of vijfde jaar van het tijdvak plaatsvindt, en

d. de wijze waarop hij de uit de monitoring verkregen gegevens vastlegt, en verstrekt aan de directeur van de Dienst Regelingen, en

3. gegevens met betrekking tot een door hem te laten verrichten audit in het zesde jaar van het tijdvak, te weten:

a. de wijze waarop de opdracht voor de audit zal worden verstrekt;

b. de wijze waarop hij waarborgt dat de audit wordt uitgevoerd door een derde die onafhankelijk van hem opereert, en

c. de wijze waarop de audit wordt uitgevoerd, waarbij in elk geval is voldaan aan de volgende criteria:

i. in het kader van de audit wordt ten minste 10% van de terreinen waarop de aanvraag, bedoeld in artikel 20a, betrekking heeft steekproefsgewijs gecontroleerd, en

ii. de controle betreft de wijze waarop de afspraken overeenkomstig dit protocol zijn uitgevoerd.

III.

1. Goedkeuring van de minister behoeven:

a. het protocol, bedoeld in artikel 20a, eerste lid, onderdeel c;

b. een eventuele herziening van het protocol, bedoeld in artikel 20a, eerste lid, onderdeel c, en

c. de opdracht voor de audit, bedoeld in onderdeel II, derde lid.

2. Het voornemen tot verstrekking van de opdracht voor de audit, bedoeld in onderdeel II, derde lid, wordt uiterlijk één maand voor het beoogde aanvangstijdstip van de audit gemeld aan de directeur van de Dienst Regelingen.

IV.

1. Degene aan wie subsidie is verleend als gevolg van een aanvraag, bedoeld in artikel 20a, maakt bij een aanvraag tot subsidievaststelling gebruik van de resultaten van de controles, de monitoring en de audit.

2. In voorkomend geval maakt degen aan wie subsidie is verleend als gevolg van een aanvraag, bedoeld in artikel 20a, bij een aanvraag voor subsidie voor een nieuw tijdvak gebruik van de resultaten van de controles en de monitoring.

Artikel II

De Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel f, wordt ‘Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen’ vervangen door: Regeling GLB-inkomenssteun.

B

Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Voor zover beheersgebiedsplannen voorzien in het aanleggen, herstellen of in stand houden van het landschapspakket dat is opgenomen in bijlage 32 kan in het desbetreffende beheersgebied tevens het landschapspakket dat is opgenomen in bijlage 33 worden aangelegd, hersteld of in stand gehouden.

C

Artikel 29, onderdeel d, subonderdeel 10, komt als volgt te luiden:

10°. hoofdstuk 4, paragraaf 2, van de Regeling GLB-inkomenssteun, behalve ingeval de beheerssubsidie betrekking heeft op een beheerseenheid als bedoeld in onderdeel 4, van de bijlagen 19 tot en met 22.

D

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. Subsidie wordt niet verstrekt aan een beheerder indien in de twee jaar voorafgaande aan de aanvraag voor subsidieverlening een verzoek tot intrekking van een subsidieverlening voor de desbetreffende beheerseenheid door de beheerder is ingediend en dit verzoek is gehonoreerd.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

4. In het tweede lid (nieuw) wordt ‘het eerste lid, onderdeel a,’ vervangen door: het eerste lid.

E

Artikel 33 komt als volgt te luiden:

Artikel 33

1. Indien ruige stalmest wordt uitgereden op een terrein waarvoor beheerssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket, opgenomen in bijlage 16, of een beheerseenheid als bedoeld in de bijlagen 19 tot en met 22, waarbij het terrein wordt beheerd op een wijze als bedoeld in bijlage 16, dan kan op verzoek van de beheerder de overeenkomstig artikel 32 bepaalde beheerssubsidie worden verhoogd voor zover:

a. de ruige stalmest wordt uitgereden op de oppervlakte van de desbetreffende beheerspakketten;

b. de ruige stalmest wordt uitgereden gedurende het desbetreffende tijdvak jaarlijks in de periode tussen 1 februari en 1 april;

c. per hectare ten minste 10 ton en ten hoogste 20 ton ruige stalmest wordt uitgereden, en

d. de beheerder binnen twee weken na het uitrijden van de ruige stalmest hiervan melding doet aan de directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe door de directeur van de Dienst Regelingen ter beschikking gesteld formulier.

2. De verhoging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt:

a. € 149,75 voor zover de ruige mest wordt uitgereden op land dat vanaf bedrijfsgebouwen alleen bereikbaar is via water;

b. € 77,14 voor zover de ruige mest wordt uitgereden op andere grond dan bedoeld in onderdeel a.

3. In afwijking van het eerste lid kan een beheerder die in 2004 een aanvraag heeft ingediend voor beheerssubsidie als bedoeld in het eerste lid en daarbij niet in aanmerking is gekomen voor de verhoging, bedoeld in het eerste lid, in 2005 om die verhoging verzoeken.

F

In artikel 38, eerste lid, onderdeel h, wordt na ‘de Wet verontreiniging oppervlaktewater,’ ingevoegd: de Wet bodembescherming,.

G

In artikel 65 wordt ‘de artikelen 21, eerste lid, 28, 29, onderdeel a, b en d, 30 tot en met 32, derde en vierde lid, 36, 39, 41 en 42’ vervangen door: de artikelen 21, eerste lid, 28, 29, onderdelen a, b en d, 30 tot en met 32, derde en vierde lid, 36, 38, eerste lid, onderdeel h, 39, 41 en 42.

H

In artikel 81b, derde lid, wordt ‘de geplande subsidiabele kosten in’ vervangen door: het verleende voorschot voor.

I

Na artikel 85a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 85b

1. Ingeval subsidie is verleend ten behoeve van een terrein waarop het beheerspakket, opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22, onderdeel 4, in stand wordt gehouden kan de subsidieverlening op verzoek van de subsidieontvanger voor een gedeelte van het terrein:

a. worden gewijzigd in een subsidieverlening voor het instandhouden van het beheerspakket, opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22, waarbij het terrein wordt beheerd op een wijze als bedoeld in bijlage 16, of

b. worden aangevuld met een subsidieverlening voor het instandhouden van het beheerspakket, opgenomen in bijlage 17.

2. De oppervlakte waarop de aanvulling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betrekking heeft is ten hoogste:

a. één vijfde van het totaal van

1°. de oppervlakte waarop de wijziging, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betrekking heeft, en

2°. de oppervlakte waarvoor subsidie is verleend voor het instandhouden van het beheerspakket, opgenomen in bijlage 16 of het beheerspakket, opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22, waarbij het terrein wordt beheerd op een wijze als bedoeld in bijlage 16, verminderd met

b. de oppervlakte waarvoor subsidie is verleend voor het instandhouden van het beheerspakket, opgenomen in bijlage 17.

3. Artikel 85, derde tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

J

Artikel 101d wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:

2. Op een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 33 die is ingediend vóór 1 november 2005 blijft dat artikel zoals dat luidt tot 1 november 2005 van toepassing.

K

Na artikel 101d worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 101e

Op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 november 2005 blijft bijlage 17 zoals die luidt tot 1 november 2005 van toepassing.

Artikel 101f

Op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 november 2005 blijft bijlage 12, onderscheidenlijk 13 zoals die luidt tot 1 november 2005 van toepassing voor zover de subsidieontvanger wel voldoet aan alle voorwaarden van die bijlage en niet aan alle voorwaarden van bijlage 12, onderscheidenlijk 13 zoals die luidt met ingang van 1 november 2005.

L

In onderdeel 2 van de bijlagen 12 en 13 wordt de zinsnede die begint met ‘voorkomen op de Rode Lijst’ en eindigt met ‘Rijksherbarium te Leiden.’ vervangen door: zijn genoemd in de categorieën Verdwenen uit Nederland, Ernstig bedreigd of Bedreigd van de Rode Lijst Vaatplanten, die is opgenomen in de bijlage bij het Besluit Rode lijsten flora en fauna.

M

Bijlage 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 2 wordt ‘22 mei’ vervangen door: 1 juni.

2. In onderdeel 3 wordt ‘een breedte ten minste 2 meter’ vervangen door: een breedte van ten minste 6 meter en ten hoogste 12 meter.

N

In onderdeel 4 van bijlage 23 wordt ‘15 augustus’ vervangen door: 15 september.

O

Na bijlage 32 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 33

Landschapspakket: Bomenrij

1. Het is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken, met uitzondering van wilgsoorten en populieren, met een bedekking van minimaal 90% (zie bijlage 48).

2. Het element bestaat uit maximaal 2 rijen van opgaande bomen.

3. Het element is ten minste 50 meter lang en ten hoogste 10 meter breed.

4. Het instandhouden van het element: periodiek onderhoud uitvoeren; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in directe omgeving van het element; het element vrijwaren van beschadiging door vee.

5. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juni en 15 maart.

P

Bijlage 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt ‘een rij of groep van ten minste 10 bomen’ vervangen door: een rij van ten minste 10 bomen of een groep van ten minste 10 bomen en ten hoogste 20 bomen.

2. In onderdeel 2 wordt na ‘is’ ingevoegd: ten minste 3 meter en.

3. Onder vernummering van de onderdelen 3 en 4 tot de onderdelen 4 en 5 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

3. De onderlinge afstand tussen de parallelle rijen op een perceel is ten minste 20 meter.

Q

Aan onderdeel 1 van bijlage 42 wordt het volgende toegevoegd: Het aantal walnotenbomen is ten hoogste 10% van het totaal aantal bomen in de boomgaard;.

R

In bijlage 48 wordt na ‘Jeneverbes,’ ingevoegd: Katwilg,.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking op 1 november 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 13 oktober 2005.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

1. Algemeen

Onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: SN) en van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: SAN). Met de wijzigingen wordt het in 2003 ingezette vereenvoudigingstraject (revisie Programma Beheer) verder uitgewerkt en wordt invulling gegeven aan de derde tranche van dat traject. Deze derde tranche betreft allereerst maatregelen die beogen de beide subsidieregelingen voor natuurbeheer verder te vereenvoudigen en te uniformeren alsmede de administratieve en uitvoeringslasten die samenhangen met de te verstrekken subsidies te verminderen. Die maatregelen betreffen een vereenvoudiging van de wijze waarop beheerders van een omvangrijke oppervlakte natuurterrein een aanvraag voor subsidie ingevolge de SN kunnen indienen (zogenaamde verzamelaanvragen SN), een vereenvoudiging van het sanctiebeleid in de SN en de SAN, totstandkoming van een nieuw landschapspakket in de SN en de SAN alsmede ten aanzien van de pakketten wijzigingen betreffende de beheersvoorschriften (SN) en wijzigingen van meer technische aard (SN en SAN). Daarnaast betreft de derde tranche enkele maatregelen met het oog op een kwaliteitsverbetering van het weidevogelbeheer (SAN). De desbetreffende wijzigingen komen hieronder uitgebreider aan de orde.

Tenslotte zijn nog wijzigingen opgenomen die samenhangen met wijziging van de regelgeving waarnaar wordt verwezen (artikelen I, onderdelen A, F, Q en AG, en II, onderdelen A, C, K en L) alsmede wijzigingen die strekken tot verbetering van onvolkomenheden in de redactie van enkele artikelen (artikelen I, onderdelen B, E, K, tweede lid, N, en AF, en II, onderdelen D, F, G, H en R).

2. Verzamelaanvragen SN

(Artikel I, onderdelen G, I, tweede lid, J, K, eerste lid, L, M, eerste en derde lid, O, P en AH)

De grote terreinbeherende organisaties en de koepelorganisaties van kleinere terreineigenaren hebben tot op heden veelal voor een omvangrijke oppervlakte natuurterrein en door middel van verschillende aanvraagformulieren SN-subsidie aangevraagd. Hiermee zijn veel administratieve en uitvoeringslasten gemoeid. Met de desbetreffende organisaties heb ik in 2003 daarom afgesproken te onderzoeken op welke wijze die lasten verminderd kunnen worden. Dit heeft – in nauw overleg met de betrokken organisaties – geleid tot vereenvoudiging van de wijze waarop de betrokken organisaties een aanvraag kunnen indienen. De uitvoerbaarheid hiervan is vervolgens getest aan de hand van een zogenoemde pilot, die de betrokken aanvragers en uitvoerders tot tevredenheid heeft gestemd. De nieuwe werkwijze geldt alleen voor aanvragen van beheers-, landschaps- of recreatiesubsidie die voldoen aan de in artikel 20a van de SN opgenomen criteria. Voor aanvragen voor beheers-, landschaps- of recreatiesubsidie die niet voldoen aan die criteria of voor aanvragen voor inrichtingssubsidie of subsidie functieverandering blijft de reguliere werkwijze van toepassing. De nieuwe werkwijze leidt tot een besparing per jaar van ruim 145.000 tot ongeveer 195.000 euro aan administratieve lasten en van ruim 126.000 euro aan uitvoeringslasten.

Werkwijze

(Artikel I, onderdelen G, I, tweede lid, K, L, M, eerste en derde lid, P en AH)

De werkwijze die wordt gevolgd bij de verzamelaanvragen SN wijkt op een aantal punten af van de reguliere werkwijze. Zo heeft degene die een verzamelaanvraag SN wil indienen niet langer de mogelijkheid om te kiezen of hij zijn aanvraagformulier analoog of digitaal indient. Met het oog op een zo efficiënt mogelijke werkwijze is degene die subsidie wil aanvragen via een verzamelaanvraag SN namelijk verplicht de aanvraag en de daarbij behorende kaarten digitaal aan te leveren (artikel 20a, eerste lid, onderdeel a, van de SN). Het digitale bestand is veelal een kopie van de eigen bedrijfsindeling van de subsidieaanvragende organisatie. Verder moet de aanvraag zijn voorzien van een accountantsverklaring waaruit blijkt dat de aanvrager ofwel beheerder is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de SN ofwel door de beheerder is gemachtigd om een aanvraag in te dienen (artikel 20 a, eerste lid, onderdeel d, van de SN). De eis van een accountantsverklaring geldt ook voor de aanvraag tot subsidievaststelling en heeft dan betrekking op gegevens over de beheerder (artikel 36, vierde lid, van de SN). Zo kan op eenvoudige wijze worden gecontroleerd of de aanvrager voor subsidie in aanmerking kan komen. Voor de aanvrager betekent het overleggen van een accountantsverklaring in voorkomend geval dat hij niet meer alle machtigingen van beheerders hoeft te overleggen. De aanvraag moet verder betrekking hebben op ten minste 400 hectare van het areaal waarvoor de aanvrager subsidie kan aanvragen (artikel 20a, eerste lid, onderdeel b, van de SN). Naar verwachting zal hij voor ongeveer een zesde van dat areaal subsidie aanvragen om de administratieve lasten naar evenredigheid te kunnen spreiden over elk jaar van een tijdvak, dat immers een periode van zes jaar beslaat (artikel 1, eerste lid, onderdeel v, van de SN). Vanuit dat oogpunt is het voor degene die een verzamelaanvraag SN indient mogelijk om terreinen ten behoeve waarvan hem al SN-subsidie is verleend ‘over te hevelen’ naar de verzamelaanvraag SN. De subsidie zal dan naar evenredigheid worden vastgesteld over het deel van het tijdvak dat is verstreken. Verder geldt in die situaties niet dat gedurende een periode van twee jaar na de intrekking geen subsidie voor hetzelfde terrein kan worden verstrekt (uitsluiting van subsidie gedurende twee jaar als bedoeld in artikel 23 SN; hierop ga ik in paragraaf 3 nader in). Met het oog op een vermindering van de controlelast stelt de aanvrager een protocol op met inachtneming van de voorschriften die zijn neergelegd in bijlage 66 bij de SN. Dit protocol bevat voorschriften met betrekking tot het door de subsidieaanvrager op te stellen kwaliteits- en monitoringsplan, waarin hij aangeeft op welke wijze monitoring plaatsvindt en welke maatregelen hij treft met het oog op kwaliteitsborging. Het protocol heeft daarmee een belangrijke functie binnen de systematiek van de verzamelaanvragen SN. Ingeval degene die een verzamelaanvraag indient zich niet aan het protocol houdt, kan dit er dan ook in een uiterste situatie toe leiden dat hij niet (meer) in aanmerking komt voor subsidie (artikel 33, eerste lid, onderdeel j, van de SN).

Omdat het opstellen van de in het protocol op te nemen kwaliteitseisen in de aanloopfase veel tijd vergt van de beheerders heb ik voorzien in een afwijkende indieningstermijn voor het protocol in de beginfase. De uitzondering geldt tot 1 januari 2009 (artikel 20a, tweede lid, van de SN). De verwachting is namelijk dat na 2008 beheerders voldoende ervaring zullen hebben met het opstellen van de plannen om voorafgaand aan de aanvraag het plan gereed te kunnen hebben.

Minimumoppervlakte

(Artikel I, onderdelen J en O)

Per basis-, plus- en landschapspakket geldt een minimumoppervlakte (artikel 27 van de SN). Te kleine oppervlakten zijn namelijk ecologisch niet effectief en leiden tot hoge uitvoeringslasten. De idee van de verzamelaanvragen is dat terreinbeheerders voor de subsidieaanvraag gegevens van hun eigen bedrijfsadministratie aanleveren. Omdat terreinbeheerders in hun eigen bedrijfsadministratie uitgaan van de werkelijke natuurtypen (pakketten) in een terrein, blijken de door de terreinbeheerders gedefinieerde eenheden vaak kleiner te zijn dan de minimumoppervlakte zoals die in de pakketten gedefinieerd is. Ingeval deze pakketten niet op deze manier aangevraagd zouden kunnen worden, zou veel van het voordeel van een verzamelaanvraag SN voor de terreinbeheerder verloren gaan. Om dit te voorkomen is de eis met betrekking tot de minimumoppervlakte per pakket niet van toepassing op een verzamelaanvraag SN, met uitzondering van enkele landschapspakketten waarvoor de minimumoppervlakte typerend is voor het desbetreffende landschapselement (artikelen 27a en 79, tweede lid, van de SN). Het toestaan van het aanvragen van kleinere eenheden leidt gelet op de voorwaarden waaraan een verzamelaanvraag SN moet voldoen niet tot verhoging van de uitvoeringskosten of tot een verminderde ecologische effectiviteit.

3. Sanctiebeleid

(Artikelen I, onderdelen C, I, eerste en derde lid, en M, tweede lid, en II, onderdeel D)

Net als in de tweede tranche van de revisie van Programma Beheer is ook in de derde tranche van die revisie onderzocht op welke wijze het sanctiebeleid verder vereenvoudigd kon worden zonder daarbij afbreuk te doen aan de effectiviteit van de desbetreffende sanctie. Met de hieronder te bespreken beperking van de situaties waarin gedurende twee jaar geen SN- of SAN-subsidie wordt verstrekt en de wijziging van de sanctionering bij pluspakketten in de SN wordt hieraan invulling gegeven. De voorstellen leiden naar verwachting voor een terreinbeherende organisatie tot een administratieve lastenbesparing van 5000 tot 10.000 euro. De voorstellen hebben geen gevolgen voor de uitvoeringslasten.

Uitsluiting van subsidie gedurende twee jaar

(Artikelen I, onderdelen C en I, eerste en derde lid, en II, onderdeel D)

Ingevolge artikel 23 van de SN en artikel 30 van de SAN kunnen beheerders onder bepaalde omstandigheden gedurende een periode van twee jaar niet in aanmerking komen voor subsidie. Deze uitsluiting gedurende twee jaar werd door beheerders in een aantal situaties vaak als een onevenredige sanctie ervaren, te weten als hun subsidie geheel of gedeeltelijk was ingetrokken omdat niet zij niet hadden voldaan aan de subsidievoorschriften of als hun subsidie anders dan op verzoek was ingetrokken omdat zij onopzettelijk onjuiste gegevens hadden verstrekt bij het aanvragen van een bepaald pakket. De lagere vaststelling van de subsidie, met name als die op nihil is vastgesteld, bleek al voldoende effect bij de beheerders te sorteren, het vervolgens twee jaar niet mogen aanvragen pakte dan onredelijk uit. Daarnaast betekende de uitsluiting van subsidie voor een periode van twee jaar ook administratieve lasten voor beheerders, omdat zij moesten bijhouden wanneer zij weer in aanmerking konden komen voor subsidie voor een bepaalde beheerseenheid. Bovendien zou de uitsluiting voor twee jaar niet effectief zijn als subsidie zou worden aangevraagd voor een bepaald tijdvak, terwijl de subsidie over het daaraan voorafgaande tijdvak nog niet is vastgesteld. Gelet hierop heb ik de uitsluiting van subsidie gedurende een periode van twee jaar thans beperkt tot de situatie dat de subsidie op verzoek van de beheerder is ingetrokken, met uitzondering van de situatie dat de intrekking geschiedt in verband met het indienen van een zogenoemde verzamelaanvraag. Verder is nu ook in de SN een artikel opgenomen overeenkomstig artikel 9d van de SAN op grond waarvan gedurende een jaar geen subsidie wordt verstrekt aan een beheerder wiens subsidie eerder is ingetrokken als gevolg van het feit dat hij opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt.

Sanctionering pluspakketten

(Artikel I, onderdeel M, tweede en derde lid)

Artikel I, onderdeel M, tweede en derde lid, voorziet in wijziging van artikel 38, tweede en derde lid, van de SN. Op basis van artikel 38, tweede lid, van de SN kon, als niet was voldaan aan de voorschriften van het desbetreffende beheerspakket, de subsidie die ten behoeve van een basis- of pluspakket werd verstrekt aan het einde van het tijdvak worden verminderd met 100%, tenzij er reden was voor vermindering met een lager percentage. Een uitzondering gold in de gevallen dat wel was voldaan aan de beheersvoorschriften, maar niet aan de overige voorschriften van het desbetreffende beheerspakket. In die gevallen kon de subsidie voor het desbetreffende basis- of pluspakket aan het einde van het tijdvak worden vastgesteld op de beheersbijdrage, verminderd met 15%. Daarmee bleek bij pluspakketten het controletijdstip bepalend te kunnen zijn voor de hoogte van de sanctie. Wanneer namelijk gedurende het tijdvak bleek dat wel werd voldaan aan de beheersvoorschriften, maar niet aan de overige voorwaarden, dan werd de beschikking tot subsidieverlening op basis van een pluspakket gewijzigd in een beschikking tot subsidieverlening op basis van het corresponderende basispakket – mits wel aan de voorwaarden van het desbetreffende basispakket was voldaan – en werd een subsidie verstrekt ter hoogte van de beheersbijdrage van het desbetreffende basispakket met daarbovenop een sanctie van 10% over het gehele tijdvak. Een overtreding die pas in het laatste jaar zou worden geconstateerd, zou hierdoor aanzienlijk minder vergaande gevolgen kunnen hebben dan een overtreding die in een van de voorgaande jaren zou zijn geconstateerd. Om deze ongelijkheid weg te nemen en met het oog op een uniform sanctiebeleid wordt thans in alle gevallen waarin niet is voldaan aan alle voor het desbetreffende pluspakket geldende voorschriften, de subsidie bij vaststelling verminderd met 100%, tenzij er redenen zijn voor vermindering met een lager percentage. Deze redenen zijn in ieder geval aanwezig in de bovengenoemde situatie dat subsidie voor een pluspakket is verstrekt, terwijl niet is voldaan aan de voorschriften van dat pakket, maar wel aan de voorschriften van het corresponderende basispakket. In die situatie geldt nog steeds dat dan subsidie wordt verstrekt ter hoogte van de beheersbijdrage van het desbetreffende basispakket, verminderd met 10%. Thans is een uitzondering hierop getroffen voor de situatie dat een beheerder aan wie subsidie is verleend voor het pluspakket zeer soortenrijk weidevogelgrasland, opgenomen in bijlage 35, terwijl hij niet voldoet aan de voorschriften van dat pakket, maar wel aan de voorschriften van het lichtere pluspakket soortenrijk weidevogelgrasland, opgenomen in bijlage 34. Terugval naar het corresponderende basispakket blijkt in die situatie een onevenredig zware sanctie te zijn. Daarom wordt in een dergelijke situatie subsidie verstrekt ter hoogte van de bijdrage van het pluspakket soortenrijk weidevogelgrasland, opgenomen in bijlage 34.

4. Weidevogelbeheer

(Artikel II, onderdelen E, I, J, K en M)

Uit onderzoek is gebleken dat het aantal weidevogels in Nederland afneemt, ondanks het treffen van maatregelen die gunstig zijn voor weidevogels. Om een verdere daling van het aantal weidevogels tegen te gaan en in plaats daarvan een groei te stimuleren wordt onderzocht op welke wijze het weidevogelbeheer verbeterd kan worden. In het kader van het sinds 2003 lopende project Nederland-Gruttoland vindt een uitbreiding plaats van het aantal hectare ten behoeve van mozaïekbeheer (beheer waarbij het maaischema is aangepast opdat weidevogels in hun nabije omgeving voldoende beschutting en foerageermogelijkheden hebben). Aan de hand van de resultaten hiervan zal vervolgens worden bekeken op welke wijze de beheersmaatregelen voor weidevogelbeheer verbeterd kunnen worden. Vooruitlopend hierop is thans een voorziening getroffen voor kwaliteitsverbetering van de in de SAN opgenomen maatregelen betreffende weidevogelbeheer. Het betreft de mogelijkheid voor een beheerder om tussentijds over te stappen van nestbeschermingsmaatregelen naar maatregelen betreffende laat maaien alsmede wijziging van de voorwaarden waaronder toeslag voor ruige mest kan worden verstrekt. Hieronder zet ik nader uiteen wat deze wijzigingen behelzen. De wijzigingen zijn totstandgekomen in nauw overleg met Natuurlijk Platteland Nederland, de belangenorganisatie voor – de voornamelijk met weidevogelbeheer belaste – agrarische natuurverenigingen.

Tussentijdse overstap

(Artikel II, onderdeel I)

Gebleken is dat beheerders soms in eerste instantie voor een licht pakket aan beheersmaatregelen kiezen, en gedurende het subsidietijdvak tot de ontdekking komen dat ze eigenlijk wel zwaardere maatregelen zouden willen treffen. Het overstappen op zwaardere maatregelen kan een belangrijke impuls zijn voor het weidevogelbeheer. Het blijkt evenwel niet in alle gevallen mogelijk een dergelijke overstap te maken zonder dat dit consequenties heeft voor de subsidie die aan de betrokken beheerder wordt verstrekt. Dit vormt dan ook een belemmering voor het tussentijds overstappen op een zwaarder pakket en daarmee eveneens voor een tussentijdse kwaliteitsverbetering van het weidevogelbeheer. Om de groei van het aantal weidevogels zo veel mogelijk te stimuleren heb ik thans een voorziening getroffen om die belemmering weg te nemen. Ingevolge het nieuwe artikel 85b van de SAN kunnen beheerders die in plaats van beheer waarbij nestbeschermingsmaatregelen worden getroffen willen overstappen op beheer waarbij het terrein laat wordt gemaaid, deze overstap maken, zonder dat deze nadelige consequenties heeft voor de eerder ontvangen subsidie voor (delen van) een terrein waarop weidevogelbeheer plaatsvindt. De voorziening houdt in dat zij nestbeschermingsmaatregelen kunnen vervangen door beheer waarbij een rustperiode van 1 april tot ten minste 1 juni in acht wordt genomen alsmede onder bepaalde omstandigheden door beheer met vluchtheuvels. Met het oog op een optimaal weidevogelbeheer geldt een maximum voor het aantal hectare vluchtheuvels van ten hoogste een vijfde van het aantal hectares waarop een rustperiode van 1 april tot ten minste 1 juni in acht wordt genomen. Met de voorziening is invulling gegeven aan de wens van agrarische natuurverenigingen om tussentijds te mogen overstappen op een ander beheerspakket.

Naar verwachting zal voor ongeveer 1% tot 5% van het areaal een verzoek worden ingediend tot wijziging van de subsidiebeschikking. De daarmee samenhangende uitvoeringslasten variëren van ongeveer 40.000 euro tot ongeveer 200.000 euro.

Vluchtheuvels

(Artikel II, onderdelen K, met betrekking tot artikel 101e van de SN, en M)

In bijlage 17 van de SAN zijn de criteria neergelegd die gelden voor weidevogelbeheer met vluchtheuvels. De eisen dat een vluchtheuvel ten minste 2 meter breed moest zijn en niet eerder dan 22 mei gemaaid mocht worden, bleken evenwel niet in alle gevallen voldoende bescherming te bieden aan weidevogels. Kuikens, en met name gruttopullen, zijn namelijk niet altijd vliegvlug op 23 mei, en kunnen dan niet voldoende uitwijken als er gemaaid wordt. Bovendien blijken de kuikens, als vluchtheuvels niet voldoende breed zijn, ook uit te wijken naar het omliggende gemaaide land, waar zij vervolgens een makkelijke prooi voor roofdieren zijn. Daarom zijn thans met het oog op een betere bescherming van de weidevogels de eisen waaraan een vluchtheuvel moet voldoen aangescherpt. In verband met het onderscheid tussen een vluchtheuvel en land waarvoor een late maaidatum geldt is een maximale breedte voor een vluchtheuvel opgenomen.

Ruige mest

(Artikelen II, onderdelen E en J, en III)

Uit onderzoek is gebleken dat aanwending van ruige mest op percelen waar weidevogelbeheer plaatsvindt gunstig is voor weidevogels. Om die reden kan dan ook onder bepaalde omstandigheden een vergoeding worden verstrekt voor het aanwenden van ruige mest op dergelijke percelen. Het aanwenden van ruige mest blijkt het gunstigste effect op de weidevogelstand te hebben als de aanwending plaatsvindt in het vroege voorjaar (februari/maart) en op percelen waar weidevogels het langst kunnen vertoeven. Om te stimuleren dat het aanwenden van ruige mest een zo gunstig mogelijk effect heeft op de weidevogelstand, heb ik besloten voortaan enkel een vergoeding voor aanwending van ruige mest te verstrekken als de ruige mest wordt aangewend in de periode van 1 februari tot 1 april en op percelen die gedurende de periode van 1 april tot ten minste 1 juni niet beweid en gemaaid worden. Dit betekent dat geen vergoeding meer wordt verstrekt voor percelen waarop een beheer wordt gevoerd overeenkomstig het beheerspakket, opgenomen in de bijlagen 17 en 18 van de SAN, of de bijlagen 19 tot en met 22 van de SAN, als het terrein op een andere wijze wordt beheerd dan als bedoeld in bijlage 16 van de SAN. Artikel 33 van de SAN is daartoe gewijzigd.

De uitvoeringslasten die met de gewijzigde voorziening samenhangen in relatie tot de op grond van de voorziening te verstrekken bijdragen zijn iets minder dan die van vorig jaar. Om die reden heb ik besloten dat alle land waarop het desbetreffende weidevogelbeheer wordt gevoerd in aanmerking kan komen voor de ruige-mesttoeslag. De vorig jaar ingevoerde beperking tot land dat vanaf de bedrijfsgebouwen alleen via water bereikbaar is vervalt dus. In verband daarmee tref ik een voorziening voor agrariërs die voldoen aan de huidige criteria voor ruige-mesttoeslag, maar vorig jaar, toen zij subsidie hebben aangevraagd, niet in aanmerking zijn gekomen voor deze toeslag. Deze agrariërs kunnen op verzoek alsnog in aanmerking komen voor ruige-mesttoeslag. De toeslag kan dan worden verstrekt met ingang van 2006 over ten hoogste de resterende periode van het tijdvak (artikel 33, derde lid, van de SAN).

5. Pakketten

(Artikelen I, onderdelen D, H en Q tot en met AF, en II, onderdelen B en N tot en met Q)

Net als in de eerste en tweede tranche van de revisie van Programma Beheer is ook in de derde tranche van de revisie onderzocht op welke punten de verschillende pakketten verduidelijkt konden worden. Dit heeft tot de volgende wijzigingen geleid: wijziging van de beheersvoorschriften, totstandkoming van een nieuw landschapspakket, wijziging van de terreinkenmerken van enkele bospakketten alsmede wijzigingen van meer technische aard.

Beheersvoorschriften

(Artikel I, onderdelen N, T, U, V, tweede lid, Y en AB)

Met het oog op het kunnen realiseren van een bepaald natuurdoel zijn in de basis- en pluspakketten een omschrijving van dat natuurdoel alsmede beheersvoorschriften opgenomen. De specifieke maatregelen zoals die in de verschillende beheerspakketten zijn opgenomen, zijn niet in alle gevallen het enige juiste criterium gebleken voor het realiseren van het desbetreffende natuurdoel. In verschillende gevallen kan het natuurresultaat namelijk via verschillende beheersmaatregelen worden bereikt. In die gevallen blijken niet altijd specifieke beheersmaatregelen te kunnen geformuleerd die van essentieel belang zijn voor het behalen van het natuurdoel. Om een beheerder voldoende vrijheid te geven bij het bepalen van de geschikte maatregelen om een bepaald natuurresultaat te bereiken, heb ik ervoor gekozen de beheersmaatregelen voor basis- en pluspakketten thans zo veel mogelijk algemeen te omschrijven. Alleen waar dit noodzakelijk is, c.q. waar een een-op-een-relatie bestaat tussen de maatregel en het natuurdoel blijven de bestaande specifieke maatregelen onverkort van toepassing.

Nieuw pakket bomenrij

(Artikelen I, onderdelen D en AC, en II, onderdelen B en O)

Door de bij de eerste tranche van de revisie van Programma Beheer doorgevoerde aanscherping van het houtwalpakket blijken veel bestaande bomenrijen waarvoor destijds subsidie op basis van dat pakket is verleend niet meer aan de huidige eisen van dat pakket te voldoen. In het komende tijdvak kan voor die bomenrijen dan ook geen subsidie meer worden verleend op basis van het houtwalpakket. Verder is gebleken dat voor veel bomenrijen destijds subsidie is verleend op basis van het beheerspakket bos. Ook voor deze bomenrijen kan als gevolg van de sindsdien doorgevoerde wijzigingen in het beheerspakket bos in het komende tijdvak geen subsidie meer worden verleend op basis van dat pakket. Omdat bomenrijen wel als waardevolle landschapselementen zijn te beschouwen en aan de instandhouding van die elementen kan worden bijgedragen door het verstrekken van subsidies, introduceer ik hiertoe thans een nieuw landschapspakket bomenrij. Het pakket kan worden aangevraagd in gebieden waar het mogelijk is om het houtwalpakket aan te vragen.

Wijziging bospakketten

(Artikel I, onderdelen H, V, eerste lid, Z en AA)

Basispakket Bos (Artikel I, onderdeel V, eerste lid)

In bijlage 20 zijn de eisen neergelegd waaraan een beheerseenheid moet voldoen waarop een beheer op grond van het basispakket bos wordt gevoerd. Een van de eisen betrof een minimale oppervlakte inheemse boomsoorten, namelijk 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid. Uit de controles die door de controleurs van de Dienst landelijk gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn verricht is gebleken dat in veruit de meeste gevallen is voldaan aan deze eis. Bij een populierenbos is niet altijd aan de minimale oppervlakte voldaan. Dergelijk bos komt in Nederland evenwel weinig voor. Gelet hierop en gelet op het feit dat de controle op het percentage inheemse boomsoorten intensief is, heb ik de eis dat ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid uit inheemse boomsoorten moet bestaan thans geschrapt.

Pluspakketten Bos (Artikel I, onderdelen H, Q, Z en AA)

In het kader van de derde tranche van de revisie van Programma Beheer zijn de diverse pluspakketten Bos in nauw overleg met de Unie van Bosgroepen herzien. Dit is geschied om de pakketten beter te laten aansluiten bij de praktijk van het bosbeheer en om de controlelast te beperken. Dit heeft allereerst geleid tot het schrappen van het in bijlage 37 van de SN opgenomen pluspakket Bos met te verhogen natuurwaarde. Voor dit pakket kon voor ten hoogste 18 jaar (drie aaneengesloten tijdvakken) subsidie worden verstrekt. Dit hing samen met het feit dat dit pakket was te beschouwen als een omvormingspakket ter voorbereiding op het in bijlage 38 van de SN opgenomen pluspakket Bos met verhoogde natuurwaarde. Om voor subsidie op grond van het laatstgenoemde pakket in aanmerking te kunnen komen moet in het bos een bepaalde hoeveelheid ‘dood hout’ aanwezig zijn. In de praktijk blijkt het evenwel enkel die ‘dood-houteis’ te zijn die overgang van het omvormingspakket naar het pluspakket Bos met verhoogde natuurwaarde in de weg te staat. Voor het spontaan laten ontstaan van voldoende dood hout van de gewenste afmetingen blijkt namelijk zelfs de omvormingsperiode van 18 jaar vaak te kort zijn. Het dode hout zal dan ook moeten worden gemaakt door bomen te ringen of te vellen en deze vervolgens te laten liggen. Het pakket Bos met te verhogen natuurwaarde bleek dan ook niet altijd een geschikt omvormingspakket te zijn. Daarom is het pakket thans geschrapt.

Daarnaast zijn de pluspakketten Bos met verhoogde natuurwaarde en Natuurbos gewijzigd. Bepaling van het aantal inheemse en niet-inheemse bomen dat in een bos mag voorkomen geschiedt thans via een andere methode, die beter aansluit bij het desbetreffende bostype. Tevens is de ‘dood-houteis’ aangescherpt. Voor beide pakketten is die eis thans dezelfde.

Technische aanpassingen

(Artikelen I, onderdelen R, S, W, X, AD en AE, en II, onderdelen P en Q)

Rietpakketten (Artikel I, onderdelen R en W)

Een van de voorschriften van de rietpakketten betrof het jaarlijks maaien. Bij het basispakket Rietcultuur betrof dit al het riet en bij het pluspakket Overjarig rietland ten hoogste eenderde. De natuurwaarde van de desbetreffende beheerseenheid blijkt soms evenwel meer gebaat te zijn met een grover maairegime, bijvoorbeeld vanwege een betere rietkwaliteit of om verruiging tegen te gaan in drogere gebieden. Daarom is het maairegime in beide pakketen thans versoepeld.

Graslandpakketten (Artikel I, onderdelen S en X)

Ingeval op een terrein een beheer werd gevoerd overeenkomstig het basispakket (Half)natuurlijk grasland of de pluspakketten Nat en Droog soortenrijk grasland diende het gewas jaarlijks te worden afgevoerd via maaien of beweiden. Vanuit ecologisch oogpunt blijkt het evenwel gewenst om in een jaar een deel van het gras niet te maaien of te laten begrazen. Met name vogels en insecten hebben hier baat bij. Voor vogels wordt zo namelijk een groter aanbod aan voedsel en schuilmogelijkheden geboden en voor insecten meer overwinteringsmogelijkheden.

Gelet hierop is thans in de graslandpakketten de eis dat het gewas jaarlijks moet worden afgevoerd versoepeld. Voortaan hoeft niet meer al het gewas jaarlijks te worden afgevoerd, maar ten minste 90% van het gewas.

Landschapspakketten Knotbomen en Hoogstamboomgaard (Artikelen I, onderdelen AD en AE, en II, onderdelen P en Q)

Enkele van de voorschriften in de landschapspakketten knotbomen en hoogstamboomgaard bleken in de praktijk tot onduidelijkheid te leiden. Om deze onduidelijkheid in het vervolg te voorkomen zijn de desbetreffende landschapspakketten daarop aangepast.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 1999, 252; laatstelijk gewijzigd bij regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 december 2004 (Stcrt. 249).

  • 2

    Stcrt. 1999, 252; laatstelijk gewijzigd bij regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 december 2004 (Stcrt. 249).

Naar boven