Wijziging Regeling ter wering van Aviaire Influenza II en de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 19 oktober 2005, nr. TRCJZ/2005/3119, houdende wijzigingen van de Regeling ter wering van Aviaire Influenza II en de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 10, eerste lid, van richtlijn nr. 90/425/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautair handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG L 224);

Gelet op de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 oktober 2005 betreffende de te treffen bioveiligheidsmaatregelen om het risico te verminderen op de overdracht van hoogpathogeen Aviaire Influenza veroorzaakt door het Influenza virus A subtype H5N1 van wilde vogels op pluimvee en andere gehouden vogels en het voorzien in een systeem van vroege detectie in gebieden met een bijzonder risico;

Gelet op artikel 17, eerste lid, en 18, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

Artikel I

De Tijdelijke regeling ter wering van Aviaire Influenza II1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. pluimvee: gehouden dieren van een soort behorende tot de orde van de hoenderachtigen (Galliformes), tot de familie van de eenden, ganzen en zwanen (Anatidae), en voor consumptie gehouden duiven (Columba livia);

b. broedeieren: eieren van pluimvee, bestemd om te worden bebroed;

c. vervoermiddel: voertuig, waaronder mede begrepen een combinatie van een voertuig met één of meer door dat voertuig voortbewogen aanhangwagens, opleggers of containers;

d. VWA: Voedsel en Warenautoriteit.

B

Artikel 2, onderdeel b, komt te luiden:

b. niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee dat wordt gehouden binnen de bebouwde kom;.

C

Het opschrift boven de tweede paragraaf komt te luiden:

§ 2. Maatregelen ter wering van insleep van Aviaire Influenza.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘het bedrijf van de houder’ vervangen door: het bedrijf van de houder, dan wel de locatie waar de houder zijn pluimvee houdt,.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De verplichting tot het nemen van passende maatregelen als bedoeld in het derde lid, geldt niet voor de houder van niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee dat wordt gehouden op een locatie waar het risico, bedoeld in het eerste lid, en met inachtneming van het tweede lid, niet als hoog wordt aangemerkt..

E

Na artikel 4 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 4a

De houder die bedrijfsmatig zowel eenden of ganzen als ander pluimvee houdt, neemt passende maatregelen om te voorkomen dat zijn eenden of ganzen in contact komen met het andere pluimvee.

F

Na artikel 5 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 5a

1. Een vervoermiddel dat kennelijk is gebruikt voor het vervoeren van levend pluimvee of broedeieren in derde landen, alsmede in lidstaten van de Europese Unie waar een uitbraak van hoogpathogene Aviaire Influenza is bevestigd, en vanuit deze derde landen of lidstaten, anders dan in doorvoer leeg in Nederland wordt gebracht, wordt gereinigd en ontsmet op een reinigings- en ontsmettingsplaats voor vervoermiddelen die is geregistreerd overeenkomstig artikel 78 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s. De vervoerder overlegt binnen 24 uur na binnenkomst in Nederland aan de VWA een bewijs van de reiniging en ontsmetting.

2. Het bewijs van de reiniging en ontsmetting, bedoeld in het eerste lid, dient in ieder geval een datum, tijdstip van reiniging en ontsmetting en kenteken van het gereinigde vervoermiddel te bevatten en is te allen tijde in het vervoermiddel aanwezig.

3. De reiniging en ontsmetting, bedoeld in het eerste lid, geschiedt overeenkomstig bijlage 10 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

Artikel 5b

1. Het is verboden een vervoermiddel als bedoeld in het eerste lid dat in een derde land is gebruikt om levend pluimvee of broedeieren te vervoeren, alsmede in lidstaten van de Europese Unie waar een uitbraak van hoogpathogene Aviaire Influenza is bevestigd, vanuit deze derde landen en lidstaten, anders dan in doorvoer, leeg in Nederland te brengen.

2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5a.

Artikel II

De Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekte en zoönosen en TSE’s2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel aq, wordt ‘(Columbia Livia)’ vervangen door: (Columba Livia).

B

Artikel 89 komt te luiden:

Artikel 89

1. De ondernemer meldt onverwijld aan het Landelijk LNV dierziekten meldnummer elke verhoogde sterfte:

a. van leghennen, reproductiedieren of vleeskuikens, die ouder zijn dan 10 dagen op twee opeenvolgende dagen van 0,5% of meer per dag;

b. van vleeskalkoenen op twee opeenvolgende dagen van 1% of meer per dag, en

c. van AI-gevoelige dieren van meer dan 3% per week.

2. De ondernemer consulteert een dierenarts indien bij AI-gevoelige dieren:

a. een klinisch probleem zichtbaar is;

b. er op twee opeenvolgende dagen een reductie van voer- of drinkwateropname is van meer dan 5% per dag, en

c. voor zover het leghennen of reproductiedieren betreft, er op twee opeenvolgende dagen een reductie van de eiproductie is van 5% of meer per dag.

3. Indien er geen sprake is van Aviaire Influenza of Newcastle Disease doet de dierenarts binnen acht uur melding van het klinische probleem van de desbetreffende dieren of van de omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, en van de naam- en adresgegevens van het bedrijf aan de Gezondheidsdienst voor Dieren.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 24 oktober 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
overeenkomstig het door de Minister

genomen besluit
De Secretaris-Generaal, C.J. Kalden.

Toelichting

§ 1. Inleiding

Onderhavige regeling wijzigt de Tijdelijke regeling tot wering van Aviaire Influenza II1 (hierna: de Tijdelijke regeling) en de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s2 . De wijziging is allereerst noodzakelijk ter implementatie van de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 oktober 2005 betreffende de te treffen bioveiligheidsmaatregelen om het risico te verminderen op de overdracht van hoogpathogeen Aviaire Influenza veroorzaakt door het Influenza virus A subtype H5N1 van wilde vogels op pluimvee en andere gehouden vogels en het voorzien in een systeem van vroege detectie in gebieden met een bijzonder risico. Deze beschikking is vastgesteld nadat in Turkije en Roemenië uitbraken van het hoogpathogene Aviaire Influenza (hierna: AI) van het virustype H5N1 zijn bevestigd. In de beschikking worden lidstaten verplicht passende en praktische maatregelen te treffen om het risico van de overdracht van dit AI-virus door in het wild levende vogels op bedrijfsmatig gehouden pluimvee te verminderen en een systeem voor de vroege detectie van AI te introduceren. De door de Europese Commissie getroffen maatregelen blijven in principe tot en met 31 januari 2006 van kracht. Deze datum is vooralsnog niet overgenomen in de Tijdelijke regeling waarin is bepaald dat deze vervalt per 1 december 2005. Medio november zal worden bezien of de omstandigheden nopen tot uitstel van de vervaldatum van de Tijdelijke regeling.

Voorts behelst onderhavige regeling aanvullende nationale maatregelen om de insleep van het hoogpathogene AI te voorkomen.

§ 2. Algemeen

Implementatie beschikking

In de bovengenoemde beschikking schrijft de Europese Commissie voor dat lidstaten passende maatregelen ten aanzien van de bedrijfsmatige pluimveehouderij moeten treffen op basis van de afweging van de in de bijbehorende bijlage genoemde risicofactoren. Op grond van een nieuwe afweging van de risico’s is vastgesteld dat gelet op de huidige situatie de reeds vastgestelde Nederlandse maatregelen ten aanzien van bedrijfsmatig gehouden pluimvee volstaan ter implementatie van de beschikking van de Europese Commissie. Wel is het noodzakelijk nationaal aanvullende maatregelen te treffen ten aanzien van niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee in hoogrisico gebieden, hetgeen hieronder nader wordt toegelicht. Een extra eis die in de beschikking is gesteld, is dat lidstaten maatregelen dienen te treffen die verzekeren dat op bedrijven (tamme) eenden en ganzen gescheiden van ander pluimvee gehouden worden. Hieraan is in artikel 4a van de Tijdelijke regeling invulling gegeven.

Vroege detectie

Ingevolge artikel 2 van de voornoemde beschikking van de Europese Commissie zijn de lidstaten verplicht een systeem te introduceren dat er op is gericht om Aviaire Influenza in een vroegtijdig stadium te ontdekken (zgn. ‘early warning’-systeem) waarbij rekening wordt gehouden met de criteria die zijn opgenomen in bijlage II bij die beschikking. Een dergelijk systeem is in Nederland al vanaf 2003 van kracht en is neergelegd in de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekte en zoönosen en TSE’s. Het systeem is in juni 2005 door het CIDC geëvalueerd, naar aanleiding waarvan het CIDC een aantal aanbevelingen heeft gedaan. Vervolgens heeft de Groep van Deskundigen eveneens een aantal adviezen over dit onderwerp gegeven, die grotendeels overeenkomen met de aanbevelingen van het CIDC. Het voorgaande heeft geresulteerd in een aanscherping van het systeem. Aangezien eiproductiedaling een sterke aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid van AI op een bedrijf, is de pluimveehouder thans ook verplicht een dierenarts te consulteren indien er sprake is van een reductie van de eiproductie van 5% of meer per dag op twee opeenvolgende dagen. Voorts is de bestaande meldingsplicht van verhoogde sterfte van AI-gevoelige dieren toegespitst op de verschillende pluimveesoorten. Een verhoogde sterfte van leghennen, reproductiedieren en vleeskuikens ouder dan 10 dagen van 0,5% per dag op twee opeenvolgende dagen moet onverwijld worden gemeld aan het Landelijk LNV dierziekten meldnummer. Dit geldt eveneens voor een verhoogde sterfte van vleeskalkoenen van 1% per dag op twee opeenvolgende dagen. Voor de AI-gevoelige dieren dient ten algemene een verhoogde sterfte van 3% of meer per week onverwijld te worden gemeld. Het Landelijk LNV dierziekten meldnummer is 24 per dag bereikbaar (045-5354232). De hiervoor beschreven aanscherpingen moet leiden tot een verbeterd ‘early warning’-systeem. Het systeem is hiermee tevens in overeenstemming met voornoemde beschikking van de Europese Commissie. Aangezien de aanscherping een structurele maatregel is, is deze wijziging opgenomen in artikel 89 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekte en zoönosen en TSE’s en niet in de Tijdelijke regeling (artikel II onderhavige regeling).

Anders dan bedrijfsmatig gehouden pluimvee

Gelet op de huidige situatie wordt het niet meer verantwoord geacht om geen maatregelen te treffen ten aanzien van niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee in de risicogebieden. Gelet daarop is besloten om de maatregelen die gelden voor de commerciële sector uit te breiden tot de hobbyhouders. Deze maatregelen gelden niet voor houders van niet-bedrijfsmatig pluimvee dat in de bebouwde kom wordt gehouden. Het risico van insleep in de bebouwde kom is significant minder, omdat trekvogels de bebouwde kom doorgaans nauwelijks als foerageer- of rustplaats gebruiken. Het voorgaande is neergelegd in het aangepaste artikel 2, onderdeel b, van de Tijdelijke regeling (artikel I, onderdeel B, van de onderhavige regeling).

Als gevolg van onderhavige regeling dienen thans ook houders van niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee (hobbyhouders, beheerders van kinderboerderijen), voor zover dit pluimvee buiten de bebouwde kom wordt gehouden, het risico te beoordelen dat het door hen gehouden pluimvee in contact komt met trekvogels of hun uitwerpselen. Via het internet (www.hetlnvloket.nl) en op het departement zijn (gedetailleerde) kaarten beschikbaar die de houder van niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee kunnen ondersteunen bij de beoordeling van de risico’s. In het geval een houder van niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee zijn dieren houdt in een verblijf met een hoog risico dient hij passende maatregelen te nemen. Op grond van de Tijdelijke regeling zijn in dit geval ten minste het niet doorlaatbaar afdichten aan de bovenzijde van de al dan niet beperkte uitloop en het afschermen met grofmazige netten van de zijkanten van de uitloop aan te merken als passend. Houders van wie het niet-bedrijfsmatige pluimvee in een verblijf met een laag risico worden in artikel 4, vierde lid, van de Tijdelijke regeling uitgezonderd van de verplichting om maatregelen te nemen. Zij worden evenwel blijvend geadviseerd om maatregelen te treffen ter voorkoming van besmetting.

Reiniging en ontsmetting

Ter voorkoming van de insleep van AI moeten vervoermiddelen die levend pluimvee en broedeieren in derde landen, of in EU-lidstaten waar een uitbraak van hoogpathogene AI is bevestigd, hebben vervoerd en leeg terugkeren uit die derde landen of betreffende lidstaten worden gereinigd en ontsmet. Een vervoermiddel is leeg in de zin van onderhavige regeling indien deze niet met pluimvee of broedeieren is beladen. Een uitbraak in een lidstaat geldt als bevestigd op het moment dat autoriteiten van deze lidstaat een uitbraak bij de Europese Commissie hebben gemeld. De reiniging en ontsmetting moeten plaatsvinden ongeacht of de vervoermiddelen in het derde land of de bedoelde lidstaat al zijn gereinigd en ontsmet. De reiniging en ontsmetting dienen zo snel mogelijk na binnenkomst te geschieden.

Binnen 24 uur na binnenkomst in Nederland moet een bewijs van reiniging en ontsmetting worden overgelegd aan de Voedsel en Warenautoriteit. Dit bewijs kan bijvoorbeeld een factuur van de reiniging en ontsmetting zijn of een verklaring van de exploitant van de reinigings- en ontsmettingsplaats dat de reiniging en ontsmetting heeft plaatsgevonden. Uit oogpunt van controle en handhaving dient het bewijs van reiniging en ontsmetting in het vervoermiddel daarna bewaard te worden. De reiniging en ontsmetting dient uitgevoerd te worden overeenkomstig de voorschriften die voor de reiniging en ontsmetting voor evenhoevigen gelden. Deze voorschriften zijn opgenomen in bijlage 10 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s. Onder meer dienen alle losse voorwerpen en verwijderbare voorwerpen dienen apart gereinigd en ontsmet te worden. Te denken valt bijvoorbeeld aan kratten waarin het pluimvee is vervoerd, alsmede allerlei voorwerpen die gebruikt zijn om het pluimvee in of uit het vervoermiddel te brengen.

De reiniging en ontsmetting mag alleen plaatsvinden op reinigings- en ontsmettingsplaatsen die zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 78 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

§ 3. Administratieve lasten

Uit de onderhavige regeling vloeien nieuwe administratieve lasten voor het bedrijfsleven voort. De administratieve lasten bestaan uit het opmaken en het overleggen aan de VWA van het bewijs van reiniging en ontsmetting en het bewaren van dit bewijs in het vervoermiddel. Dit zal per bewijs gemiddeld 10 minuten in beslag nemen. Verwacht wordt dat ongeveer 10 keer per week een dergelijk bewijs opgesteld moet worden, hetgeen op jaarbasis een administratieve lastenverhoging van ten hoogste 1/6 x 10 x 52 x € 30,– = € 2600,00 zou betekenen. Het betreft hier echter een tijdelijke regeling.

De aanscherping van het systeem van vroege detectie leidt in principe niet tot een toename van de administratieve lasten. In de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekte en zoönosen en TSE’s zijn thans meer omstandigheden opgenomen die aanleiding geven tot een melding. De verwachting is dat dit niet zal leiden tot wezenlijk meer meldingen, maar voornamelijk tot meldingen in een eerder stadium. De gegevens die de pluimveehouder gebruikt om te bepalen of er van een omstandigheid die aanleiding geeft tot een melding zijn aanwezig of het bedrijf, zoals gegevens over de eiproductie.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

overeenkomstig het door de Minister

genomen besluit

De Secretaris-Generaal,

C.J. Kalden

  • 1

    Stcrt. 2005, nr. 187.

  • 2

    Stcrt. 2005, 120; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 27 september 2005 (Stcrt. 193).

Naar boven