Regeling gegevensverstrekking Wet milieubeheer aan het Inspectoraat-Generaal VROM

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 oktober 2005, nr. DJZ2005186959, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, houdende regels over het verstrekken van gegevens door bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving van het bij of krachtens de Wet milieubeheer bepaalde zijn belast, aan het Inspectoraat-Generaal VROM (Regeling gegevensverstrekking Wet milieubeheer aan het Inspectoraat-Generaal VROM)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 21.3, derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder de wet: de Wet milieubeheer.

Artikel 2

1. Een bestuursorgaan dat met de uitvoering of de handhaving van het bij of krachtens de wet bepaalde is belast, verstrekt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, zo spoedig mogelijk na het tijdstip waarop het de beschikking daarover heeft gekregen, aan de inspecteur ten aanzien van inrichtingen of inrichtingen behorende tot een categorie waarvan de inspecteur schriftelijk heeft aangegeven gegevens te willen ontvangen. De inspecteur geeft het tijdstip aan tot wanneer hij de gegevens wil ontvangen.

2. Onder gegevens worden verstaan:

a. een afschrift van het milieu-effectrapport, bedoeld in hoofdstuk 7 van de wet en de gegevens die daar op betrekking hebben;

b. een afschrift van een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 8 van de wet en de gegevens die betrekking hebben op het verlenen, wijzigen en intrekken van een vergunning;

c. afschriften van meldingen en verklaringen bij wijziging van een inrichting of van de werking daarvan als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de wet;

d. afschriften van meldingen als bedoeld in artikel 8.41, eerste lid, van de wet, met betrekking tot het oprichten of het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan;

e. afschriften van nadere eisen als bedoeld in artikel 8.42 van de wet;

f. afschriften van toezichtrapporten;

g. afschriften van correspondentie met de houder van een inrichting over de naleving van het bij of krachtens de wet gestelde;

h. afschriften van gedoogbeschikkingen en ontwerpen daarvan;

i. afschriften van handhavingsbeschikkingen en ontwerpen daarvan.

3. In afwijking van het eerste lid kan de inspecteur schriftelijk aangeven dat hij met betrekking tot de daarbij aangegeven inrichtingen of een categorie van inrichtingen slechts een daarbij aangegeven deel van de gegevens, genoemd in het tweede lid, wil ontvangen.

4. Eenmaal per kwartaal zendt het bestuursorgaan een overzicht van de bij hem binnengekomen klachten over de inrichtingen, bedoeld in het eerste lid, aan de inspecteur.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gegevensverstrekking Wet milieubeheer aan het Inspectoraat-Generaal VROM.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 3 oktober 2005.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, S.M. Dekker.

Toelichting

Algemeen

Op 25 februari 2005 is de wet van 22 oktober 2003 tot wijziging van diverse wetten in verband met de instelling van het Inspectoraat-Generaal VROM en ter verbetering van de doelmatigheid van gegevensverstrekking met het oog op toezicht1 in werking getreden. Daarmee samenhangend zijn ook een aantal besluiten2 en ministeriële regelingen3 aangepast.

Ten gevolge van deze wetswijziging geldt nog maar in een beperkt aantal gevallen de verplichting om de inspecteur in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over het ontwerp van een beschikking. Op grond van de Regeling advisering Inspectoraat-Generaal VROM4 van 14 januari 2005 geldt deze verplichting alleen nog voor de volgende categorieën van inrichtingen: de inrichtingen waarvoor een milieujaarverslag moet worden opgesteld, de inrichtingen die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit risico’s zware ongevallen en de eindverwerkers van afvalstoffen (afvalverbrandingsinstallaties en stortplaatsen).

Het kan voor een adequate handhaving van het bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde echter noodzakelijk zijn, dat de inspecteur ook kan beschikken over informatie over bedrijven waarvoor niet de verplichting voor het bestuursorgaan geldt om hem in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen. In de wet van 22 oktober 2003 is voor verschillende wetten van VROM de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling te bepalen, dat bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving van die VROM-wetten zijn belast, gegevens verstrekken aan de inspecteur.

Voor de Wet milieubeheer voorziet deze regeling daarin. Ik acht het samen met het Inspectoraat-Generaal VROM nu noodzakelijk dat het Inspectoraat-Generaal op de aangewezen wijze systematisch informatie kan ontvangen op grond van de Wet milieubeheer. Dat is niet het geval ten aanzien van de andere VROM-wetten, op grond waarvan ook de mogelijkheid bestaat om bij ministeriële regeling te bepalen, dat bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving zijn belast gegevens verstrekken aan de inspecteur. Voor andere wetten dan de Wet milieubeheer volstaat vooralsnog de bepaling die aan het Inspectoraat-Generaal de bevoegdheid toekent om toezicht uit te oefenen op de uitvoering en de handhaving van die wet, waarbij een aantal artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is verklaard (zie bijvoorbeeld artikel 21.3, eerste en tweede lid van de Wet milieubeheer). Alleen wanneer de noodzaak zich daartoe echt voordoet, zal in de toekomst voor één of meer andere wetten worden geregeld dat gegevens aan de inspecteur worden verstrekt.

Artikel 21.3, derde lid, van de Wet milieubeheer biedt de juridische grondslag voor de onderhavige regeling. Op grond daarvan kan bij ministeriële regeling worden bepaald, dat bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving zijn belast gegevens verstrekken aan de inspecteur. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tijdstip waarop, de frequentie waarmee en de vorm waarin de gegevens worden verstrekt.

In de onderhavige regeling zijn ten aanzien van die onderwerpen regels opgenomen.

Tevens kan bij de regeling worden bepaald dat de daarin gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven gevallen.

Hieraan is in de regeling invulling gegeven door te bepalen dat de inspecteur aan het bestuursorgaan aangeeft over welke inrichtingen of over welke categorieën van inrichtingen hij informatie wil ontvangen. Daarmee is de informatieplicht van de bestuursorganen beperkt tot de door de inspecteur aangegeven inrichtingen of categorieën van inrichtingen.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de regeling stelt de inspecteur het desbetreffende bestuursorgaan schriftelijk op de hoogte ten aanzien van welke inrichtingen of van welke categorieën inrichtingen hij informatie wil ontvangen. De inspecteur zal van deze bevoegdheid gebruik maken voor inrichtingen of categorieën van inrichtingen, waarvoor op grond van aard en omvang van klachten, specifieke milieuproblemen of anderszins tijdelijk bijzondere aandacht van de inspecteur nodig is.

Als daartoe aanleiding is, kan de inspecteur bovendien op grond van artikel 21.3, tweede lid, van de wet aan het betrokken bestuursorgaan om (aanvullende) informatie verzoeken of deze zo nodig vorderen. In dat artikellid zijn onder meer de artikelen 5:16, 5:17 en 5:20 van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond van artikel 5:16 Awb is een toezichthouder bevoegd inlichtingen te vorderen. Artikel 5:17 Awb geeft een toezichthouder de bevoegdheid inzage van zakelijke gegevens en bescheiden te vorderen. In artikel 5:20 Awb is de verplichting voor een ieder opgenomen om alle medewerking te verlenen die een toezichthouder kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Eerste lid

De inspecteur stelt het bestuursorgaan schriftelijk op de hoogte ten aanzien van welke inrichtingen of categorieën van inrichtingen hij gegevens wil ontvangen. Daarbij geeft hij aan tot wanneer de gegevens verstrekt moeten worden. Vanaf het moment dat het bestuursorgaan op de hoogte is gesteld, moet het de gegevens verstrekken die in het tweede lid zijn opgesomd, zodra het zelf over deze gegevens beschikt. Als daartoe aanleiding is, kan de inspecteur de termijn voor het verstrekken van de gegevens verlengen.

De inspecteur kan ook aangeven dat hij informatie wil ontvangen over een bepaalde categorie van inrichtingen. Indien de categorie van inrichtingen niet samenvalt met een categorie die is aangewezen in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, dient de inspecteur de categorie duidelijk te omschrijven en af te bakenen.

Tweede lid, onder a en b

Met de gegevens die onder a en b worden genoemd, worden de gegevens bedoeld die betrekking hebben op de verschillende procedurele stappen die op grond van de Wet milieubeheer genomen moeten worden die samenhangen met het milieu-effectrapport en het verlenen, wijzigen en intrekken van een vergunning. Het gaat dan bijvoorbeeld om de gegevens die de initiatiefnemer van een milieu-effectrapport en de aanvrager van een vergunning zenden aan het bevoegd gezag, de bij het bestuursorgaan ingediende adviezen en de ingediende bedenkingen. Ten aanzien van de vergunningsprocedure gaat het in ieder geval om die gegevens die de aanvrager van een vergunning op grond van hoofdstuk 5 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer aan het bestuursorgaan verstrekt. Tevens gaat het ook om de documenten die het bevoegd gezag zelf verzendt in het kader van genoemde procedures. Als in het kader van een vergunningprocedure een bestuursorgaan een bedrijfsmilieuplan of een energie-efficiencyplan verlangt en ontvangt, dan dient het bestuursorgaan dat plan ook aan de inspecteur te zenden.

Derde lid

Ten behoeve van een adequate handhaving van het bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde kan de inspecteur behoefte hebben aan een goede informatievoorziening. Per geval kan de informatiebehoefte echter verschillen. In het tweede lid van artikel 2 zijn daarom verschillende gegevens genoemd, die voor de informatievoorziening van de inspecteur nodig kunnen zijn. In het derde lid van artikel 2 is de mogelijkheid voor de inspecteur opgenomen om aan te geven dat hij slechts die gegevens, genoemd in het tweede lid, wil ontvangen die voor hem relevant zijn met betrekking tot een bepaalde inrichting of een bepaalde categorie van inrichtingen. Daarmee kan voorkomen worden dat een bestuursorgaan meer informatie verstrekt dan voor de inspecteur noodzakelijk is.

Vierde lid

Het bestuursorgaan zendt aan de inspecteur éénmaal per kwartaal een overzicht van klachten die bij het bestuursorgaan zijn binnengekomen. Het gaat hierbij om klachten over het niet-naleven van bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde regels door de bedrijven ten aanzien waarvan de inspecteur op grond van het eerste lid heeft aangegeven gegevens te willen ontvangen. De verplichting op grond van het vierde lid vervalt voor het bestuursorgaan indien er geen inrichtingen of categorieën van inrichtingen meer zijn aangewezen op grond van het eerste lid.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S.M. Dekker

Naar boven