Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005 tweede fase

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 27 september 2005, nr. WJZ 5061306, tot verstrekking van subsidies in een derde pilot aan kennisinstellingen voor het beantwoorden van kennisvragen van ondernemers (Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005 tweede fase)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Economische Zaken;

b. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;

c. kennisinstelling: een publieke kennisinstelling, of een onderzoeksafdeling;

d. publieke kennisinstelling:

1°. een onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder i van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis;

2°. een andere dan onder 1° bedoelde geheel of gedeeltelijk meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

3°. een geheel of gedeeltelijk meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1°, of een geheel of gedeeltelijk meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden, indien deze instelling is gevestigd in Noordrijn-Westfalen of Vlaanderen;

4°. een stichting zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden en in ieder geval:

a. geheel of gedeeltelijk meerjarig door een instelling als bedoeld onder 1°, 2° of 3° wordt gefinancierd of

b. onder overwegende zeggenschap staat van een zodanige instelling;

e. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

– volledig aansprakelijk vennoot is van of

– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

f. onderzoeksafdeling: een onderzoeksafdeling, die onderdeel vormt van een onderneming of groep die niet als hoofddoelstelling onderzoek en ontwikkeling heeft en die in 2003 kosten voor onderzoek en ontwikkeling had van ten minste € 60.000.000;

g. kennisoverdrachtsproject: een door een kennisinstelling verrichte activiteit, bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, beantwoorden van een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer of een aantal ondernemers gezamenlijk, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe technologie of technologische kennis met betrekking tot producten, processen of diensten;

h. innovatievoucher: een door de minister aan een ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een kennisoverdrachtsproject.

2. Geen kennisoverdrachtsproject in de zin van deze regeling is een project waarbij de beantwoording van een toepassingsgerichte kennisvraag uitsluitend plaatsvindt door het leveren van goederen, het geven van cursussen of het uitvoeren van verkoopgerichte marktactiviteiten.

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een kennisinstelling die voor eigen rekening en risico een kennisoverdrachtsproject heeft uitgevoerd en in verband daarmee een of meer geldigeinnovatievouchers overlegt.

2. Geen subsidie wordt verstrekt voor een kennisoverdrachtsproject in verband waarmee de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van het innovatievoucher verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan.

Artikel 3

1. De subsidie bedraagt het bedrag van de door de kennisinstelling voor het kennisoverdrachtsproject gemaakte kosten, exclusief eventueel in rekening te brengen omzetbelasting, maar niet meer dan € 7500 per innovatievoucher en niet meer dan € 75.000 in totaal.

2. Niet subsidiabel zijn:

a. kosten die in het kader van stages van studenten van publieke kennisinstellingen worden gemaakt;

b. aan derden, niet zijnde kennisinstellingen, verschuldigde kosten.

Artikel 4

Het subsidieplafond voor het in 2005 en 2006 verstrekken van subsidies bedraagt € 4.500.000.

§ 2

Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 5

1. Een aanvraag om subsidie wordt na afloop van het kennisoverdrachtsproject ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

2. De aanvraag moet uiterlijk op 30 juni 2006 zijn ontvangen. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend schriftelijk verzoek kan de minister deze termijn eenmalig verlengen.

3. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. de innovatievouchers die ten behoeve van de uitvoering van het kennisoverdrachtsproject zijn ingeleverd;

b. een beschrijving van het kennisoverdrachtsproject;

alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 6

De minister geeft een beschikking, inhoudende de subsidievaststelling, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 7

1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan deze regeling.

2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

Artikel 8

De minister kan bij de subsidievaststelling verplichtingen opleggen met betrekking tot het verlenen van medewerking door de subsidie-ontvanger aan een evaluatie van de toepassing van deze regeling.

§ 3

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 17 oktober 2005

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005 tweede fase.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3 te Den Haag.

Den Haag, 27 september 2005.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling betreft het vervolg op de Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005. Met deze regeling wordt de in 2004 gestarte pilot innovatievouchers voortgezet met meer beschikbare innovatievouchers en deels gewijzigde voorwaarden.

