Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2005/46)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 30 september 2005, nummer 2005/46, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/2.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2.1

Mvv-vereiste

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Als hoofdregel schrijft artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit voor dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

Alleen de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet kan worden afgewezen op grond van het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf. Dat betekent dat het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf geen betekenis heeft voor de beoordeling van de volgende aanvragen:

• aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20 Vreemdelingenwet);

• een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (artikel 28 Vreemdelingenwet);

• een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (artikel 33 Vreemdelingenwet).

Het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf is evenmin van betekenis bij de vraag of een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de volgende categorieën ambtshalve verleend kan worden:

• aan de alleenstaande minderjarige asielzoeker (zie C);

• de vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie C);

• de asielzoeker die drie jaren in procedure is (zie C).

In artikel 17, eerste lid, Vreemdelingenwet is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het mvv-vereiste (zie B1/1.2.1). Artikel 17, eerste lid, onder g, Vreemdelingenwet voorziet in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur andere categorieën vreemdelingen van het wettelijk mvv-vereiste vrij te stellen. Deze vrijstellingen zijn neergelegd in artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (zie B1/1.2.2). Uit het stelsel van de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit volgt dat het mvv-vereiste alleen van belang is bij de aanvraag om eerste verblijfsaanvaarding en dat de aanvraag die in redelijkheid moet worden aangemerkt als een aanvraag om voortgezet verblijf niet wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt afgewezen (zie B1/1.2.3).

Ten slotte is in het vierde lid van artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit voorzien in een hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/1.2.2).

De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier model M35-A vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen. Indien het beroep op de hardheidsclausule bij het indienen van de aanvraag niet of niet afdoende middels bescheiden dan wel anderszins is onderbouwd wordt de vreemdeling door de Minister in de gelegenheid gesteld het beroep alsnog (nader) te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.

Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule

Het is – net als onder de werking van artikel 16 a Vreemdelingenwet (oud) – de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vreemdelingenwet is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.

Een van de categorieën waarvoor vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval geldt op grond van art 3.71 lid 4 Vreemdelingenbesluit, is de groep vreemdelingen die valt onder de toezegging van de Minister gedaan tijdens het terugkeerdebat van 9 februari 2004 dat het mvv- vereiste niet zal worden tegengeworpen aan de vreemdelingen die voldoen aan de onderstaande criteria:

• de vreemdeling heeft voor 1 april 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling;

• de vreemdeling beoogt gezinshereniging (geen gezinsvorming) met een vreemdeling die hier ter lande verblijft op grond van een verblijfsvergunning regulier dan wel asiel of met een Nederlander;

• de vreemdeling voldoet, behoudens het mvv-vereiste, aan alle voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning, zoals vermeld in B2.

In het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 27 oktober 2004 heeft de Minister deze toezegging uitgebreid en bepaalt dat indien er sprake is van een gezin waarvan de gezinsleden deels wel en deels niet onder de bovengenoemde toezegging vallen en die allen verblijf beogen in het kader van gezinshereniging (geen gezinsvorming) bij hetzelfde gezinslid met een verblijfsvergunning of met de Nederlandse nationaliteit, alle gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Onverkort blijft staan dat, behoudens het mvv-vereiste, zij voorts aan alle overige voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning zoals vermeld in B2 moeten voldoen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de situatie dat de vader een verblijfsvergunning heeft, de moeder en twee kinderen aan de drie hierboven genoemde voorwaarden voldoen, en er nog een derde kind is dat na 1 april 2001 is ingereisd. Het derde kind kan onder deze omstandigheden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt voorts op grond van artikel 3.71, lid 4 Vreemdelingenbesluit vrijstelling van het mvv-vereiste voor de vreemdeling:

• die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vreemdelingenwet (oud) heeft ingediend; en

• in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

• het verzoek is rechtstreeks ingediend bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)); en

• het verzoek is niet ingediend met het in het Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven formulier; en

• het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:

• stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;

• stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);

• het beroep niet heeft gemotiveerd;

• het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;

• asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader van een asielaanvraag beoordeeld);

• als asielzoeker is uitgeprocedeerd;

• stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat – hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft onderbouwd;

• aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een machtiging tot voorlopig verblijf te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie;

• niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan zes maanden na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.

In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend aan de hardheidsclausule.

Vrijstelling mvv-vereiste en onverplichte machtiging tot voorlopig verblijf

Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit een machtiging tot voorlopig verblijf, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen machtiging tot voorlopig verblijf kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de hieronder genoemde (van het mvv-vereiste vrijgestelde) categorieën een aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen.

B

Paragraaf B1/4.1.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1.1.3

Plaats van indiening van de aanvraag

Artikel 3.101

Vreemdelingenbesluit:

1. De aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, wordt ingediend op een bij ministeriële regeling aan te wijzen plaats.

2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen, de aanvraag ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.

3. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag, bedoeld in artikel 14 van de Wet, tevens worden ingediend bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Australië, Nieuw Zeeland of Canada, indien de vreemdeling de Australische, Nieuw Zeelandse of Canadese nationaliteit bezit en in Nederland wil verblijven in het kader van een uitwisselingprogramma tussen Nederland en die landen.

Artikel 3.33a

Voorschrift Vreemdelingen:

1. De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft;

2. In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder s van het Besluit, ingediend bij de korpschef van de politieregio waar de aangifte is gedaan.

3. In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking genoemd in artikel 3.4, eerste lid onder y van het besluit, ingediend bij het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst;

4. In afwijking van het eerste lid en onverminderd het tweede en derde lid wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Hoofddorp indien de vreemdeling:

a. woon –of verblijfplaats heeft in de gemeenten Amsterdam of Delft;

b. niet de nationaliteit bezit van één der door de Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen land;

c. geen gemeenschapsonderdaan is, en

d. niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.

Artikel 3.33b

Voorschrift Vreemdelingen:

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle.

Artikel 3.33c

Voorschrift Vreemdelingen:

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle.

De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Hoofdregel: De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft (artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 3.33a Voorschrift Vreemdelingen).

Dat niet aan deze hoofdregel wordt voldaan, wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:

• die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vreemdelingenwet (oud) heeft ingediend; en

• in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

• het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)); en

• het verzoek is niet ingediend met het in het Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven formulier; en

• het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van hoofdstuk B9 Vreemdelingencirculaire (mensenhandel).

In afwijking van de hoofdregel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel ingediend bij de korpschef van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De korpschef stuurt de aanvraag na ontvangst per omgaande rechtstreeks door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), zodat op deze aanvraag binnen 24 uur kan worden beslist.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt schriftelijk ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt eveneens schriftelijk ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle.

Aanvraag van een vreemdeling wiens vrijheid rechtens is ontnomen.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.101, tweede lid, Vreemdelingenbesluit wordt, indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen, de aanvraag ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.

Dat kan een politiecel, een cel van de Koninklijke Marechaussee, een Huis van Bewaring of een uitzetcentrum zijn.

Indien de vreemdeling zich in een politiecel of een Huis van Bewaring bevindt, neemt de korpschef de aanvraag in ontvangst en zendt haar onverwijld door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M56. De terzake relevante bescheiden en gegevens worden met de aanvraag meegezonden. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beslist onverwijld op de aanvraag en stelt de korpschef onverwijld in kennis van de inhoud van de beslissing.

Indien de vreemdeling zich in een cel van de Koninklijke Marechaussee of een uitzetcentrum bevindt, neemt de Koninklijke Marechaussee de aanvraag in ontvangst en zendt haar onverwijld door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De terzake relevante gegevens en bescheiden worden met de aanvraag meegezonden. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M56. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beslist onverwijld op de aanvraag en stelt de Koninklijke Marechaussee onverwijld in kennis van de inhoud van de beslissing.

Aanvraag van vreemdelingen van Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse nationaliteit.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan ingevolge artikel 3.101, derde lid, Vreemdelingenbesluit worden ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Australië, Canada of Nieuw Zeeland, indien de Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse vreemdeling in het kader van een uitwisselingsprogramma tussen Nederland en een van die landen in Nederland wil verblijven. Bedoelde vertegenwoordiging zendt de aanvraag met alle bijbehorende informatie en bescheiden door naar de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats beoogt. De verschuldigde leges worden door de vreemdeling na aankomst in Nederland voldaan bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats beoogt.

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft verschaft de vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op de aanvraag het bescheid rechtmatig verblijf, met daarop de aantekening dat het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten (zie dienaangaande B7).

De aanvraag kan ook in Nederland worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De aanvraag tot vervanging of vernieuwing van een verblijfsdocument

Artikel 4.22

Vreemdelingenbesluit:

1. De documenten, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a tot en met d, worden door Onze Minister vervangen, indien:

a. de vreemdeling aan wie het document werd afgegeven, overeenkomstig artikel 4.44 aangifte heeft gedaan van vermissing, verlies of het voor identificatie ondeugdelijk worden van dat document, en

b. Onze Minister heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om te veronderstellen dat de aangifte naar waarheid is gedaan.

2. Onverminderd het eerste lid, worden de documenten, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a, telkens vijf jaren na de afgifte ervan, vervangen.

Aanvragen met betrekking tot het vervangen of het vernieuwen van verblijfs-documenten om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vreemdelingenbesluit kunnen worden toegezonden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De aanvrager kan daartoe telefonisch via nummer 0900 – 1234561 (€ 0,10 p.m.) een aanvraagformulier (model M83) aanvragen. Dit landelijk telefoonnummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 17.00 uur. Dit aanvraagformulier kan vervolgens, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden, worden geretourneerd aan het hieronder vermelde adres van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND):

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)

t.a.v. de afdeling Verlengingen

Postbus 7029

8007 HA ZWOLLE.

Zie verder A3/3.8.3.

C

Paragraaf B1/4.1.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1.1.4

Vastgesteld formulier

Artikel 3.99

Vreemdelingenbesluit:

1. De aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Vreemdelingenwet, wordt gedaan door het indienen van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

2. De door een vreemdeling ingediende aanvraag tot het verlenen, wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet, kan mede betrekking hebben op diens inwonende kinderen jonger dan twaalf jaar.

De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier wordt schriftelijk ingediend door middel van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling is vastgesteld. De modellen zijn:

• model M35-A voor de indiening van een aanvraag tot verlening of wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de situatie dat de vreemdeling niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf;

• model M35-A-1 voor de indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de situatie dat de vreemdeling in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf;

• model M35-B voor de indiening van een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

• model M35-D voor de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd;

• model M35-E voor de indiening van een verzoek om toetsing aan het recht van de Europese gemeenschappen.

Het verkrijgen van het aanvraagformulier

Een formulier kan worden verkregen:

• via de website van de IND (www.ind.nl);

• via de infolijn van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND); telefoonnummer 0900-1234561 (€0,10 p.m.). Dit landelijk telefoonnummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 17.00 uur en

• via de burgemeester van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling.

De vreemdeling die zich bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats meldt ter indiening van een aanvraag, zal aldaar kenbaar maken voor welk verblijfsdoel hij een aanvraag wenst in te dienen. De burgemeester kan vervolgens met behulp van een handleiding vaststellen welk aanvraagformulier aan de vreemdeling behoort te worden verschaft.

Bij een aanvraag om eerste toelating zal het aanvraagformulier tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd na inreis op een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, hetzij het aanvraagformulier tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd na inreis zonder geldige machtiging tot voorlopig verblijf, hetzij het aanvraagformulier tot afgifte van een bewijs waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, aan de vreemdeling worden verstrekt.

Indien de aanvraag wordt ingediend door middel van een brief die de bewoordingen van het toepasselijke formulier volgt en die alle daarbij gevraagde gegevens omvat, wordt deze - met inachtneming van de overige vereisten - in behandeling genomen.

Bijzondere categorieën

Indiening van een aanvraag, anders dan met het voorgeschreven formulier wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:

• die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vreemdelingenwet (oud) heeft ingediend; en

• in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

• het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)); en

• het verzoek is niet ingediend met het in het Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven formulier; en

• het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

D

Paragraaf B1/4.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1.2

Leges

Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet is de vreemdeling leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door die Minister te geven regels. Tevens kan de Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van documenten waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is.

De Minister heeft van deze bevoegdheden gebruik gemaakt bij de artikelen 3.34 en 3.34a tot en met i, Voorschrift Vreemdelingen.

Ter zake van de afdoening van een aanvraag worden leges geheven:

• tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

• tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

• tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

• tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De vreemdeling is leges verschuldigd per aanvraag. Indien de vreemdeling tegelijkertijd twee of meer aanvragen indient, worden daarom evenzo vaak leges geheven. De leges zijn verschuldigd ongeacht de beslissing op de aanvraag. Indien de leges niet worden voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld (artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet).

Indien een ouder, althans wettelijk vertegenwoordiger, één aanvraag indient (mede) ten behoeve van een of meer minderjarige vreemdelingen, wordt het totaal van de per vreemdeling verschuldigde leges ineens geheven.

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die in het bezit zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf voor hetzelfde verblijfsdoel als waarvoor de verblijfsvergunning wordt aangevraagd, bedragen € 188.

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die niet over een machtiging tot voorlopig verblijf beschikken, van vreemdelingen die een machtiging tot voorlopig verblijf hebben voor een ander verblijfsdoel dan waarvoor de reguliere verblijfsvergunning wordt aangevraagd en van vreemdelingen die om wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vragen, zijn afhankelijk van het beoogde verblijfsdoel. De leges bedragen voor:

• gezinshereniging en gezinsvorming € 830;

• familiebezoek € 830;

• arbeid € 433;

• kennismigrant € 331;

• studie € 433;

• uitwisseling en au pair € 433;

• een gezinslid en een in Nederland geboren kind € 188;

• de overige verblijfsdoelen € 331.

Gezinshereniging of gezinsvorming

Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming kunnen twee legestarieven van toepassing zijn, een tarief van € 830 en een tarief van € 188. Het tarief van € 188 voor een gezinslid is van toepassing indien meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming voor verblijf bij dezelfde hoofdpersoon, gelijktijdig worden ingediend. Zo is in het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, één van de aanvragers het tarief van € 830 verschuldigd en betalen de andere aanvragers het gezinstarief van € 188. In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming willen verblijven, een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij het tarief voor een gezinslid van € 188. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf beogen, betaalt het tarief conform het door hem beoogde verblijfsdoel.

Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan in Nederland uit een ouder, die in het bezit is van een verblijfsvergunning, geboren kinderen is eveneens een legesbedrag van € 188 verschuldigd.

Artikel 8 EVRM

Een vreemdeling die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, kan desgevraagd ontheven worden van de verplichting om de voor het afdoen van de aanvraag verschuldigde leges te betalen. Voorwaarde om voor vrijstelling in aanmerking te komen, is dat hij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Ten behoeve van ontheffing van het legesvereiste wordt een beroep op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd geacht indien verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt beoogd. De hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, dient door middel van het overleggen van bewijsstukken omtrent zijn financiële situatie aan te tonen dat hij niet over middelen kan beschikken om de leges te voldoen en dat hij de afgelopen drie jaren alles in het werk heeft gesteld om over de vereiste middelen te kunnen beschikken. Tevens dient hij aannemelijk te maken dat hij op korte termijn noch zelf zal kunnen beschikken over de middelen om de leges te voldoen, noch deze kan verwerven bij personen in zijn naaste omgeving waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze de vergoeding voor de belanghebbende betalen, zoals de partner, familieleden of andere in aanmerking komende derden.

Het onvermogen met betrekking tot legesbetaling dient bij de indiening van de aanvraag te worden aangetoond aan de hand van bewijsstukken. De vreemdeling dient te overleggen een verklaring omtrent inkomen en vermogen op grond van artikel 25 Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, afgegeven door de gemeente waar de hoofdpersoon zijn woon- of verblijfplaats heeft. Daarnaast dient de vreemdeling bewijsstukken te overleggen met betrekking tot de inspanningen van hemzelf en van de hoofdpersoon die de afgelopen drie jaar zijn verricht om financiële middelen te verwerven. Ook dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat noch hij noch de hoofdpersoon op korte termijn in het bezit zullen raken van financiële middelen waarmee de verschuldigde leges kunnen worden voldaan, waarbij ook aannemelijk moet worden gemaakt dat daartoe evenmin een beroep gedaan kan worden op familieleden of in aanmerking komende derden.

Indien niet alle bovengenoemde stukken bij de aanvraag worden overgelegd, wordt geen herstel verzuim geboden ter aanvulling van ontbrekende stukken en heeft de vreemdeling niet aangetoond niet aan de legesverplichting te kunnen voldoen. De vreemdeling wordt dan in de gelegenheid gesteld de leges alsnog te voldoen. Zie daarvoor de procedure zoals beschreven in B1/4.1.2.1. Indien de leges niet worden voldaan, ook niet dan nadat hem herstel verzuim is geboden, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

Indien voornoemde stukken zijn overgelegd en de beoordeling ervan tot het oordeel leidt dat de vreemdeling, ook niet met behulp van derden, in staat is, noch op korte termijn in staat zal zijn, om de verschuldigde leges te voldoen, wordt de aanvraag in behandeling genomen zonder dat de vreemdeling leges is verschuldigd.

Ook geldt de mogelijkheid van vrijstelling van leges in het geval van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning van de vreemdeling die verblijf heeft onder de beperking „uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM“ en die bij de aanvraag om het verlengen van de verblijfsvergunning aantoont dat hij vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning alles in het werk heeft gesteld om over voldoende middelen te beschikken.

Kennismigranten en arbeid

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als kennismigrant bedragen € 331. Voor alle verblijfsdoelen in het kader van arbeid, zoals genoemd in B5, zijn leges ad € 433 verschuldigd.

Artikel 8 Remigratiewet

Vreemdelingen die in aanmerking komen voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet zijn € 30 verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Het maakt daarbij geen verschil of zij in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Betaald werk vakanties

Met Australië, Canada en Nieuw Zeeland zijn afspraken gemaakt over betaald werk vakanties van jongeren over en weer in het kader van uitwisseling (Working Holiday Scheme en Working Holiday Programme) (zie B7/3).

Ter afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van een betaald werk vakantie onder een beperking verband houdend met uitwisseling geldt een legesbedrag van € 30.

Dit geldt uitsluitend voor jongeren met de nationaliteit van Australië, Canada of Nieuw Zeeland.

Deze regeling geldt niet indien een zodanige jongere anders dan voor een betaald werk vakantie een verblijfsvergunning aanvraagt.

Tevens zijn afspraken gemaakt met Canada over in Nederland te volgen stages door Canadese jongeren in het kader van een uitwisselingsprogramma voor werkende jongeren (Young Workers Exchange Programme) (zie B5/5). Ter afdoening van een vraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van het uitwisselingsprogramma voor werkende jongeren (Young Workers Exchange Programme) geldt eveneens een legesbedrag van € 30.

EU/EER

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument door een onderdaan van een Lidstaat van de Europese Unie dan wel Europese Economische Ruimte of een onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat worden leges geheven ter hoogte van totaal € 30. Dat geldt zowel in geval afgifte van een zodanig verblijfsdocument wordt gewenst als in geval verlenging van een zodanig reeds afgegeven verblijfsdocument wordt verlangd.

Onbepaalde tijd

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd bedragen € 201 voor zowel gemeenschapsonderdanen als niet-gemeenschapsonderdanen.

Vrijstellingen

De volgende categorieën vreemdelingen zijn vrijgesteld van de verplichting om leges te voldoen ter afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Het betreft niet-geprivilegieerd militair en niet-geprivilegieerd burgerpersoneel, alsmede slachtoffers van mensenhandel en hun minderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren en daartoe reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden en die onder het gezag van de hoofdpersoon staan. Tevens zijn vrijgesteld vreemdelingen die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in het kader van het buiten de schuld van de vreemdeling niet kunnen vertrekken uit Nederland, dan wel voor een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan genoemd artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit. Daarnaast zijn vreemdelingen die op grond van richtlijn 2001/55 EG de status van tijdelijk beschermde hebben ontheven van de legesplicht in het geval deze vreemdeling een aanvraag doet tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige.

Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt eveneens vrijstelling van de verplichting om leges te voldoen voor de vreemdeling:

• die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vreemdelingenwet (oud) heeft ingediend; en

• in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

• het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)); en

• het verzoek is niet ingediend met het in het Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven formulier; en

• het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

Verlenging

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedragen € 188, ongeacht de gevraagde duur van de verlenging en ongeacht de leeftijd van de vreemdeling. De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor studie bedragen € 52. De leges bedragen € 52 in het geval van gelijktijdig ingediende aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming. In het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlengen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, moet één van de aanvragers het standaard tarief van € 188 voor een verlengingsaanvraag betalen en betalen de andere aanvragers het gezinstarief van € 52. In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezins-vorming verblijven, een aanvraag indienen tot het verlengen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij tarief van € 52. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf hebben, betaalt het standaard tarief van € 188 voor het afdoen van een verlengingsaanvraag.

Cumulatie van legesheffingen

Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen en het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag tot het wijzigen van de vergunning leges zijn verschuldigd.

Daarbij wordt gedacht aan gevallen waarin de wijziging zinloos zou zijn als niet tevens tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zou worden overgegaan, met name aan het einde van de looptijd van de vergunning. In die gevallen wordt een cumulatieve legesheffing ter afdoening van twee aanvragen die met hetzelfde verband houden, namelijk voortzetting van het verblijf, maar voor een gewijzigd doel, onwenselijk geacht.

Deze regeling is vooral getroffen met het oog op vreemdelingen die behoren tot de groep van al dan niet mishandelde vrouwen dan wel slachtoffers van mensenhandel, die vragen om verlenging van hun verblijfsvergunning en gelijktijdig tevens om wijziging in ‘voortgezet verblijf’. Deze regeling is echter niet tot die beide groepen beperkt.

Tevens kan worden gedacht aan bijvoorbeeld studenten, die wijziging vragen van „de voorbereiding op studie„ in „het volgen van studie„ of in „arbeid in loondienst„, voor verblijf in het kader van gezinsvorming of „voortgezet verblijf„.

Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag voor het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd leges zijn verschuldigd.

Indien echter op de datum van ontvangst van de gelijktijdige aanvragen de vergunning, waarvan verlenging wordt gevraagd, nog een jaar of meer geldig is, geldt deze regeling niet. De termijn waartegen verlenging dient plaats te vinden bedraagt immers als hoofdregel een jaar. Op een dergelijke termijn kan bezwaarlijk worden gesproken van cumulatie van legesheffingen.

In de situatie dat een vreemdeling, aan wie verblijf is toegestaan voor verblijf bij partner, met die partner in het huwelijk is getreden, kan redelijkerwijs niet van een wijziging (van het verblijfsdoel) worden gesproken en behoeft geen aanvraag om wijziging te worden gedaan, ter afdoening waarvan leges zouden zijn verschuldigd. Daarom is deze regeling evenmin in die situatie van toepassing. In dergelijke gevallen wordt het huwelijk uiteraard wel geregistreerd in het informatiesysteem van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en wordt bij de afgifte van het nieuwe verblijfsdocument wel als beperking verblijf bij echtgenoot vermeld.

E

Paragraaf C3/11.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

11.1

Plaats waar de asielaanvraag moet worden ingediend

Art. 3.108

Vreemdelingenbesluit:

1. Het model van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

2. De aanvraag wordt door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger in persoon ingediend op een bij ministeriële regeling te bepalen plaats.

3. In afwijking van het tweede lid wordt, indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen, de aanvraag ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.

De Minister heeft op grond van artikel 3.108, tweede lid, Vreemdelingenbesluit in artikel 3.42 Voorschrift Vreemdelingen de plaatsen aangewezen waar een asielaanvraag kan worden ingediend. Het betreft hier de plaatsen waar een aanmeldcentrum is gevestigd.

Hierbij geldt:

• vreemdelingen die aangeven een asielaanvraag te willen indienen, worden doorverwezen naar het Aanmeldcentrum Ter Apel;

• in afwijking hiervan worden vreemdelingen, die stellen minderjarig te zijn en die naar het zich laat aanzien niet begeleid worden door een ouder of wettelijk vertegenwoordiger en die een eerste asielaanvraag willen indienen, doorverwezen naar het Aanmeldcentrum Schiphol;

• vreemdelingen die zich aan een Nederlandse buitengrens (zee- of luchthaven) melden en aan wie de toegang is geweigerd, worden voor het indienen van een asielaanvraag overgebracht naar het Aanmeldcentrum Schiphol.

Dat niet aan deze hoofdregels wordt voldaan, wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:

• die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vreemdelingenwet (oud) heeft ingediend; en

• in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt in dit verband aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

• het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)); en

• het verzoek is niet ingediend met het in het Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven formulier; en

• het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet.

Voor vreemdelingen die een tweede of volgende aanvraag willen indienen geldt een bijzondere procedure (zie C5/20).

De asielaanvraag van vreemdelingen aan wie de vrijheid rechtens is ontnomen wordt op grond van artikel 3.108, derde lid, Vreemdelingenbesluit ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd (zie C5/22).

Indien een vreemdeling tegenover een korpschef te kennen geeft een asielaanvraag in te willen dienen, wordt aan de vreemdeling een vervoerbewijs verstrekt. De korpschef kan hiervoor trein- en buskaartjes verkrijgen bij Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Aanmeldcentrum Ter Apel of Aanmeldcentrum Schiphol (voorzover het vreemdelingen betreft die voor het indienen van de asielaanvraag naar Aanmeldcentrum Schiphol worden verwezen).

In die gevallen waarin de korpschef de vreemdeling doorverwijst naar het Aanmeldcentrum Ter Apel vermeldt de korpschef daarbij dat het Aanmeldcentrum Ter Apel in het weekend en op feestdagen gesloten is.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 30 september 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

TOELICHTING BIJ WIJZIGING 2005/46

Algemeen

Naar aanleiding van een toezegging van de toenmalige minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 14 januari 2003 om zaken alsnog op schrijnendheid te beoordelen zijn er brieven met een verzoek hiertoe binnengekomen. Ingevolge de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 november 2004, zaaknummer 200404931/1, zullen de meeste brieven opgevat moeten worden als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning.

Tot de uitspraak van de Afdeling werd er van uitgegaan dat deze zogeheten ‘14-1 brieven’ geen aanvragen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, Algemene wet bestuursrecht waren en de reactie daarop derhalve geen beschikking was waartegen rechtsmiddelen konden worden aangewend. Het tegenwerpen van de vereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag, zoals het mvv-vereiste, de plaats van indiening alsmede het legesvereiste, was voordien dan ook niet aan de orde.

Naar aanleiding van deze uitspraak is bij brief van 18 maart 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 19637 en 29537, nr. 910) aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal bericht dat brieven die nog niet zijn beantwoord, alsnog zullen moeten voldoen aan de vereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag. Op 26 april 2005 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen waarbij de regering werd verzocht om het nieuwe beleid naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling over de ‘14-1 brieven’ in werking te laten treden met ingang van de datum van openbaarmaking van de brief aan de Tweede Kamer, te weten 18 maart 2005.

Ter uitvoering van deze motie is het Voorschrift Vreemdelingen gewijzigd en wordt op de voet daarvan ook de Vreemdelingencirculaire aangepast.

In het onderhavige wijzigingsbesluit is neergelegd dat vrijstelling wordt verleend van respectievelijk het mvv-vereiste, de plaats van indiening van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier, het vastgestelde formulier voor het indienen van de aanvraag alsmede de legesverplichting.

Deze vrijstellingen worden verleend aan een - gelet op de tijdsafbakening - duidelijk te onderscheiden groep vreemdelingen waarvan de Tweede Kamer heeft aangegeven het niet redelijk te vinden indien onverkort zou worden vastgehouden aan deze vereisten.

Als voorwaarde is allereerst opgenomen dat de ‘14-1-brief’ moet zijn ingediend in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005. De Tweede Kamer heeft immers overwogen dat de regering eerst op 18 maart 2005 openbaar heeft gemaakt dat een onderscheid wordt gemaakt tussen brieven die vóór en na de uitspraak van de Afdeling zijn ontvangen en al of niet beantwoorde brieven hetgeen naar het oordeel van de Tweede Kamer een verschil in behandeling zou betekenen. De personen die het betreft konden voorts, aldus de Tweede Kamer, niet eerder dan 18 maart 2005 weten in welke zin het kabinet gehoor zou geven aan de uitspraak van de Afdeling.

Aangezien de toezegging gedaan op 14 januari 2003 door de toenmalige bewindspersoon om zaken alsnog op schrijnendheid te beoordelen, zaken betrof van vreemdelingen die reeds vóór 1 april 2001 (zijnde de datum dat de Vreemdelingenwet 2000 in werking trad) een aanvraag tot toelating als vluchteling hadden ingediend, is ook deze voorwaarde opgenomen.

ARTIKELSGEWIJS

A

Artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit biedt de mogelijkheid vreemdelingen vrij te stellen van het vereiste bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien de toepassing van dat vereiste zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Met dit onderhavige wijzigingsbesluit wordt de Vreemdelingencirculaire aangepast, zodat vreemdelingen die behoren tot de hierboven omschreven categorie, worden aangemerkt als een bijzondere groep voor wie het tegenwerpen van het mvv-vereiste leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Met het oog op de leesbaarheid van de tekst zijn enkele redactionele ingrepen gepleegd.

B

Hoofdregel is dat de indiening van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft. Op deze hoofdregel zijn in het Voorschrift Vreemdelingen reeds enkele uitzonderingen opgenomen, bijvoorbeeld voor slachtoffers van mensenhandel en kennismigranten. Met de onderhavige beleidsregel wordt bepaald dat aan de vreemdeling die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling heeft ingediend en tussen 14 januari 2003 en 18 maart 2005 een ‘14-1 brief’ heeft ingediend die moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingwet, niet wordt tegengeworpen dat hij de ‘14-1 brief’ niet bij de gemeente heeft ingediend. Uiteraard geldt dit alleen voor de betreffende ‘14-1 brief’, niet voor eventuele eerdere of latere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier.

C

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend door middel van een voorgeschreven aanvraagformulier, waarin onder andere staat vermeld welke gegevens in de regel zullen moeten worden overgelegd voor de beoordeling van de aanvraag. Daarmee kan het indienen en de behandeling van reguliere verblijfsaanvragen in goede banen worden geleid.

Thans wordt in een beleidsregel neergelegd dat de omstandigheid dat de aanvraag niet met het voorgeschreven formulier is ingediend, niet wordt tegengeworpen aan vreemdelingen die behoort tot de bij ‘Algemeen’ gedefinieerde categorie en die de verblijfsaanvraag heeft ingediend door middel van een zogenaamde ‘14-1 brief’. Omdat deze vreemdelingen niet in de gelegenheid gesteld hoeven te worden, alsnog een aanvraagformulier in te vullen, kan de afhandeling van de ‘14-1 brieven’ voortvarend ter hand worden genomen. Uiteraard geldt deze soepeler behandeling alleen voor de betreffende ‘14-1 brief’, niet voor eventuele eerdere of latere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier.

Deze versoepelde behandeling van niet met het voorgeschreven formulier ingediende aanvragen blijft beperkt tot de zogenaamde ‘14-1 brieven’, zoals hier gedefinieerd. Als meer categorieën vreemdelingen niet van het voorgeschreven formulier gebruik hoefden te maken, zou het ordelijk en efficiënt behandelen van aanvragen problematisch worden.

D

In het Voorschrift Vreemdelingen is bepaald welke categorieën vreemdelingen zijn vrijgesteld van leges voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Conform de wens van de Tweede Kamer wordt thans met een aanpassing van het Voorschrift Vreemdelingen de vreemdeling die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling heeft ingediend en tussen 14 januari 2003 en 18 maart 2005 een ‘14-1 brief’ heeft ingediend die moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingwet, vrijgesteld van de legesverplichting. Uiteraard geldt deze vrijstelling alleen voor de betreffende ‘14-1 brief’, niet voor eventuele eerdere of latere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier.

Met het onderhavige wijzigingsbesluit wordt deze aanpassing van het Voorschrift Vreemdelingen verwerkt in de Vreemdelingencirculaire.

E

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend door middel van een voorgeschreven aanvraagformulier op een aangewezen plaats. Daarmee kan het indienen en de behandeling van asielaanvragen in goede banen worden geleid.

Thans wordt in een beleidsregel neergelegd dat de omstandigheid dat de aanvraag niet met het voorgeschreven formulier en op de aangewezen plaats is ingediend, niet wordt tegengeworpen aan vreemdelingen die de verblijfsaanvraag hebben ingediend door middel van een zogenaamde ‘14-1 brief’. Omdat deze vreemdelingen niet in de gelegenheid gesteld hoeven te worden, alsnog een aanvraagformulier in te vullen, kan de afhandeling van de ‘14-1 brieven’ voortvarend ter hand worden genomen. Uiteraard geldt deze soepeler behandeling alleen voor de betreffende ‘14-1 brief’, niet voor eventuele eerdere of latere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Deze versoepelde behandeling van ingediende aanvragen blijft beperkt tot de zogenaamde ‘14-1 brieven’, zoals hier gedefinieerd.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze,

de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven