Regeling toezichtkosten Wet toezicht effectenverkeer 1995 jaar 2000

11 oktober 2005

Nr. FM 2005-02295 M

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 42 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

b. de minister: de Minister van Financiën;

c. de toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten;

d. inkomsten: baten uit effectengerelateerde activiteiten.

Artikel 2

Aan de effecteninstellingen die in het jaar 2000 in Nederland gevestigd waren en over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet beschikten, aan de instellingen te wier laste effecten waren uitgegeven die in het jaar 2000 waren toegelaten tot de notering van een op grond van artikel 22, eerste lid, van de wet erkende effectenbeurs, alsmede aan de kredietinstellingen die in het jaar 2000 over een vergunning als bedoeld in artikel 6 of artikel 38 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 beschikten en ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder h, van de wet als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder hun diensten mochten aanbieden of verrichten, wordt door de toezichthouder een bedrag in rekening gebracht ter vergoeding van de op het jaar 2000 betrekking hebbende kosten als bedoeld in artikel 42 van de wet.

Artikel 3

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, wordt voor zover het betreft het tijdvak van 1 januari tot 15 augustus 2000 als volgt vastgesteld:

a. voor effecteninstellingen, niet zijnde effecteninstellingen als bedoeld onder c, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet was verleend:

1°. indien zij uitsluitend als vermogensbeheerder diensten aanboden of verrichtten: € 62.205;

2°. indien zij uitsluitend werkzaam waren als marketmaker: € 33.796;

3°. overige effecteninstellingen: € 69.062;

b. voor kredietinstellingen waaraan in het jaar 2000 een vergunning als bedoeld in artikel 6 of artikel 38 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 was verleend en die ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder h, van de wet als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder hun diensten mochten aanbieden of verrichten, niet zijnde kredietinstellingen als bedoeld onder c: € 25.470;

c. voor effecteninstellingen en kredietinstellingen die in het jaar 2000 waren toegelaten tot een op grond van artikel 22 van de wet erkende effectenbeurs: de som van de bedragen, berekend overeenkomstig het tweede lid.

2. Het bedrag bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt berekend als de som van het hierna onder a, b, c, d of e te noemen bedrag per functie, vermeerderd met het hierna onder f te noemen bedrag op basis van eigen vermogen:

a. voor tot de Effectenbeurs van Amsterdam Exchanges NV toegelaten commissionairs en niet-effectenkredietinstellingen: € 67.593;

b. voor tot de optiehandel aan de door Amsterdam Exchanges NV gehouden AEX-Optiebeurs toegelaten public order members: € 50.450;

c. voor tot de optiehandel aan de door Amsterdam Exchanges NV gehouden AEX-Optiebeurs toegelaten marketmakers: € 16.653;

d. voor tot de futureshandel aan de door Amsterdam Exchanges NV gehouden AEX-Optiebeurs toegelaten tussenpersonen: € 16.553;

e. voor tot de futureshandel aan de door Amsterdam Exchanges NV gehouden AEX-Optiebeurs toegelaten traders: € 6.857;

f. voor instellingen met een eigen vermogen van:

1°. minder dan ƒ 1 miljoen per 31 december 1998: € 17.143;

2°. ƒ 1 miljoen of meer, doch kleiner dan ƒ 25 miljoen per 31 december 1998: € 38.695;

3°. ƒ 25 miljoen of meer per 31 december 1998: € 96.000.

Artikel 4

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, wordt voor zover het betreft het tijdvak van 15 augustus tot en met 31 december 2000 als volgt vastgesteld voor de in dat artikel bedoelde instellingen met genoten inkomsten over 1999:

a. tot ƒ 2.500.000: € 1.740;

b. van ƒ 2.500.000 tot ƒ 5.000.000: € 3.480;

c. van ƒ 5.000.000 tot ƒ 10.000.000: € 6.960;

d. van ƒ 10.000.000 tot ƒ 20.000.000: € 13.915;

e. van ƒ 20.000.000 tot ƒ 40.000.000: € 27.830;

f. van ƒ 40.000.000 tot ƒ 80.000.000: € 55.665;

g. van ƒ 80.000.000 tot ƒ 160.000.000: € 111.130;

h. van ƒ 160.000.000 tot ƒ 320.000.000: € 222.655;

i. van ƒ 320.000.000 tot ƒ 1.280.000.000: € 260.925;

j. boven ƒ 1.280.000.000: € 347.900.

2. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, wordt voor zover het betreft het tijdvak van 15 augustus tot en met 31 december 2000 voor beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal als bedoeld in artikel 76a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek te wier laste effecten waren uitgegeven die waren toegelaten tot de notering van een op grond van artikel 22, eerste lid, van de wet erkende effectenbeurs, vastgesteld op € 870.

Artikel 5

Deze regeling is niet van toepassing ten aanzien van instellingen als bedoeld in artikel 2 waaraan reeds bij onherroepelijke beschikking van de toezichthouder een bedrag in rekening is gebracht ter vergoeding van de op het jaar 2000 betrekking hebbende kosten als bedoeld in artikel 42 van de wet.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, G. Zalm.

Toelichting

Algemeen

In deze regeling wordt, met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam (hierna: de Rechtbank) van 18 juli 2005, in de zaken met de kenmerken BC BC 01/1259-ZWI, BC 01/1333-ZWI, BC 01/2070-ZWI, BC 01/2146-ZWI, de toerekening over het jaar 2000 van de door te berekenen toezichtkosten, opnieuw vastgesteld voor effecteninstellingen die in het desbetreffende jaar beschikten over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet, instellingen te wier laste effecten waren uitgegeven die in dat jaar waren toegelaten tot de notering van een op grond van artikel 22, eerste lid, van de wet erkende effectenbeurs, en kredietinstellingen die in het jaar 2000 over een vergunning als bedoeld in artikel 6 of artikel 38 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 beschikten en ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder h, van de wet als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder hun diensten mochten aanbieden of verrichten. De werking van de regeling is beperkt tot de instellingen ten aanzien waarvan de kostentoerekening over het jaar 2000 nog niet definitief vaststaat.

Op 15 augustus 2000 is de Regeling toezichtkosten Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: de nieuwe kostenregeling) in werking getreden1 . Daarbij is de Kostenregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: de oude kostenregeling) ingetrokken. In de Vaststellingsregeling 2000 die per 15 augustus 2000 in werking trad, zijn de bedragen voor het gehele jaar 2000 vastgesteld op basis van de nieuwe kostenregeling. Vervolgens heeft de Autoriteit Financiële Markten (destijds nog Stichting Toezicht Effectenverkeer geheten), met toepassing van de nieuwe regeling en de Vaststellingsregeling 2000, heffingen opgelegd over het jaar 2000.

De Rechtbank heeft, naar aanleiding van een door verschillende instellingen tegen de opgelegde heffingen ingesteld beroep, geoordeeld dat de heffingen voorzover deze betrekking hebben op een periode gelegen vóór 15 augustus 2000, niet zonder meer konden worden gebaseerd op de nieuwe kostenregeling en de daarop gebaseerde Vaststellingsregeling 2000. Nu de nieuwe regeling onmiddellijke werking had met ingang van 15 augustus 2000, de oude regeling per die datum was vervallen en voorts niet was voorzien in overgangsrecht, konden de heffingen op grond van de nieuwe kostenregeling ook niet zien op een periode die voor die datum was gelegen. Heffing over het tijdvak van 1 januari tot 15 augustus kan echter, aldus de Rechtbank, alsnog overeenkomstig de systematiek van de oude kostenregeling plaatsvinden nadat hierover door de minister een nadere regeling is vastgesteld. Voorts dienen voor het tijdvak vanaf 15 augustus 2000 de bedragen als bedoeld in artikel 3 van de Vaststellingsregeling 2000 naar het oordeel van de Rechtbank buiten toepassing te blijven, omdat deze niet zijn gerelateerd aan een aan de periode 15 augustus 2000 tot 1 januari 2001 tijdsevenredig deel van de begroting van de Autoriteit Financiële Markten. Ook hiertoe acht de Rechtbank, een nadere regeling van de minister nodig.

In deze regeling wordt aldus, op de grondslag van artikel 42 van de wet en met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank, een basis geboden voor een eenmalige doorberekening aan de desbetreffende instellingen van de toezichtkosten die betrekking hebben op het jaar 2000, waarbij een onderscheid wordt aangebracht tussen het tijdvak van 1 januari tot 15 augustus, voor welk tijdvak de kostentoerekening wordt gebaseerd op de systematiek zoals deze gold onder de oude kostenregeling, en het tijdvak van 15 augustus tot en met 31 december, voor welk tijdvak de toerekening overeenkomstig de systematiek van de nieuwe kostenregeling geschiedt.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Zoals in het algemene deel van de toelichting is aangegeven, is het bedrag voor het jaar 2000 samengesteld uit twee componenten, die ieder betrekking hebben op een tijdvak. Het bedrag is gebaseerd op de door de toezichthouder voor het jaar 2000 vastgestelde begroting2 , en wordt samengesteld uit een component die betrekking heeft op het tijdvak van 1 januari tot 15 augustus 2000 (artikel 3) en een component die betrekking heeft op het tijdvak van 15 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 (artikel 4).