Achtergrond en inbedding

Zoals ook in de Innovatiebrief van 2 oktober 2003 (Kamerstukken II 2003–2004, 27406, nr. 4) is aangegeven maakt het MKB lang niet genoeg gebruik van kennis die anderen op de plank hebben liggen. Terwijl bestaande kennis juist een belangrijke rol kan spelen bij het ontwikkelen van nieuwe producten, processen of diensten. De kennisuitwisseling tussen MKB-ondernemingen en kennisinstituten verloopt in Nederland niet optimaal.

Het Innovatieplatform heeft daartoe in 2004 het voorstel gedaan om ter stimulering van kennisoverdracht en het gebruik van toepassingsgerichte kennis een innovatievoucher te introduceren.

Met de in september 2004 in werking getreden Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2004 en de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004 is hier uitvoering aan gegeven. Het betrof hier een pilotregeling waarmee op korte termijn ervaring met de werking van de innovatievouchers kon worden opgedaan Met deze regeling kwamen 100 innovatievouchers ter beschikking. Vanwege de grote belangstelling van de MKB-ondernemer voor de innovatievoucher en de succesvolle start van de pilot, is de pilot met de Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005 van 23 februari 2005 opgeschaald met in totaal 400 innovatievouchers extra met een maximale waarde van € 7500. Met de onderhavige pilotregeling vindt een nieuwe opschaling met 600 innovatievouchers van € 7500 plaats. Evenals bij de eerste opschaling wordt de inzet en het gebruik van de innovatievouchers iets aangepast aan de hand van ervaringen die zijn opgedaan met de voorgaande pilotregelingen.

Bij de huidige opschaling met 600 innovatievouchers blijft de brede doelstelling van de innovatievouchers gehandhaafd. Aan de hand van de resultaten van de pilotregelingen van 2004 en 2005 zal worden overwogen of de doelstelling aanpassing behoeft. De regeling is wel verder aangepast naar aanleiding van een aantal verworven praktische inzichten op basis van de monitoring (vereenvoudiging procedure voor gezamenlijk inleveren van innovatievouchers, langere periode voor indienen van de aanvraag) en van wensen van het MKB.

Op basis van de ervaringen van de pilotregeling van 2004 en de pilotregelingen van 2005 wordt vervolgens besloten over de verdere inzet van de innovatievoucher in 2006.

Met de innovatievoucher op basis van de onderhavige regeling wordt de ondernemer wederom in staat gesteld kennis in te kopen bij een kennisinstelling. Geheel nieuw is de mogelijkheid voor de MKB-ondernemer om de innovatievoucher in te leveren bij kennisinstellingen over de landsgrenzen.

Bij wijze van proef kan de innovatievoucher worden ingeleverd bij publieke kennisinstellingen die gevestigd zijn in de deelstaat Noordrijn-Westfalen van de Bondsrepubliek Duitsland en het Vlaams Gewest (Vlaanderen) van het Koninkrijk België. Het doel van deze proef is de grensoverschrijdende kennisuitwisseling te stimuleren. De keuze om de proef te beperken tot Noordrijn-Westfalen en Vlaanderen is ingegeven door het feit dat EZ met deze twee regio’s al initiatieven heeft ontplooid voor een verbeterde samenwerking op het gebied van kennis en innovatie zoals vastgelegd in intentieverklaringen met de overheden van Noordrijn-Westfalen en Vlaanderen. Aan de hand van de resultaten van deze proef zal verdere uitbreiding worden overwogen.

Hiertoe is een nieuwe definitie van een publieke kennisinstelling opgenomen. Deze definitie hanteert algemene criteria, die aangeven wanneer een kennisinstelling tot de publieke kennisinstellingen wordt gerekend. Op deze wijze is een aparte lijst met kennisinstellingen als bijlage zoals bij de regeling pilot innovatievouchers 2005 overbodig. Hiermede wordt tevens harmonisatie van het begrip publieke kennisinstelling in andere regelingen nagestreefd.

Voorts kan de MKB-ondernemer op eenvoudige wijze, zoals ook al mogelijk was in de eerste opschaling van 2005, bij een beperkte groep private ondernemingen kennis ‘inkopen’ en onderzoeksvragen uitzetten. Gezien de beperkte inzichten die deze uitbreiding tot nu toe heeft opgeleverd, wordt deze uitbreiding in deze tweede opschaling gehandhaafd.

Evenals in de eerste opschaling van 2005 wordt op grond van deze regeling de mogelijkheid vergroot om ervaring te krijgen met het door ondernemers gezamenlijk inleveren van hun innovatievouchers om een gezamenlijke kennisvraag aan een kennisinstelling voor te leggen. Uit de eerste pilot is namelijk gebleken dat, gezien de grote belangstelling, de kans dat ondernemers die gezamenlijk een kennisvraag hadden ook allen een innovatievoucher krijgen veel te klein is. In de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 tweede fase wordt wederom voor verzoeken om innovatievouchers van ondernemers die in de vorm van een samenwerkingsverband gezamenlijk een kennisvraag willen stellen, een aparte hoeveelheid innovatievouchers opgenomen.

Systematiek

De systematiek is ten opzichte van de eerste opschaling in 2005 niet gewijzigd. MKB-ondernemers kunnen bij de Minister van Economische Zaken (p/a SenterNovem) innovatievouchers aanvragen. De ondernemer kan vervolgens een vraag stellen aan een kennisinstelling en daarbij de innovatievoucher inleveren. Deze voucher is ten hoogste € 7500 waard.

De kennisinstelling vraagt vervolgens na de beantwoording van de vraag van de ondernemer (het kennisoverdrachtsproject) en onder inlevering van de innovatievouchers bij de minister (p/a SenterNovem) subsidie aan voor de gemaakte kosten die gepaard gaan met de beantwoording van de kennisvraag, tot een maximum van € 7500 per innovatievoucher.

Deze systematiek is juridisch vertaald door

1. Een regeling tot verstrekking van subsidies aan kennisinstellingen voor het beantwoorden van kennisvragen van ondernemers die een innovatievoucher hebben ingeleverd (deze regeling).

2. Een beleidsregel over de manier waarop de innovatievouchers kunnen worden aangevraagd en verdeeld. De beleidsregel richt zich tot de MKB-ondernemers. (Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 tweede fase).

Deze regeling richt zich derhalve op de kennisinstellingen die voor een MKB-ondernemer een kennisoverdrachtsproject hebben uitgevoerd waarvoor een innovatievoucher is ingeleverd.

Het gaat er primair om bedrijven die concrete kennisvragen hebben, maar die nog niet eerder aan een kennisinstelling voorlegden, te stimuleren dit nu wel te doen.

Subsidie kan ook worden verkregen voor een project waarbij ondernemers een aantal innovatievouchers hebben ‘gebundeld’. Dat wil zeggen dat deze ondernemers gezamenlijk een vraag stellen, waarbij ze de aan hen verstrekte vouchers gezamenlijk inleveren bij een kennisinstelling (zie ook de toelichting op artikel 3). Dit kan zowel gebeuren door ondernemers die op individuele basis een aanvraag om een innovatievoucher hebben ingediend, als door ondernemers die zich, vooraf, hebben verenigd in een samenwerkingsverband en die innovatievouchers hebben verkregen uit de speciaal voor samenwerkingsverbanden gereserveerde hoeveelheid vouchers. Deze laatsten zijn, in tegenstelling tot de eersten, verplicht hun vouchers gezamenlijk bij een kennisinstelling in te leveren.

Innovatievouchers kunnen niet ingezet worden voor al lopende projecten bij de desbetreffende kennisinstelling (zie artikel 2, tweede lid). Er is dan immers geen sprake meer van stimulerende werking van de vouchers.

De kennisinstellingen die op grond van deze pilotregeling subsidie kunnen aanvragen zijn ten eerste, net als in de pilot van 2004 en de eerste opschaling in 2005, publieke kennisinstellingen. Het zijn met name de publieke kennisaanbieders die niet gewend zijn om marktconform te opereren. De kenniskloof met MKB-ondernemingen is hier over de gehele linie aanwezig.

Voorts wordt net als in de eerste opschaling van 2005 in deze tweede opschaling ervaring opgedaan met een beperkte groep private ondernemingen als kennisaanbieder. Het betreft de private ondernemingen die niet als hoofddoel hebben het commercieel exploiteren van kennis en die in 2003 kosten hebben gemaakt op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van meer dan €  60 miljoen.

In de tweede opschaling van 2005 kunnen de Innovatievouchers ook voor het eerst worden ingewisseld bij kennisinstellingen in Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen.

Deze regeling wordt namens de minister uitgevoerd door SenterNovem.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In onderdeel b is een algemene definitie van een ondernemer opgenomen. In de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 tweede fase wordt nader geregeld welke ondernemers in aanmerking komen voor een innovatievoucher. Dit zijn ondernemers die vallen onder de Europese definitie voor kleine en middelgrote ondernemingen.

In verband met de zogenaamde de minimis-verordening zijn bepaalde ondernemingen (o.m. werkzaam in de vervoersector of indien zij werkzaamheden verrichten die verband houden met de productie, verwerking of verhandeling van bepaalde landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten) uitgezonderd. Aan deze ondernemers worden geen innovatievouchers verstrekt. De kennisinstelling die op grond van deze regeling subsidie aanvraagt behoeft niet te controleren of de ondernemer aan deze vereisten voldoet. Indien de ondernemer een origineel innovatievoucher overlegt dat op zijn naam is gesteld, mag de kennisinstelling ervan uitgaan dat aan de MKB- en de minimis-vereisten is voldaan.

Zoals uiteengezet in het algemeen deel van deze toelichting is de kring van kennisinstellingen die op grond van deze regeling subsidie kunnen aanvragen op andere wijze gedefinieerd. Op deze wijze wordt beter aangesloten bij de praktijkervaringen die zijn opgedaan bij de voorgaande pilot-regelingen. De nieuwe definitie voor publieke kennisinstelling in onderdeel d is tevens een voorzet van een gedeeltelijke harmonisatie van het begrippenkader in de subsidieregelingen van EZ in het kader van de onlangs aan het parlement aangekondigde project Herijking van het Financieel Instrumentarium (Kamerstukken II 2004–2005, 29800 XIII, nr. 73). Onder sub 1 van onderdeel d vallen de universiteiten, hogescholen en academische ziekenhuizen. Onderzoeksinstellingen die onderzoek en ontwikkeling verrichten en voor een minimum percentage van 10% meerjarig structureel door de overheid worden gefinancieerd vallen onder sub 2 van onderdeel d. Hierbij wordt incidentele financiering, bijvoorbeeld subsidie voor een project, niet beschouwd als structurele overheidsfinanciering. Onderzoeksinstellingen als TNO, ECN, Grondmechanica Delft en Top-Instituut Voedselwetenschappen, die voorheen in de bijlage bij de voorgaande pilotregelingen werden genoemd, vallen hier in elk geval onder.

Verder springt de in sub 3 van onderdeel d opgenomen mogelijkheid in het oog dat een ondernemer een kennisoverdrachtsproject kan laten uitvoeren door een kennisinstelling gevestigd in Noordrijn-Westfalen en Vlaanderen. Tenslotte houdt sub 4 van onderdeel d ook een uitbreiding in. Hieronder vallen stichtingen die zonder winstoogmerk activiteiten verrichten met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden. Deze activiteiten houden het door deze stichtingen zelf verricht onderzoek en ontwikkeling in. Het enkele verrichten van activiteiten als kennisintermediair valt hier niet onder. De stichtingen moeten voor ten minste 10% worden gefinancieerd door publieke kennisinstellingen als hiervoor bedoeld. Van overwegende zeggenschap is sprake als de publieke kennisinstelling de stichting (mede) heeft opgericht en invloed heeft op de samenstelling van het bestuur, de benoeming van de bestuursleden, de financiën van de stichting en op het personeelsbeleid.

De in de eerste opschaling van 2005 geïntroduceerde mogelijkheid om het kennisoverdrachtsproject te laten uitvoeren door de onderzoeksafdeling van een grote private onderneming is gehandhaafd. Het gaat daarbij om de onderzoeksafdeling, die onderdeel uitmaakt van een onderneming of een groep (zie onderdeel e; men spreekt vaak van concern) die niet als hoofddoel heeft het commercieel exploiteren van kennis en die in 2003 kosten heeft gemaakt op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van meer dan € 60 miljoen.

Het jaar 2003 blijft het referentiejaar. De cijfers zijn terug te vinden zijn in de financiële jaarstukken. Voor deze afbakening is gekozen omdat bij deze bedrijven doorgaans veel kennis in huis is die het bedrijf zelf niet inzet om tot innovatie van producten op de markt te komen. Deze kennis kan wel door MKB-ondernemingen gebruikt worden om tot innovaties op de markt te komen. De grens van uitgaven op het gebied onderzoek en ontwikkeling van €  60 miljoen is gekozen omdat zich hiermee een natuurlijk onderscheid aandient. Boven deze grens zit een beperkt aantal bedrijven. Voor deze pilot is dat gemakkelijker te monitoren. De bedrijven die onder deze grens zitten hebben uitgaven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling die aanzienlijk (bijna de helft) lager liggen. Daarmee is de grens makkelijk te handhaven.

In verband met de omschrijvingen van de onderdelen g en h, kennisoverdrachtsproject respectievelijk innovatievoucher, wordt in eerste instantie verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting. Uit de definitie van kennisoverdrachtproject blijkt dat één ondernemer met één kennisvraag naar een kennisinstelling kan gaan. Ter bevordering van de grensoverschrijdende kennisuitwisseling kan de ondernemer bij wijze van proef ook met zijn vraag naar een kennisinstelling in Noordrijn-Westfalen of Vlaanderen. Ondernemers kunnen hun innovatievouchers inzetten om een kennisinstelling een gezamenlijke vraag te laten beantwoorden. Dit kan zowel gebeuren door ondernemers die op individuele basis een innovatievoucher hebben aangevraagd en verkregen en die vervolgens besluiten om gezamenlijk een vraag te stellen, als door ondernemers die deelnemer zijn in een samenwerkingsverband. Deze laatsten hebben vooraf besloten om gezamenlijk een vraag te stellen en kunnen gebruik maken van de speciaal voor deelnemers in samenwerkingsverbanden gereserveerde innovatievouchers.

Voordeel daarvan is dat meer zekerheid bestaat dat alle deelnemers ook een innovatievoucher verkrijgen; nadeel is dat een deelnemer niet meer achteraf kan besluiten om zelfstandig een kennisoverdrachtsproject te laten uitvoeren (zie in verband hiermee de toelichting op de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 tweede fase). Het aantal innovatievouchers dat op deze manier kan worden ‘gebundeld’ is gemaximeerd, doordat op grond van het eerste lid van artikel 3 het subsidiebedrag per kennisoverdrachtsproject niet hoger kan zijn dan € 75.000 (zie ook de toelichting op artikel 3). Uit de definitie van innovatievoucher blijkt voorts dat alleen de ondernemer op wiens naam een innovatievoucher is gesteld deze voucher kan inleveren bij een kennisinstelling. De innovatievouchers zijn derhalve niet ‘verhandelbaar’.

Het gaat bij een kennisoverdrachtsproject om overdracht van voor de ondernemer nieuwe kennis. Het betreft bestaande technologie of technologische kennis met betrekking tot producten, processen of diensten. De vraag van de ondernemer dient toepassingsgericht te zijn, zodat de ondernemer deze kennis kan aanwenden voor vernieuwing van zijn product of proces. Naar gelang de vraag van de ondernemer wordt deze kennis door de kennisinstelling bewerkt om voor de betreffende ondernemer interessant te worden.

Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld de volgende bewerkingen:

– het oplossen van een kleine technologische vraag van een ondernemer;

– het in beeld brengen van de oplossingsmogelijkheden van een ingewikkelde technologische vraag.

De bedoeling is niet dat het beantwoorden van een kennisvraag gebeurt door het leveren van goederen, zoals bijvoorbeeld software, zonder dat de kennisinstelling verder nog enige werkzaamheden verricht. Het tweede lid bepaalt uitdrukkelijk dat dit niet onder de definitie van kennisoverdrachtsproject valt.

Het geven van een cursus valt evenmin onder onder deze definitie. Tenslotte zijn ook activiteiten in het kader van uitvoering van verkoopgerichte marktactiviteiten uitgesloten. Het gaat dan om activiteiten in het kader van promotie en sales van produkten of processen, zoals het ontwerpen en uitvoeren van reclamemateriaal en andere sales-activiteiten.

Artikel 2

Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgrond van artikel 7, eerste lid, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Centraal staat, dat het moet gaan om een kennisoverdrachtsproject in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle van toepassing zijnde definities van artikel 1 en dat een of meer geldige innovatievouchers zijn overgelegd. Met ‘voor eigen rekening en risico’ wordt bedoeld dat de kennisinstelling de kosten voor het kennisoverdrachtproject in eerste instantie – totdat na afloop van het kennisoverdrachtsproject subsidie wordt aangevraagd en verkregen – zelf draagt. Het is niet de bedoeling een subsidie te verstrekken voor een project dat al langs andere weg wordt gefinancierd. Met een geldig innovatievoucher wordt bedoeld een voucher die op naam gesteld is van de ondernemer die het inlevert bij de kennisinstelling en ten behoeve van wie de kennisvraag wordt beantwoord.

Voorts is een innovatievoucher slechts geldig als het in de op de voucher aangegeven periode bij een kennisinstelling is ingeleverd. Voor deelnemers in een samenwerkingsverband is een innovatievoucher daarnaast alleen geldig indien deze met ten minste twee vouchers van andere leden van het samenwerkingsverband wordt ingeleverd. Nadere bepalingen daaromtrent zijn opgenomen in artikel 2 van de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 tweede fase. Indien de kennisinstelling bij de aanvraag om subsidie geen geldig innovatievoucher overlegt, wordt deze aanvraag op grond van artikel 7 van deze regeling afgewezen.

In het tweede lid is als afwijzingsgrond opgenomen dat voor het kennisoverdrachtproject nog geen verplichtingen mogen zijn aangegaan. Dit wil zeggen dat met de subsidieregeling niet al lopende contracten kunnen worden gefinancierd. De innovatievouchers zijn uitdrukkelijk bedoeld om een contact tussen ondernemer en kennisinstelling te stimuleren dat er nog niet is (zie ook het algemeen deel van deze toelichting).

Artikel 3

In beginsel worden alle kosten van de kennisinstelling in verband met het beantwoorden van de kennisvraag van de ondernemer vergoed tot een maximum van € 7500 per ingeleverde innovatievoucher met uitzondering van de in het tweede lid genoemde kosten. Wel bepaalt artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd geen subsidie wordt verstrekt.

Het kan voorkomen dat de beantwoording van een kennisvraag minder of juist meer kosten met zich mee brengt dan € 7500. In het eerste geval wordt de subsidie lager vastgesteld dan € 7500. In het tweede geval wordt de subsidie op het maximum van € 7500 vastgesteld. De resterende kosten zal de ondernemer dan aan de kennisinstelling moeten vergoeden. Eventueel door de ondernemer verschuldigde, door de kennisinstelling in rekening te brengen, BTW valt niet onder de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. De ondernemer kan deze BTW ook zelf verrekenen. Een rekenvoorbeeld kan het voorgaande verduidelijken.

De afrekening die de kennisinstelling aan de ondernemer stuurt ziet er in het geval de totale kosten hoger zijn bijvoorbeeld als volgt uit:

Gewerkte uren:

90 à € 75

€  6750,00

BTW:

19%

€  1282,50 +

  

€  8032,50

Af: subsidie EZ:

 

€  6750,00 –

Te voldoen

 

€  1282,50

De kennisinstelling kan, omdat de subsidiabele kosten € 6750 bedragen, maximaal dit bedrag aan subsidie aanvragen bij de minister. Het bedrag dat hij bij de MKB-ondernemer in rekening zal brengen is dan het bedrag van de BTW van € 1282,50.

Omdat op grond van deze pilotregeling en de beleidsregel 600 innovatievouchers te verdelen zijn, bestaat het risico dat één of enkele grote groepen ondernemers het totale aantal beschikbare innovatievouchers zal verbruiken. Dit zou afbreuk doen aan de beoogde stimulerende werking van het systeem. Zie hieromtrent ook het algemeen deel van deze toelichting. Om dit te voorkomen, en de ‘bundeling’ van innovatievouchers – zowel door ontvangers van ‘individuele innovatievouchers’ die besluiten samen een vraag te stellen als door deelnemers in een samenwerkingsverband – aan een bepaald maximum te binden, is bepaald dat voor een kennisoverdrachtproject ten hoogste € 75.000 subsidie wordt verstrekt.

Met de uitsluiting van kosten gemaakt in het kader van stages van studenten van publieke kennisinstellingen wordt onderstreept dat stagevergoedingen tot doel hebben de kosten van het praktijkonderwijs te vergoeden en derhalve onderwijskosten inhouden. Daarnaast zijn aan derden verschuldigde kosten niet subsidiabel. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat kennisinstellingen de kennisvraag laten beantwoorden door derden.

Artikel 4

Omdat op grond van deze regeling na afloop van het kennisoverdrachtsproject – dus na het beantwoorden van de kennisvraag – subsidie dient te worden aangevraagd zal in de praktijk soms pas in 2006 worden beslist op de aanvraag om subsidie.

Daarom ziet het subsidieplafond voor deze pilotregeling op zowel 2005 als 2006.

Artikel 5

Essentieel voor het welslagen van de pilot is dat innovatievouchers niet te lang ‘op de plank blijven liggen’ en dat de kennisinstellingen hiermee op betrekkelijk korte termijn aan het werk gaan.

Alleen op deze wijze kan voldoende ervaring worden opgedaan voor de uiteindelijke beslissing omtrent de (wijze van) voortzetting van dit instrument. Aan de andere kant is uit de voorgaande pilots gebleken dat de daarbij gestelde termijnen soms als wat te kort worden ervaren. In de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 tweede fase wordt daarom bepaald dat innovatievouchers tot 1 maart 2006 bij een kennisinstelling kunnen worden ingeleverd.

De kennisinstellingen kunnen dan vervolgens de hen gestelde vragen beantwoorden om daarna, uiterlijk op 30 juni 2006 een aanvraag om subsidie in te dienen. Deze termijn kan door de minister op verzoek van de kennisinstelling eenmalig worden verlengd.

Daarbij kan gedacht worden aan situaties waarbij het kennisoverdrachtsproject nog niet kon worden afgerond, maar waarbij wel aannemelijk kan worden gemaakt dat het project binnen een redelijke termijn afgesloten zal kunnen worden. De aanvraag wordt na afloop van het kennisoverdrachtsproject ingediend en betreft dus meteen de vaststelling van de subsidie.

De in het eerste lid bedoelde aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, postbus 93144, ’s-Gravenhage of via website www.senter.nl/innovatievoucher. Aanvragen kunnen niet per fax of elektronische post worden ingediend.

In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Daaronder zijn in ieder geval de innovatievoucher of de innovatievouchers die ten behoeve van het kennisoverdrachtsproject is of zijn ingeleverd. Bij de aanvraag dient de kennisinstelling aan te geven welke prestatie (kennisvraag en antwoord daarop) hij tegen welke kosten voor de MKB-ondernemer heeft geleverd. Ook zal moeten blijken van instemming van de MKB-ondernemer met (het resultaat van) het kennisoverdrachtsproject.

Artikel 6

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Artikel 7

In dit artikel is bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen als niet voldaan is aan de bepalingen van deze regeling. Met name van belang zijn hier de bepalingen van de artikelen 1 en 2. Daarnaast kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen.

Het tweede lid geeft een voorschrift over de wijze van verdeling van het subsidieplafond. Die komt neer op ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Dit betekent dat de minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verstrekt totdat het subsidieplafond is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voor zover het plafond door het totaal van verleende subsidies zou worden overschreden. Voor deze pilotregeling zal dit hoogstwaarschijnlijk geen problemen opleveren nu het in artikel 4 opgenomen subsidieplafond even hoog is als de totale waarde van de op grond van de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 tweede fase te verstrekken 600 innovatievouchers. Zekerheidshalve is deze bepaling hier toch opgenomen.

Artikel 8

Deze regeling is een pilotregeling. Het is derhalve van groot belang dat hiervan wordt geleerd. Aan de hand van de gegevens en ervaringen tijdens de pilot zullen beslissingen worden genomen omtrent de toekomst.

Daarom is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen om bij de subsidievaststelling de verplichting op te nemen dat de kennisinstelling meewerkt aan de evaluatie van deze pilotregeling.

Artikel 9

De datum van inwerkingtreding van de regeling, 17 oktober 2005, is tevens de eerste dag waarop aanvragen om een innovatievoucher op grond van de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2005 tweede fase kunnen worden ingediend.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven