Regeling representatiekostenvergoeding OCW 2005

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 oktober 2005, nr. HRM/2005/44242, houdende vaststelling van departementale regels met betrekking tot het vergoeden van representatiekosten (Regeling representatiekostenvergoeding OCW 2005)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2, tweede lid, van het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel (Stb. 527, 1993);

Gehoord het Departementaal Georganiseerd Overleg van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ambtenaar:

– degene wiens functie is opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage,

– degene die door een directeur of hoofd van een diensteenheid vanwege de noodzakelijke (externe) contacten een persoonsgebonden representatiekostenvergoeding krijgt toegewezen, onder voorbehoud van goedkeuring door de secretaris-generaal;

b. bevoegd gezag:

– de secretaris-generaal voor zover het betreft de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal, de voorzitter van de Onderwijsraad, de inspecteur-generaal van het onderwijs en degenen die vallen onder de centrale personeelsvoorziening;

– de directeuren-generaal voor zover het betreft de directeuren en hoofden van diensteenheden die tot hun portefeuille behoren;

– de directeuren en hoofden van diensteenheden voor zover het betreft hun medewerkers;

c. representatiekosten:

– de kosten welke voortvloeien uit de eisen die de uitoefening van de functie stelt ten aanzien het onderhouden van externe contacten en die niet declarabel zijn.

Artikel 2

1. Aan de ambtenaar wordt maandelijks een vaste representatiekostenvergoeding toegekend.

2. De hoogte van de representatiekostenvergoeding is afhankelijk van de functie die wordt bekleed en is vastgelegd in de bij dit besluit behorende bijlage.

3. De ambtenaar ontvangt de representatiekostenvergoeding voor zolang hij de functie bekleedt uit hoofde waarvan hij de vergoeding ontvangt.

Artikel 3

De ambtenaar kan de volgende kosten niet declareren:

kosten in verband met aanschaf van kleding en schoeisel;

kosten in verband met aanpassing en inrichting van de eigen woning;

kosten in verband met persoonlijke verzorging;

kosten in verband met ontvangsten van bescheiden omvang in de eigen woning;

fooien;

het aanbieden van een drankje en rookwaar aan een zakenrelatie tijdens een bespreking, anders dan tijdens een lunch of diner;

het aanbieden van attenties of geschenken ter zake van recepties, jubilea en dergelijke aan medewerkers, collega’s of zakenrelaties;

vakliteratuur, abonnementen en kantoorbenodigdheden, voor zover deze niet rechtstreeks door de werkgever worden betaald;

contributies vakvereniging, niet zijnde een beroepsvereniging.

Artikel 4

De maandelijks toe te kennen representatiekostenvergoeding wordt gebruteerd waarna loonheffing wordt ingehouden.

Artikel 5

De ambtenaar die bij datum ingang van dit besluit uit hoofde van een vroegere functie een persoonsgebonden representatiekostenvergoeding ontvangt, behoudt deze tot aan de datum waarop het bevoegd gezag een nadere beslissing neemt.

Artikel 6

Het ‘Besluit representatiekostenvergoeding OCenW 2002’ wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 oktober 2005.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling representatiekostenvergoeding OCW 2005.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 oktober 2005.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel (Stb. 452, 1993) regelt de vergoeding van representatiekosten in de sector Rijk. Het motief voor de verlening van een representatiekostenvergoeding is gelegen in de omstandigheid dat de juiste uitoefening van de functie representatieve verplichtingen met zich brengt, waarbij er vanuit kan worden gegaan dat daarmee bij de vaststelling van het ambtelijk inkomen geen rekening is gehouden. In verband hiermee ontvangen binnen het Ministerie van OCW een aantal functionarissen een representatiekostenvergoeding.

De toekenning daarvan was gebaseerd op het ‘Besluit representatiekostenvergoeding OCenW 2002’.

Dit besluit wordt door de onderwerpelijke regeling vervangen.

Thans is anders dan in de oude regeling, de goedkeuring vereist van de secretaris-generaal alvorens tot toekenning wordt besloten van een representatiekostenvergoeding aan een andere functionaris dan vermeld in de bijlage bij de regeling. Voorts is de opsomming van de niet-declarabele kosten in artikel 3 aangevuld. Indien de ambtenaar een representatiekostenvergoeding op grond van deze regeling ontvangt kan hij de kosten als bedoeld in artikel 3 niet declareren. Tot slot is de lijst van functionarissen die in aanmerking komen voor een representatiekostenvergoeding, geactualiseerd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage

Het maximum aan representatietoelage toe te kennen bedrag wordt periodiek door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld. Binnen OCW wordt hierbij de volgende onderverdeling aangebracht. De bedragen zijn gerangschikt in een aantal categorieën.

Categorie I

€  255,93 per maand

Categorie II

€  191,19 per maand

Categorie III

€  128,19 per maand

Categorie IV

€  88,15 per maand

Lijst van functies die binnen het Ministerie van OCW in aanmerking komen voor een representatietoelage

Functie

Categorie

Netto bedrag

  

Per maand in €

Secretaris-generaal

I

255,93

Plaatsvervangend secretaris-generaal

II

191,19

Directeur-generaal

II

191,19

Inspecteur-generaal IO

II

191,19

Hoofddirecteur CFI

II

191,19

Directeur Voorlichting

II

191,19

Plaatsvervangend directeur Voorlichting

II

191,19

Directeuren Bestuursdepartement

III

128,19

Projectdirecteuren

III

128,19

Directeuren CFI

III

128,19

Hoofdinspecteur IO

III

128,19

Hoofdinspecteur Rijksinspectie voor de Archeologie

III

128,19

Algemeen secretaris Onderwijsraad

III

128,19

Algemeen secretaris Raad voor Cultuur

III

128,19

Secretaris Adviesraad voor Wetenschap- en technologiebeleid

III

128,19

Algemeen Rijksarchivaris

III

128,19

Directeur Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek/Rijksdienst voor Monumentenzorg

III

128,19

Directeur Instituut Collectie Nederland

III

128,19

Directeur Inspectie Cultuur Erfgoed

III

128,19

Naar boven