Als uitgangspunt voor de toerekeningssystematiek zijn de beide in het jaar 2000 toepasselijke kostenregelingen gehanteerd.

Artikel 3

Het bedrag is voor het tijdvak van 1 januari tot 15 augustus 2000 op de volgende wijze samengesteld. Aan de in Nederland gevestigde effecteninstellingen waaraan in het jaar 2000 een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet was verleend, wordt een bedrag in rekening gebracht dat afhankelijk is van de diensten die de instelling in die periode verrichtte of aanbood. Aan de kredietinstellingen waaraan in het jaar 2000 een vergunning als bedoeld in artikel 6 of artikel 38 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 was verleend, wordt, indien zij ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder h, van de wet als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder hun diensten mochten aanbieden of verrichten, ten hoogste het aan de effecteninstellingen in rekening te brengen bedrag in rekening gebracht, verminderd in evenredigheid met de mate waarin de kosten van het toezicht op de in dit lid bedoelde kredietinstellingen lager waren dan de kosten van het toezicht op de in het tweede lid bedoelde effecteninstellingen.

In afwijking hiervan wordt aan de effecteninstellingen en kredietinstellingen die in het jaar 2000 waren toegelaten tot de handel aan een op grond van artikel 22 van de wet erkende effectenbeurs een bedrag in rekening gebracht dat (i) is samengesteld uit een bedrag dat afhankelijk is van de functies waarin de instelling tot de desbetreffende effectenbeurs was toegelaten, alsmede van de mate waarin reeds uit anderen hoofde uitgeoefend toezicht invloed had op de kosten van het toezicht, en (ii) een bedrag dat afhankelijk is van de omvang van het eigen vermogen van de instelling. De gekozen formulering en systematiek sluiten aan bij artikel 5, eerste, tweede en zesde lid, van de Kostenregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995, zoals deze gold tot 15 augustus 2000. Opgemerkt zij dat laatstgenoemde kostenregeling voor de periode tot 15 augustus 2000 geen grondslag bood voor doorberekening van toezichtkosten die betrekking hadden op effectenuitgevende instellingen

Artikel 4

Het bedrag is voor het tijdvak van 15 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 op de volgende wijze vastgesteld. Aan de in Nederland gevestigde effecteninstellingen waaraan in het jaar 2000 een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet was verleend, wordt een bedrag in rekening gebracht dat wordt vastgesteld aan de hand van de effectengerelateerde inkomsten van deze effecteninstellingen, gegenereerd in het jaar 1999, gerangschikt in een aantal bandbreedtes. Daarnaast wordt aan de kredietinstellingen waaraan in het jaar 2000 een vergunning als bedoeld in artikel 6 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 was verleend en die ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder h, van de wet als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder hun diensten mochten aanbieden of verrichten, volgens dezelfde systematiek een bedrag in rekening gebracht Aan beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal als bedoeld in artikel 76a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek te wier laste effecten waren uitgegeven die waren toegelaten tot de notering van een op grond van artikel 22, eerste lid, van de wet erkende effectenbeurs wordt een vast bedrag in rekening gebracht. De gekozen formulering sluit aan bij artikel 5, eerste, tweede, derde en zevende lid, Regeling toezichtkosten Wet toezicht effectenverkeer 1995, zoals deze gold vanaf 15 augustus 2000. Op grond van deze regeling konden ook toezichtkosten worden doorberekend aan effectenuitgevende instellingen. De toerekening van de toezichtkosten voor het tijdvak vanaf 15 augustus komt neer op een tijdsevenredige toerekening van de bedragen zoals deze waren vastgesteld in de Vaststellingsregeling bedragen Regeling toezichtkosten Wet toezicht effectenverkeer 1995 voor 2000 (Staatscourant 200, 137).

Artikel 5

Instellingen die reeds een bedrag hebben betaald ter vergoeding van de op het jaar 2000 betrekking hebbende toezichtkosten, zijn niet opnieuw een bedrag verschuldigd, indien het besluit dat ten grondslag ligt aan het reeds in rekening gebrachte bedrag onherroepelijk is op het moment van inwerkingtreding van deze regeling. Dit artikel bepaalt dat deze regeling niet op deze instellingen van toepassing is.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven