Intrekking van koppelingen in regelingen met zelfcontrole in veehouderij

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 september 2005, nr. TRCJZ/2005/2764, houdende de intrekking van koppelingen in regelingen met zelfcontrole in de veehouderij

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 18, eerste lid, onderdeel b, en 77, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en op de artikelen 68, eerste lid, en 73 van de Veewet;

Besluit:

Artikel I

Artikel 3.4, onderdeel f, van de Regeling handel levende dieren en levende producten1 vervalt.

Artikel II

In artikel 31, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s2 vervalt de zinsnede ‘alsmede dat de runderen overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Verordening zelfcontrole op het verbod gebruik van bepaalde stoffen van het Productschap Vee en Vlees zijn aangevoerd’.

Artikel III

Artikel 10a van de Regeling uitvoer vers vlees en vleesbereidingen 19853 vervalt.

Artikel IV

Artikel 12 van de Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 19934 vervalt.

Artikel V

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 september 2005.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

§ 1. Inleiding

Deze regeling strekt tot het doen vervallen van de koppelingen die in diverse regelingen van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn gemaakt met zelfcontrolesystemen op het gebruik van verboden stoffen bij landbouwhuisdieren. In onderstaande paragrafen wordt nader ingegaan op deze wijzigingen.

§ 2. Zelfcontrole op verboden stoffen

In de afgelopen jaren zijn regelmatig signalen naar voren gekomen van mogelijk gebruik van verboden stoffen, met name groeibevorderaars, in de veehouderij. Gelet hierop heeft herbezinning plaatsgevonden op de inrichting van het toezicht op de naleving van de regelgeving over groeibevorderaars. Dit heeft allereerst geleid tot intensivering van het overheidstoezicht op dit terrein (Kamerstukken II 2003/04, 26 991, nrs. 97 en 101, en Kamerstukken II 2004/05, 26 991 en 21 502-32, nr. 120). Daarnaast zijn de verantwoordelijkheden publiek en privaat als het gaat om de controle op het gebruik van verboden stoffen tegen het licht gehouden. Dit mede in verband met de heroverweging van de taakopvatting van de overheid, zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord (Kamerstukken II 2003/04, 28 637, nr. 19). Uitgangspunt daarbij is dat de oplossing voor maatschappelijke vraagstukken niet altijd in de eerste plaats bij de overheid moet worden gezocht, maar waar mogelijk het initiatief door burgers, bedrijven of maatschappelijke partijen kan worden opgepakt. De hiervoor noodzakelijk geachte herstructurering is voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit samengevat in het Beleidsprogramma ‘Vitaal en Samen’ (Kamerstukken II 2003/04, 29 200, nr. 2). Daarin wordt uitgegaan van een ketenbenadering, waarin de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en veiligheid van producten alsmede de controle daarop primair bij het bedrijfsleven wordt neergelegd. Dit schept de mogelijkheid voor het houden van rijkstoezicht op de door het bedrijfsleven uitgevoerde controle. Bij adequaat functioneren van zelfcontrolesystemen – waarvoor het bedrijfsleven zelf de verantwoordelijkheid draagt – kan het Rijk steeds meer terugtreden op het gebied van feitelijke controle, en haar aandacht richten op die punten waar zich de grootste risico’s voor de voedselveiligheid voordoen. De voorwaarden voor dit toezicht op controle zijn recentelijk neergelegd in het Beleidskader toezicht op controle (Kamerstukken II 2004/05, 29 515, nr. 63).

Ook de Europese regelgeving gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Zo legt verordening (EG) nr. 178/2002 (de zogenoemde Algemene levensmiddelenverordening) aan exploitanten van levensmiddelenbedrijven, waartoe ook veehouderijen behoren, de verplichting op om ervoor te zorgen dat levensmiddelen aan de levensmiddelenvoorschriften voldoen. Zij moeten ook controleren of die voorschriften worden nageleefd (artikel 17).

Tegen bovenstaande achtergrond hebben in het afgelopen jaar gesprekken plaatsgevonden met de Productschappen Vlees, Vee en Eieren (PVE) over de wijze waarop de zelfcontrole op het gebruik van verboden stoffen thans is geregeld.

Achtergrond en inhoud huidige regelgeving inzake zelfcontrole

De belangrijkste Europese normen inzake groeibevorderaars zijn vastgelegd in twee richtlijnen. In richtlijn nr. 96/22/EG zijn de verboden op het gebruik van groeibevorderaars voorgeschreven, en op het houden, verhandelen en slachten van met die verboden stoffen behandelde dieren. In richtlijn nr. 96/23/EG zijn de minimumeisen aan controle opgenomen. Naast het toezicht dat de overheid uitoefent, legt de richtlijn een rol weg voor zelfcontrole. Artikel 9, onderdeel B, van de richtlijn schrijft voor dat lidstaten in hun wetgeving het beginsel opnemen dat de verschillende betrokken (private) partners zelf kwaliteitstoezicht uitoefenen in de sector. Dit laat de rol van de overheid inzake toezicht overigens onverlet. Ingevolge artikel 11, derde lid, van de richtlijn kan de overheid bij de invulling van het toezicht wel rekening houden met de deelname aan een systeem voor kwaliteitstoezicht als bedoeld in artikel 9, onderdeel B, van de richtlijn.

Op dit moment wordt aan laatstbedoeld onderdeel van richtlijn nr. 96/23/EG uitvoering gegeven door het Productschap Vee en Vlees (PVV) op basis van een medebewindsopdracht, neergelegd in de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten. Sinds 2000 geldt voor de kalver- en rundersector de Verordening zelfcontrole runderen op het verbod gebruik van bepaalde stoffen. Voor de kalver- en rundersector zijn de regelingen IKB Rund, IKB blanke vleeskalveren en IKB rosé vleeskalveren door de voorzitter van het PVV erkend als zelfcontrolesystemen, waarop wordt gecontroleerd door het Controlebureau Dierlijke Sector (CBD, runderen) en de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector (SKV, vleeskalveren). Voor de varkenssector geldt de Verordening zelfcontrole varkens op het verbod gebruik van bepaalde stoffen 2002. Op grond van die medebewindsverordening zijn twee systemen erkend: het systeem van Integrale Keten Beheersing voor varkens van het PVV (IKB-varkens) en IKB 2004.

Uitgangspunt van de publiekrechtelijke zelfcontroleregelgeving van het PVV is dat veehouderijen in beginsel alleen kalveren, runderen dan wel varkens mogen afleveren als zij deelnemen aan een zelfcontrolesysteem dat door de voorzitter van het PVV is erkend. Slachterijen mogen vervolgens alleen dieren afnemen die afkomstig zijn van een bedrijf dat aan een erkend systeem deelneemt. De achterliggende gedachte is dat door de regelmatige controle op het gebruik van verboden stoffen binnen de zelfcontrolesystemen, een garantie kan worden gegeven dat de dieren en hun producten vrij zijn van verboden stoffen. Voor runder- en kalverhouderijen die niet deelnemen aan een erkend zelfcontrolesysteem, of ten aanzien waarvan in een voorafgaande periode het gebruik van verboden stoffen is aangetoond, geldt een plicht om elk rund dan wel kalf te bemonsteren; voor niet-deelnemende varkenshouders geldt de eis om vier maal per jaar een of meer afdelingen binnen het bedrijf steekproefsgewijs te laten bemonsteren. Slachterijen mogen van dergelijke bedrijven geen dieren afnemen als niet aan dit bemonsteringsregime is voldaan.

Naast de voorschriften uit deze verordeningen gelden aanvullende regels op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Veewet. Op basis van deze regelgeving moet thans worden gecontroleerd of aan de voorschriften, gesteld in de Verordening zelfcontrole runderen op het verbod gebruik van bepaalde stoffen van het PVV, is voldaan vóórdat:

– afgifte exportcertificaat runderen plaatsvindt (Regeling handel levende dieren en levende producten);

– slachting van runderen die voor export zijn bestemd plaatsvindt (Regeling uitvoer vers vlees en vleesbereidingen 1985);

– runderen bij runderverzamelcentra worden aangevoerd (Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s).

Herbezinning positie zelfcontrole binnen publieke regelgeving

Veehouderijen vormen een belangrijke schakel in de voedselketen. Gezond en veilig voedsel staat of valt met de wijze waarop op veehouderijen wordt geproduceerd. Een eerlijke en gezonde productie veronderstelt dat er geen groeibevorderaars worden gebruikt om een dier op een onnatuurlijke wijze slachtrijp te maken. Daarbij heeft zowel de overheid als het bedrijfsleven een rol te vervullen. De overheid stelt de normen vast, houdt toezicht op de naleving daarvan, en handhaaft de regels. Maar de productie van veilig voedsel is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf. Deelname aan zelfcontrolesystemen kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren, niet het minst doordat de producent daarmee aan zijn afnemers het signaal geeft dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt. Om de medeverantwoordelijkheid van de marktdeelnemers te benadrukken, is in richtlijn nr. 96/23/EG het beginsel van zelfcontrole opgenomen. Zelfcontrole heeft binnen het geheel van controlemaatregelen, aldus de richtlijn, een aanvullend karakter. Het vormt een waardevolle aanvulling op het overheidstoezicht, vooral door de intensiteit van de bedrijfscontroles en de wijze van monitoring.

In de wijze waarop thans aan de zelfcontrolebepaling van de richtlijn invulling is gegeven in de regelgeving en de medebewindsverordeningen komt evenwel niet tot uitdrukking dat deelname aan een zelfcontrolesysteem door een veehouder een bewuste, gemotiveerde keuze is om zijn afnemers duidelijk te maken dat hij zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Op grond van de productschapsverordeningen heeft de veehouder de keuze tussen deelname aan een zelfcontroleregime, of een verzwaard bemonsteringsregime. Wie niet voldoet aan de zelfcontroleverordening begaat een strafbaar feit en mag zijn dieren of vlees niet exporteren. Een en ander maakt dat er min of meer sprake is van een verplichting om deel te nemen aan een zelfcontrolesysteem. Dit zijn niet de juiste motieven voor deelname aan een zelfcontroleregime.

Met de nieuwe invulling van het toezicht op de naleving van de regelgeving inzake groeibevorderaars is er reden om ook de inbedding van zelfcontrole, voorgeschreven door de richtlijn nr. 96/23/EG, in lijn te brengen met het bovenstaande. Niet langer zou deelname een verplichting moeten zijn, die vanuit overheidsregelgeving is ingegeven, maar een keuze die gemotiveerd wordt door de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer. Deze eigen verantwoordelijkheid moet borg staan voor een blijvende substantiële deelname aan zelfcontrole.

Gelet op het voorgaande is, in overleg met de PVE, besloten om de regels inzake zelfcontrole op twee punten aan te passen. Allereerst zijn de koppelingen met zelfcontrolesystemen in de regelgeving op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Veewet komen te vervallen met onderhavige regeling. Daarnaast zal de zelfcontrolesystematiek per 1 maart 2006 zodanig worden gewijzigd dat niet langer meer sprake is van een verplichtend element voor deelname. Daartoe zal de bepaling in de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten, op grond waarvan de PVE thans in medebewind regels stellen inzake zelfcontrole, worden ingetrokken. Ter uitvoering van artikel 9 van richtlijn nr. 96/23/EG wordt in de plaats daarvan voorzien in een bevoegdheid voor de PVE om in medebewind kwaliteitscontrolesystemen te erkennen, waarmee de rijksoverheid rekening zal houden bij de uitoefening van het toezicht op het illegaal gebruik van stoffen (toezicht op controle). Dit kan bijvoorbeeld plaatsvinden door voornoemd toezicht extra te richten op niet-deelnemers aan de kwaliteitscontrolesystemen. De PVE worden eveneens bevoegd om de eisen aan die erkenning in te vullen. Via deze weg kunnen de PVE een rol blijven spelen bij het stimuleren van zelfcontrole op het gebruik van verboden stoffen. Er zullen echter geen zwaardere eisen meer worden gesteld aan bedrijven die niet aan kwaliteitscontrolesystemen deelnemen. Hierdoor zal die deelname per 1 maart 2006 in beginsel altijd vrijwillig zijn.

§ 3. Administratieve lasten en bedrijfseconomische aspecten

De intrekking van de koppelingen in de diverse regelingen met de zelfcontrolesystemen leidt tot een zeer beperkte wijziging van de administratieve en bedrijfseconomische lasten. Weliswaar is het tarief van € 1.108,46 voor het onderzoek van runderen als niet is voldaan aan de Verordening zelfcontrole runderen op het verbod gebruik van bepaalde stoffen van het PVV, ingevolge de Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993, komen te vervallen. Dergelijk onderzoek wordt in de praktijk echter vrijwel niet uitgevoerd, gelet op de hoge aansluitingsgraad bij de zelfcontrolesystemen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 1994, 250; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 19 mei 2005 (Stcrt. 100).

  • 2

    Stcrt. 2005, 120.

  • 3

    Stcrt. 1984, 252; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 22 april 2005 (Stcrt. 82).

  • 4

    Stcrt. 1993, 99; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 23 juni 2005 (Stcrt. 123).

Naar boven