Subsidieregeling innovatiearrangement 2005

7 oktober 2005

Nr. BVE/IenI-2005/42241

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4, eerste lid, en 5 van de Wet overige OCenW-subsidies en artikel 10.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. school: een school voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, hierna te noemen vmbo-school;

b. instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van de WEB en een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de WEB, hierna te noemen BVE-instelling, en een hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onder a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, hierna te noemen HBO-instelling;

c. bedrijf: een bedrijf, een brancheorganisatie, een Opleidings- & Ontwikkelingsfonds of een instelling niet zijnde een BVE- of een HBO-instelling;

d. innovatiearrangement: een regionaal of sectoraal project waarmee het innovatief vermogen van het beroepsonderwijs wordt verbeterd, binnen de context van versterking van de relatie tussen onderwijs en bedrijfsleven, ten behoeve van het verbeteren van de loopbaan van de leerling/deelnemer in het hele beroepsonderwijs;

e. Het Platform Beroepsonderwijs: de Stichting Platform Beroepsonderwijs te Driebergen;

f. Sociale Partners: de Stichting van de Arbeid;

g. uitvoeringskosten: de kosten van Het Platform Beroepsonderwijs voor de uitvoering van deze regeling.

Artikel 2

Doelstelling

1. Doel van deze regeling is het ondersteunen en stimuleren van innovatiearrangementen in 2005 door middel van het beschikbaar stellen van subsidie ten behoeve van projecten.

2. Een innovatiearrangement dient gericht te zijn op tenminste één van de volgende thema’s:

a. Vergroting van de externe gerichtheid van het beroepsonderwijs en de oriëntatie van het beroepsonderwijs op de vraagzijde, in het bijzonder het bedrijfsleven.

b. Bevordering van de leerloopbaan van de leerling/student en de doorstroom in het beroepsonderwijs.

c. Verhoging van de professionaliteit van degene die het beroepsonderwijs heeft afgerond;

d. Innovatie van de pedagogiek en didactiek van het beroepsonderwijs.

Artikel 3

Subsidieontvangers

Subsidie op grond van deze regeling kan worden verleend aan een school of instelling ten behoeve van een samenwerkingsverband waarin tenminste wordt samengewerkt door een bedrijf en:

a. een BVE-instelling en een vmbo-school, of

b. een scholengemeenschap waarvan zowel een vmbo-school als een BVE-instelling deel uitmaken, of

c. een BVE-instelling en een HBO-instelling.

Artikel 4

Uitvoering van de regeling

1. Deze regeling wordt in overleg met en met instemming van sociale partners uitgevoerd door Het Platform Beroepsonderwijs.

2. De in het eerste lid vermelde partijen kunnen ter zake van de procedure tot indiening van aanvragen nadere voorwaarden stellen.

3. Aan Het Platform Beroepsonderwijs wordt mandaat verleend om besluiten te nemen over het buiten behandeling laten van subsidieaanvragen en de verlening, weigering, vaststelling, intrekking en terugvordering van subsidie op grond van deze regeling.

Artikel 5

Subsidieplafond

Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is in 2005 een bedrag beschikbaar van € 17.500.000, verminderd met de uitvoeringskosten ten bedrage van ten hoogste 5% hiervan.

Artikel 6

Hoogte van de subsidie

1. De subsidie voor een project bedraagt maximaal € 1.000.000 en niet meer dan 40% van de subsidiabele projectkosten, bedoeld in het derde lid.

2. Indien voor het project ter zake van de projectkosten of een deel daarvan door een ander bestuursorgaan een subsidie is of wordt verstrekt, niet zijnde een subsidie uit Europese fondsen, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verleend, dat per project het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele projectkosten, bedoeld in het derde lid.

3. Slechts de kosten die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk gemaakt worden voor de uitvoering van het project komen in aanmerking voor subsidie.

Artikel 7

Selectie van projectvoorstellen.

1. Voor 8 november 2005 kunnen door samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 3 bij Het Platform Beroepsonderwijs projectvoorstellen voor innovatiearrangementen worden ingediend.

2. Een projectvoorstel bevat informatie over de volgende onderwerpen:

a. De namen van de partners van het samenwerkingsverband.

b. Indien een aanvraag geschiedt door een instelling of een scholengemeenschap waarin zowel BVE als het vmbo participeren, dan dient uit de aanvraag de zelfstandige inbreng van dit vmbo en dit mbo binnen het samenwerkingsverband duidelijk te blijken.

c. Welk ‘probleem’ moet het project oplossen en wat zijn de beoogde resultaten?

d. Welke innovatie wordt beoogd en hoe wordt het probleem opgelost?

e. Een opgave van de maximale projectkosten.

f. De looptijd van het project.

3. Projectvoorstellen worden door een – door Het Platform Beroepsonderwijs en sociale partners benoemde – beoordelingscommissie, beoordeeld op innovativiteit, samenwerking met het bedrijfsleven,uitvoerbaarheid en bruikbaarheid. Indien het budget dat gemoeid is met het aantal positief beoordeelde projectvoorstellen groter is dan het subsidieplafond toelaat, selecteert de beoordelingscommissie zoveel van die projectvoorstellen dat het subsidieplafond niet wordt overschreden. Voor selectie komen het eerst die projectvoorstellen in aanmerking die het meest bijdragen aan het doel van deze regeling.

4. De selectie van projectvoorstellen vindt plaats voor 24 december 2005.

5. Bij de selectie kan aan projectvoorstellen waarbij een vmbo-school betrokken is prioriteit worden gegeven, indien daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de evenwichtige participatie van vmbo-scholen aan de projecten.

6. Bij de selectie kan aan projectvoorstellen waarbij een vmbo-school betrokken is en het accent ligt op het versterken van het traject gemengde en theoretische leerweg van het vmbo naar het mbo en hbo prioriteit worden gegeven, indien zonder die prioritering minder dan € 2.500.000 gemoeid zou zijn met projecten gericht op dit thema.

Artikel 8

Subsidieaanvraag

1. Projectplannen voor innovatiearrangementen kunnen alleen worden ingediend door samenwerkingsverbanden waarvoor het projectvoorstel is geselecteerd volgens artikel 7.

2. Subsidie wordt binnen 6 weken na bekendmaking van de selectie aangevraagd bij Het Platform Beroepsonderwijs door het indienen van een volledig uitgewerkt projectplan. Het projectplan wordt ingediend door een school of instelling namens een samenwerkingsverband.

3. Een projectplan bevat informatie over de volgende onderwerpen:

a. Welke activiteiten worden ondernomen?

b. Hoe is het project uitvoerbaar?

c. Wanneer zijn de verschillende activiteiten afgerond en wat is de looptijd van het project?

d. Welke concrete resultaten worden beoogd met de te verrichten activiteiten?

e. Wie zijn de partners binnen het samenwerkingsverband en wat is de daadwerkelijke bijdrage van deze partners aan het project?

f. Wat zijn de totale kosten van het project en hoe wordt voorzien in de financiering van deze kosten?

g. Op welke wijze komt de publieke beschikbaarheid en de verspreiding van de resultaten van het project tot stand?

4. Indien een scholengemeenschap waarvan een vmbo-school deel uitmaakt, samenwerkt binnen het samenwerkingsverband, dan dient uit het projectplan de zelfstandige inbreng van het vmbo binnen het samenwerkingsverband duidelijk te blijken.

Artikel 9

Beschikking op de aanvraag

1. Het Platform Beroepsonderwijs besluit, in overleg met Sociale Partners, na advies van de beoordelingscommissie, uiterlijk 1 maand na ontvangst van de projectplannen op de aanvraag. Indien Het Platform Beroepsonderwijs niet binnen 1 maand kan beslissen, deelt hij de aanvrager mee binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

2. Op de aanvraag wordt positief beslist als in het projectplan op deugdelijke en consistente wijze het geselecteerde projectvoorstel is uitgewerkt en daarbij ten aanzien van het project wordt voldaan aan de eisen, gesteld in deze regeling.

Artikel 10

Verdere subsidieverplichtingen

1. Het project start binnen zes maanden na verlening van de subsidie en heeft een looptijd van ten hoogste 3 jaar.

2. Aan het project wordt daadwerkelijk een substantiële inhoudelijke en financiële bijdrage geleverd door de deelnemers aan het samenwerkingsverband.

3. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap of Het Platform Beroepsonderwijs ingestelde activiteiten die gericht zijn op het monitoren en verspreiden van kennis.

Artikel 11

Subsidievaststelling

De subsidieontvanger dient binnen 3 maanden na afloop van het project de aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 18 van de Wet overige OCenW-subsidies in bij Het Platform Beroepsonderwijs.

Artikel 12

Evaluatie regeling

Door Het Platform Beroepsonderwijs wordt voor 31 juli 2008 een tussenrapportage ingediend en voor 31 december 2009 een eindrapportage inzake de werking en de effecten van deze regeling.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Artikel 14

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Subsidieregeling innovatiearrangement 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
mede namens
de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij, M. Rutte.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Vernieuwing van het onderwijs gericht op het functioneren, onderhouden en optimaliseren van het primaire proces, is een reguliere taak van de instellingen. Hiervoor ontvangen instellingen reguliere bekostiging (lumpsum). Dit wordt ook wel de basisinnovatie(strategie) genoemd. Naast de reguliere bekostiging ontvangen de instellingen impulsmiddelen. Deze middelen zijn bedoeld voor het verspreiden van innovaties ter versterking van het gehele beroepsonderwijs op instellingsniveau. Dit wordt de breedte-innovatie(strategie) genoemd. De innovaties die zowel met de basis- als breedtestrategie tot stand wordt gebracht vinden echter veelal bij afzonderlijke instellingen plaats, en niet in samenwerking met andere scholen/instellingen, bedrijven of organisaties.

Om innovatie in het beroepsonderwijs verder te verdiepen is een specifiek innovatiebudget noodzakelijk. Hierbij gaat het om een diepte-innovatie(strategie). Dieptestrategie is een extra mogelijkheid voor innovatie van het beroepsonderwijs naast de basis- en de breedtestrategieën. Met de dieptestrategie kunnen experimentele projecten op regionaal en sectoraal niveau die zonder aanvullende middelen onvoldoende kans zouden krijgen, in financiële zin ondersteund worden. Zeker als in dergelijke projecten wordt samengewerkt tussen verschillende typen onderwijsinstellingen kan zo de innovatie zich verdiepen en aan kwaliteit winnen en wordt geïnnoveerd over de grenzen van de eigen instelling/organisatie heen. Verder is bij deze strategie de samenwerking met het bedrijfsleven essentieel. Zonder samenwerking met het bedrijfsleven, de toekomstige werkgever van de leerling/deelnemer, is de uitvoering van een effectieve dieptestrategie niet mogelijk. Om de effectiviteit van deze regeling te vergroten zal bij de beoordeling van projectvoorstellen dan ook worden gelet op de kwaliteit en de duurzaamheid van de samenwerking binnen het samenwerkingsverband.

De basis-, breedte- en diepte-innovatie(-strategieën) vullen elkaar aan (optimaliseren, verspreiden, respectievelijk ontwikkelen). Daarnaast is de breedte-innovatiestrategie ook procedureel verbonden aan de diepte-innovatiestrategie, in zoverre dat de in de dieptestrategie verkregen resultaten via de breedte-strategie kunnen worden geïmplementeerd en verspreid. Voor de verspreiding van deze resultaten kunnen de reguliere bekostiging (lumpsum) en impulsmiddelen worden ingezet.

Met de Subsidieregeling innovatiearrangement 2003 en 2004 werd tegemoet gekomen aan de maatschappelijke wens van een specifiek innovatiebudget voor verdieping van innovatie in het beroepsonderwijs. De Subsidieregeling innovatiearrangement 2005 is een vervolg op die regeling.

Innovatiearrangement 2005

De subsidieregeling voor 2005 is op dezelfde manier opgezet als die van 2004. De beoordeling van subsidieaanvragen vindt plaats in 2 fasen. In de eerste fase vindt de beoordeling van de projectvoorstellen plaats, in deze fase worden de meest kansrijke projecten geselecteerd en uitgenodigd voor een mondelinge presentatie aan de beoordelingscommissie. In de tweede fase vindt de formele beoordeling van de projectplannen plaats.

Eerst kunnen onderwijsinstellingen (vmbo, mbo en hbo) en bedrijven samen innovatieve projectvoorstellen indienen bij Het Platform Beroepsonderwijs. Deze hoeven nog niet gedetailleerd te zijn uitgewerkt. Deze projectvoorstellen worden beoordeeld door een onafhankelijke beoordelingscommissie, die door Het Platform Beroepsonderwijs en Sociale Partners is benoemd. Rekening houdend met het beschikbare budget van de subsidieregeling worden de 20 tot 30 beste projectvoorstellen geselecteerd. De 20 tot 30 aanvragers met de meest kansrijke projectvoorstellen worden uitgenodigd de projectvoorstellen in een presentatie voor de beoordelingscommissie toe te lichten. Doorslaggevend in deze presentatie is of de aanvragers duidelijk kunnen aangeven welk doel zij gezamenlijk willen bereiken en onder welke condities dat mogelijk is. Na een positieve beoordeling door de beoordelingscommissie kunnen de aanvragers hun voorstel uit gaan werken in een projectplan. De overige aanvragers ontvangen een afwijzing.

Voor de geselecteerde projecten dient in het projectplan aangegeven te worden hoe het voorstel concreet wordt uitgewerkt en de beoogde doelstellingen en/of effecten bereikt kunnen worden. Het projectplan dient voorzien te zijn van een uitgewerkte begroting, incl. een overzicht van cofinanciering, en een door alle partners ondertekende samenwerkingsovereenkomst. Op basis van deze projectplannen wordt de definitieve beslissing over de toekenning van subsidie genomen. In deze fase staat het idee van het projectvoorstel als zodanig niet meer ter discussie. Als het projectplan aansluit op het projectvoorstel en aan de overige formele eisen wordt voldaan, wordt de aanvraag ook gehonoreerd. Omdat de kennis die wordt opgedaan met de projecten ter beschikking dient te komen van andere instellingen dienen aanvragers bereid te zijn tot kennisdeling.

Het doel van het innovatiearrangement, namelijk het in financiële zin ondersteunen van gezamenlijke regionale/sectorale projecten door scholen/instellingen voor beroepsonderwijs, bedrijven en eventueel andere organisaties (bijvoorbeeld kenniscentra), die een bijdrage leveren aan de vernieuwing van het beroepsonderwijs wordt gehandhaafd. Dat het innovatiearrangement een operationalisatie is van de dieptestrategie en aansluit op de basis- en breedte-strategie blijft de basis voor deze subsidieregeling.

Extra aandachtspunt binnen het innovatiearrangement 2005 is evenals vorig jaar, de deelname van vmbo-scholen aan de projecten. Om de participatie van vmbo-scholen aan projecten te bevorderen is ervoor gekozen projectvoorstellen waarbij een vmbo-school is betrokken prioriteit te geven bij de selectie, indien daarmee een bijdrage wordt geleverd aan een evenwichtige participatie van vmbo-scholen aan de projecten. Daarnaast zal Het Platform Beroepsonderwijs bij zijn werkzaamheden voor het innovatiearrangement extra inspanningen plegen om het vmbo bij het innovatiearrangement te betrekken.

Aan het innovatiearrangement 2005 is eenmalig een budget van € 2,5 mln. toegevoegd voor een specifiek doel t.w. het versterken van het traject gemengde en theoretische leerweg van het vmbo (vmbo-GTL) naar het mbo en het hbo.Het betreft een extra impuls voor de ‘bovenkant’ vmbo en de beroepskolom. De redenen voor de aandacht voor dit specifieke doel zijn de navolgende:

– de betrokkenheid van de theoretische en gemengde leerweg bij de beroepskolom is tot nu toe slechts beperkt;

– het inzicht groeit ook bij de vmbo-gtl-scholen dat het verstandig is meer aandacht te besteden aan de doorstroming naar het mbo;

– het verbeteren van het imago van het vmbo. Door de eenzijdige aandacht voor de ‘lagere’ niveaus wordt het vmbo vereenzelvigd met een ‘ lage’ onderwijsvorm en raakt de ‘koninklijke route’ vmbo-mbo-hbo ver uit beeld voor ouders en leerlingen die na het basisonderwijs een schoolkeuze maken.

Om de participatie van vmbo-scholen aan projecten gericht op dit thema te bevorderen kan aan projectvoorstellen waarbij een vmbo-school is betrokken en die gericht zijn op dit thema is betrokken, prioriteit worden gegeven bij de selectie, indien zonder zo’n prioritering minder dan € 2,5 mln. gemoeid zou zijn met projecten gericht op dit thema.

Het Platform Beroepsonderwijs zal, in nauwe samenwerking met Sociale Partners, namens de minister (c.q. staatssecretaris) van OCW de subsidieregeling uitvoeren. Dit is afgesproken in het Convenant Samenwerking ten behoeve van innovatie in het beroepsonderwijs gepubliceerd in het Gele Katern, nummer 5 van 21 maart 2005 waarin de afspraken zijn opgenomen van de convenantpartners over samenwerking ten behoeve van innovatie in het beroepsonderwijs. Dit convenant is ook te vinden op www.cfi.nl onder OCW-regelingen.

Deze regeling is gebaseerd op de Wet overige OcenW-subsidies (WOOS). Naast de regels opgenomen in de regeling zijn dus ook de regels van de WOOS van toepassing, evenals de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht inzake subsidies.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onder a

Deze omschrijving omvat alle leerwegen in het vmbo.

Artikel 1, onder b

Onder ‘instelling’ wordt ook een AOC verstaan.

Artikel 2

Elk van deze thema’s moet uiteindelijk leiden tot beroepsonderwijs dat hoog gekwalificeerde professionals aflevert, die een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van Nederland als kenniseconomie.

Onder het thema, genoemd in het tweede lid onder b, is ook te verstaan de versterking van het traject van de gemengde en theoretische leerweg van vmbo naar het mbo en het hbo.

De ontwikkeling van nieuwe opleidingen valt niet onder de doelstelling van deze regeling.

Artikel 3

Hoewel altijd een school of instelling aanvrager dient te zijn, kan ieder van de deelnemers aan het samenwerkingsverband de projectleider zijn, mits deze expliciet als zodanig is aangewezen door de partners van het samenwerkingsverband.

Artikel 3, onder b

Onder artikel 3, onder b wordt ook verstaan een agrarisch opleidingscentrum.

Artikel 4

De regeling wordt namens de minister (c.q. de staatssecretaris) door Het Platform Beroepsonderwijs uitgevoerd. Het Platform Beroepsonderwijs kan krachtens mandaat (verleend overeenkomstig afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht) alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke beslissingen nemen. Buiten het mandaat vallen besluiten in eventuele bezwaarprocedures.

De bepalingen van de Awb zijn ook op deze subsidies van toepassing, en ook als de besluiten genomen worden door Het Platform Beroepsonderwijs (namens de minister c.q. staatssecretaris) kan de gebruikelijke bezwaar- en beroepsprocedure worden gevolgd.

Artikel 5

Aan het budget voor het innovatiearrangement 2005 is een bedrag van € 2,5 mln. toegevoegd voor een specifiek doel t.w. het versterken van het leertraject vanuit de gemengde en theoretische leerweg van het vmbo (vmbo-GTL) naar een vervolgopleiding in het mbo ( en hbo). Het betreft een extra impuls voor de ‘bovenkant’-vmbo en de beroepskolom. Kansrijke projecten die voldoen aan de criteria voor het Innovatiearrangement, en die zich vooral richten op het traject gtl-mbo-hbo, met name van categorale gtl-vestigingen en gtl-afdelingen op mavo/havo/vwo-scholen, kunnen prioriteit krijgen als de € 2,5 mln. anders niet aan dit type projecten besteed zou kunnen worden. Mocht het aantal toegekende projecten van deze categorie niet optellen tot dit bedrag, dan worden de resterende middelen ingezet voor andere aanvragen in dit innovatiearrangement.

Artikel 6

Niet meer dan 40% van de subsidiabele projectkosten wordt gesubsidieerd. Minimaal 60% van de projectkosten moet dus altijd door cofinanciering worden aangevuld. Scholen/instellingen en bedrijven die participeren in het samenwerkingsverband moeten dus zelf een substantiële bijdrage leveren.

Onder subsidie van een ander bestuursorgaan wordt onder meer verstaan subsidie van de rijksoverheid, op basis van andere subsidieregelingen dan de onderhavige, en subsidie van provinciale en gemeentelijke overheden. Een subsidie die vanwege de Commissie van de Europese Unie is of wordt verstrekt, wordt niet in mindering gebracht op de subsidie die op basis van deze regeling is of wordt verstrekt. Ten overvloede wordt nog gewezen op artikel 16, tweede lid, van de WOOS, waarin is bepaald dat voorzover de aanvrager van een projectsubsidie voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, organen van internationale organisaties, natuurlijke of rechtspersonen dan wel van derden, hij daarvan mededeling doet in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

Subsidiabel zijn alleen de kosten die voor het project noodzakelijk gemaakt moeten worden en ook daadwerkelijk gemaakt worden. De subsidieontvanger moet dit kunnen aantonen.

Artikel 7

Het Platform Beroepsonderwijs is bereikbaar via onderstaand adres:

Het Platform Beroepsonderwijs

Breullaan 1d

3971 NG Driebergen

http://www.hetplatformberoepsonderwijs.nl

e-mail: innovatiearrangement@hpbo.nl

In eerste instantie worden de projecten geselecteerd op basis van een projectvoorstel. In zo’n projectvoorstel hoeft het project nog niet tot in details te zijn uitgewerkt. Globale beschrijving van de beoogde resultaten van het project volstaat. Alleen die projectvoorstellen waarvan de beoordelingscommissie vindt dat ze innovatief, uitvoerbaar en bruikbaar, zijn komen in aanmerking om te worden geselecteerd. Daarbij wordt ook gelet op kwaliteit en de duurzaamheid van samenwerking binnen het samenwerkingsverband. Alleen voor die projectvoorstellen die zijn geselecteerd moet vervolgens een projectplan worden uitgewerkt. Het voordeel van zo’n preselectie is dat niet alle potentiële aanvragers genoodzaakt zijn om energie te steken in het maken van gedetailleerde projectplannen terwijl – bijvoorbeeld als er veel animo is – alle moeite misschien tevergeefs is.

Als er meer belangstelling is dan dat er projectaanvragen gehonoreerd kunnen worden, selecteert de beoordelingscommissie de projectvoorstellen die het meest bijdragen aan het doel van de regeling (en dus ook het meest innovatief zijn).

Innovatief wil zeggen: origineel en nooit eerder gerealiseerd in de onderwijssector waarvoor het project is bedoeld. Of een nieuwe, nog niet voorgekomen combinatie van al in gang gezette innovaties die een extra waarde toevoegen aan de innovatie en vernieuwend zijn voor wat betreft organisatie, pedagogiek en didactiek, of een combinatie van een geheel nieuw idee en een bestaande innovatie, die eveneens een extra waarde toevoegt aan of versnelling aanbrengt in de realisatie van een innovatie.

Verder is van belang de mate waarin het project bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en aan de versterking van de samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven; wat draagt het project bij aan kwalificatiewinst; wat draagt het bij aan de realisatie van de thema's; wat draagt het bij aan het verkorten van de doorlooptijd van het toepassen van een vernieuwing in het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs en wat draagt het bij aan het snel uitwisselen van informatie.

Om het aantrekkelijk te maken om innovatieve vmbo-scholen bij het arrangement te betrekken, is bepaald dat bij gelijkwaardige kwaliteit, aan projecten waarbij een vmbo-school is betrokken, prioriteit kan worden gegeven. En om het aantrekkelijk te maken om innovatieve vmbo-scholen bij het arrangement te betrekken, is eveneens bepaald dat projecten gericht op het versterken van de gemengde en theoretische leerweg van vmbo naar het mbo en het hbo, prioriteit worden gegeven (zie ook de toelichting op artikel 5).

Artikel 8 en 9

De projectvoorstellen die geselecteerd worden, moeten vervolgens worden uitgewerkt in een projectplan.

Als het projectvoorstel deugdelijk en consistent is uitgewerkt en daarbij tevens voldaan wordt aan de eisen die de regeling stelt, wordt de aanvraag toegewezen. Het voorstel als zodanig staat dan niet meer ter discussie. De vraag in deze fase is of het voorstel zo goed is uitgewerkt dat de beoordelingscommissie het vertrouwen kan hebben dat het verantwoord is om de subsidie te verlenen.

Het projectplan moet dus voldoende informatie geven om op basis daarvan een besluit te kunnen nemen. Er moet dus informatie worden gegeven over:

a. de activiteiten die zullen worden ondernomen;

b. de fasering daarvan;

c. de beoogde (meetbare!) resultaten;

d. welke partners deelnemen in het samenwerkingsverband;

e. wat elk van die partners doet.

Tenslotte moet er een begroting zijn en moet de bijdrage aan de cofinanciering per partner worden omschreven.

Artikel 11

Zoals gebruikelijk bij projectsubsidies moet na afloop van het project een aanvraag tot subsidievaststelling worden gedaan. Er moet dan een inhoudelijk verslag en een financiële verantwoording worden overgelegd aan Het Platform beroepsonderwijs.

Het inhoudelijke verslag moet antwoord geven op de vragen:

– hebben we bereikt, wat we wilden bereiken?

– hebben we gedaan wat we zouden gaan doen?

– heeft het gekost wat aan kosten is opgegeven?

– en zo nee, waarom niet?

Uit de financiële verantwoording moet blijken wat de werkelijke kosten van het project zijn geweest en moet blijken welke bijdrage de partners in het samenwerkingsverband en eventuele andere partijen hebben geleverd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

mede namens

de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij,

M. Rutte

Naar boven