Subsidieregeling Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school 2005–2008

19 september 2005

Nr. AP/OKP/2005/40215

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCenW subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap;

b. bevoegd gezag:

het bevoegd gezag van een school of instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. school:

een uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

d. primair onderwijs:

het onderwijs, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

e. voortgezet onderwijs:

het onderwijs, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

f. BVE:

het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

g. een opleidingsschool:

een school waar een relatief groot deel van de formatie wordt bezet door leraren die nog in opleiding zijn en die veelal na het afronden van de lerarenopleiding elders een betrekking zullen vinden;

h. een academische school:

een school die de opleidingsfunctie combineert met een sterk op de praktijk gerichte onderzoeks- en innovatiecomponent;

i. format:

het in de bijlage bij deze regeling opgenomen format ‘projectvoorstel subsidieregeling Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school 2005–2008’.

Artikel 2

Doelomschrijving

De regeling heeft als doel dat een aantal scholen zich, in aansluiting op de doelstellingen uit de beleidsagenda lerarenopleidingen 2005–2008 op het punt van opleiden in de school, ontwikkelen tot academische school of opleidingsschool die dient als goed praktijkvoorbeeld. De scholen waarvoor in het kader van deze regeling subsidie wordt verstrekt, onderzoeken aan de hand van een project in de eigen praktijk onder welke voorwaarden die school een succes kan zijn, welke investeringen dat van een school vraagt en op welke wijze de kwaliteit van het opleiden in de school duurzaam kan worden geborgd en toetsbaar gemaakt.

Artikel 3

Subsidie

Een bevoegd gezag kan in aanmerking komen voor subsidie indien uit een, op een projectvoorstel volgend, projectplan dat is opgesteld overeenkomstig artikel 8, blijkt dat het project leidt tot het praktijkvoorbeeld bedoeld in artikel 2 eerste volzin.

Artikel 4

Subsidieplafond

1. Voor subsidieverlening in het kader van deze regeling is een bedrag van € 42.000.000,– beschikbaar, te weten in 2006 € 14.000.000,–, in 2007 € 14.000.000,– en in 2008 € 14.000.000,–.

2. Subsidieverlening ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 5

Maximum bedrag per project en maximum aantal toe te kennen projecten

1. Voor subsidieverlening op grond van deze regeling geldt per project een maximumbedrag van € 400.000,– per kalenderjaar, tot een maximum van € 1.200.000,– voor het totale project. De totale subsidie wordt verleend voor het tijdvak van 1 maart 2006 tot en met 31 juli 2008.

2. Onverminderd het eerste lid, bedraagt de subsidie niet meer dan 70 procent van de totale kosten van het project.

3. Er wordt voor maximaal 35 projecten subsidie verleend.

4. De minister kan in uitzonderlijke gevallen besluiten om voor meer dan 35 projecten subsidie te verlenen, mits het totaal van de subsidieverlening de bedragen genoemd in artikel 4 niet overschrijdt. De minister kan hiertoe besluiten indien dit voor de doelstellingen van de pilot van toegevoegde waarde is, bijvoorbeeld in verband met de gewenste diversiteit in projecten of regionale spreiding.

Artikel 6

Aanvrager en aanvraagprocedure

1. Het bevoegd gezag maakt zijn belangstelling voor het uitvoeren van een project kenbaar door uiterlijk op 31 oktober 2005 per e-mail zijn projectvoorstel in te dienen bij KPMG Business Advisory Services B.V. Daartoe zendt hij een volledig ingevuld format in. Projectvoorstellen die niet voor 31 oktober 2005 om 12.00 uur per e-mail zijn ontvangen, worden niet in behandeling genomen.

Het projectvoorstel moet worden gezonden aan het volgende e-mailadres: opleidenindeschool@KPMG.nl. Uiterlijk in dezelfde week moet datzelfde projectvoorstel ook per post zijn ontvangen op respectievelijk zijn bezorgd bij het in het format genoemde post- respectievelijk bezorgadres.

Uit het ingevulde format moet blijken of het projectvoorstel is gericht op de opleidingsschool of op de academische school.

2. De minister beoordeelt een tijdig ingediend projectvoorstel op grond van de criteria genoemd in artikel 7. Die beoordeling leidt tot een afwijzend besluit of tot een uitnodiging tot indiening van een projectplan.

3. Het bevoegd gezag dat op basis van zijn projectvoorstel daartoe wordt uitgenodigd, moet uiterlijk op 23 januari 2006 een uitgewerkt projectplan als bedoeld in artikel 8 indienen bij KPMG Business Advisory Services B.V. Het projectplan wordt per e-mail gezonden aan het in het eerste lid bedoelde e-mailadres. Uiterlijk in dezelfde week moet datzelfde projectplan ook per post zijn ontvangen op respectievelijk zijn bezorgd bij het in het format genoemde post- respectievelijk bezorgadres. Projectplannen die tijdig zijn ontvangen en voldoen aan de in artikel 8 genoemde criteria, komen in aanmerking voor subsidie.

4. KPMG Business Advisory Services B.V. bereidt de selectie van de projectvoorstellen en de beoordeling van projectplannen voor. Zij doet dit op basis van de criteria zoals opgenomen in het format en de artikelen 7 en 8.

5. De minister voorziet uiterlijk 30 november 2005 in een gelijktijdige beslissing op de tijdig ingediende projectvoorstellen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a.

6. De minister voorziet uiterlijk 28 februari 2006 in een gelijktijdige beslissing op de projectplannen.

Artikel 7

Beoordelingscriteria voor de projectvoorstellen

1. Bij de beoordeling van de projectvoorstellen bedoeld in artikel 6, tweede lid, worden de volgende criteria gehanteerd:

a. kwaliteit:

alleen die voorstellen kunnen worden geselecteerd die het meest geschikt zijn om bij te dragen aan de doelomschrijving bedoeld in artikel 2, dat wil zeggen de projectvoorstellen die op basis van de beoordeling van het ingevulde format op alle onderdelen tezamen als bedoeld in het tweede lid, de hoogste score behalen, berekend volgens het bepaalde in het derde lid.

b. spreiding naar sector:

in beginsel wordt uitgegaan van een verdeling van 30 projecten in primair onderwijs en voortgezet onderwijs en 5 projecten in BVE.

c. opleidingsschool en academische school per sector:

per sector worden minimaal 2 voorstellen voor een academische school geselecteerd, mits voldoend aan de kwaliteitscriteria

d. diversiteit:

de pilot moet leiden tot voorbeelden die aansluiten bij de diversiteit in keuze van scholen bij het opleiden in de school.

e. spreiding naar regio:

bij gelijke geschiktheid, dat wil zeggen indien de beoordeling aan de hand van a, b, c en d ertoe leidt dat meer dan 35 projectvoorstellen in aanmerking kunnen komen een projectplan uit te werken, kan evenwichtige spreiding naar regio uiteindelijk een rol spelen bij de selectie.

2. De onderdelen in het format hebben betrekking op:

a. algemene gegevens over de in het project betrokken

– school of scholen,

– opleiding(en) voor onderwijspersoneel en

– eventuele overige partners.

Voor elk van de betrokkenen wordt aangegeven waarom en met welke rol in het project wordt deelgenomen;

b. motivatie;

c. doelstellingen en beoogde resultaten;

d. eigen ervaring met het opleiden in de school;

e. inhoud van het project;

f. belang van het project voor andere scholen in de regio;

g. met het project gemoeide kosten

h. onderkende risico’s.

3. In het format wordt voor elk van de onderdelen aangegeven in welke mate deze maximaal meeweegt in de bepaling van de geschiktheid bedoeld in het eerste lid onder a. Voor de bepaling van die geschiktheid worden alle projectvoorstellen per onderdeel met elkaar vergeleken op basis waarvan een rangorde en daaruit volgende score voor elk der projectvoorstellen wordt vastgesteld.

Artikel 8

Beoordelingscriteria voor de projectplannen

1. In het projectplan wordt het projectvoorstel nader uitgewerkt. Het projectplan bevat in elk geval de volgende elementen:

a. de doelstellingen en resultaten die de aanvrager en de deelnemende onderwijsinstellingen beogen te bereiken binnen de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

b. een overzicht van de doelgroepen waar het project zich op richt en het aantal personeelsleden dat wordt opgeleid in het kader van deze regeling, binnen de projectperiode;

c. een activiteitenplan dat op overtuigende wijze inzicht geeft in de manier waarop de aanvrager het projectresultaat zal verwezenlijken binnen de projectperiode met daaraan gekoppeld een tijdsplanning;

d. een begroting voor de te verrichten activiteiten, die in elk geval inzicht geeft in de activiteiten die met de subsidie worden gefinancierd en in de activiteiten waarvoor eigen middelen worden ingezet. De begroting wordt opgesteld per kalenderjaar.

2. Bij de uitnodiging bedoeld in de eerste volzin van artikel 6, tweede lid, kunnen vormvoorschriften nader worden uitgewerkt en kunnen de elementen bedoeld in het eerste lid worden voorzien van wegingsfactoren.

Artikel 9

Bestedingsverplichting

1. De subsidie wordt uitsluitend aangewend ter dekking van die uitgaven die zijn verbonden aan de uitvoering van het goedgekeurde projectplan.

2. Indien de subsidie meer bedraagt dan 70 procent van de overeenkomstig het goedgekeurde projectplan gerealiseerde kosten, wordt dat meerdere teruggevorderd.

3. Indien ten laste van de verstrekte subsidie uitgaven worden gedaan in strijd met de subsidievoorwaarden, worden de daarmee gemoeide middelen teruggevorderd.

Artikel 10

Betaling

De subsidie wordt in drie termijnen betaald, achtereenvolgens op uiterlijk 1 mei 2006, 1 juni 2007 en 1 maart 2008, met dien verstande dat betaling van de tweede en derde termijn alleen geschiedt onder de voorwaarde van goedkeuring van de in artikel 11 bedoelde tussenrapportage.

Artikel 11

Tussenrapportage en eindverantwoording

1. Uiterlijk 15 maart 2007 zendt de subsidieontvanger aan Cfi een inhoudelijke en financiële tussenrapportage en accountantsverklaring over de besteding van de verstrekte subsidie tot en met 31 december 2006. Op grond van de tussenrapportage wordt een besluit genomen over de voortzetting van het project.

2. Vier maanden na afloop van het project, doch uiterlijk 30 november 2008, zendt de subsidieontvanger aan Cfi de inhoudelijke en financiële eindverantwoording en accountantsverklaring over het gehele project.

3. De accountantsverklaring bedoeld in het eerste en tweede lid omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van deze subsidie, conform het bepaalde in artikel 9.

4. Tussenrapportage en eindverantwoording bevatten een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt dat per activiteit inzicht geeft in de daarmee gemoeide middelen, een overzicht van de daarmee bereikte resultaten en, voorzover van toepassing, een analyse van verschillen tussen de voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten, vermeld in het activiteitenplan, en de feitelijke realisatie.

5. Uiterlijk zes weken na ontvangst van de eindverantwoording wordt de subsidie definitief vastgesteld.

Artikel 12

Informatieplicht

De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 13

Bekendmaking

De regeling zal met format en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na plaatsing in de Staatscourant. De regeling vervalt op 1 januari 2011.

Artikel 15

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als de ‘Subsidieregeling dieptepilot voor de opleidingsschool en academische school 2005–2008’.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

Onderwijsinstellingen voor primair en voortgezet onderwijs en BVE-instellingen leiden steeds vaker onderwijspersoneel in de school/instelling (verder: school) op. Scholen krijgen niet meer alleen kant-en-klare leraren aangeleverd. In hun personeelsbeleid moeten ze er rekening mee houden dat ze in hun eigen organisatie mensen (gaan) mede-opleiden. Er liggen mogelijkheden bij verschillende doelgroepen: studenten van de lerarenopleidingen die via een duaal traject werken en leren, onderwijsassistenten die mede in de school worden opgeleid tot leraar, de zij-instromers in het beroep, etc. Zo ontstaat er ook voor het personeel een leer-werkcultuur binnen de scholen.

De ervaring leert dat door het leren op de werkplek een geheel nieuwe dynamiek binnen scholen ontstaat: leren, werken, opleiden en professionaliseren komen als functies in de school bij elkaar. Een leven lang leren voor onderwijspersoneel krijgt concreet vorm. Daar komt bij dat scholen – door hun directe betrokkenheid bij het leren op de werkplek – sterker worden in hun vraagformulering naar opleidingen.

OCW heeft het opleiden in de school gestimuleerd, onder meer met de diverse stimuleringsregelingen.

Gedurende de afgelopen jaren is gebleken dat er ook scholen zijn die structureel een relatief groot deel van hun formatie invullen met personeel-in-opleiding. Dat vergt een behoorlijke investering van deze scholen terwijl een deel van het in deze scholen opgeleide personeel zal vertrekken naar andere onderwijsinstellingen. In feite leiden deze scholen op ‘voor de markt’.

Daarnaast zijn er scholen die het opleiden in de school verbinden met schoolontwikkeling, onderwijsinnovatie en onderzoek binnen de school. Op dergelijke scholen versterken de onderwijspraktijk, de opleiding van leraren op de werkplek en het wetenschappelijk onderzoek elkaar. Leraren ontwikkelen zo tevens een onderzoeksrol om hun lespraktijk te versterken. In nauwe samenwerking met hogescholen en universiteiten wordt een ‘academische school’ of professional development school vormgegeven waar leren, opleiden, reflectie op beroep, ontwikkelingsgericht onderzoek, kenniscirculatie en innovatie hand in hand gaan1 .

Het uitgangspunt blijft dat alleen geaccrediteerde lerarenopleidingen en opleidingen voor onderwijsassistent het getuigschrift c.q. diploma mogen afgeven. Zij moeten kunnen vertrouwen op de kwaliteit van het opleiden op de werkplek. Een goede samenwerking tussen onderwijsinstellingen en opleidingen voor onderwijspersoneel is daarom essentieel.

OCW wil ruimte geven aan scholen die bereid en in staat zijn voor meer dan hun eigen behoefte op te leiden, en aan scholen die het opleiden in de school verbinden met onderwijsinnovatie binnen de school en fundamentele kennisontwikkeling.

Voor beide groepen opleidingsscholen geldt dat de kwaliteit van het opleiden in de school duurzaam moet zijn geborgd. Maar wanneer is die kwaliteit voldoende geborgd? Aan welke kwaliteitscriteria zal de school moeten voldoen? Welke randvoorwaarden gelden daarbij? Welke inbreng is nodig van partijen buiten de school (bijvoorbeeld scholen waarmee wordt samengewerkt, lerarenopleidingen, wetenschap)? Hoeveel scholen zouden zich met die criteria en voorwaarden tot opleidings- of academische school kunnen ontwikkelen en continuïteit kunnen bieden onafhankelijk van de actuele behoefte aan nieuw opgeleid onderwijspersoneel? Hoe moet de relatie met de opleidingen (of anderen) er precies uit zien? Wat kost het aan extra investeringen, zowel in personele als in financiële zin? Wie kan er het beste beoordelen of die kwaliteit voldoende geborgd is? Etcetera.

OCW start met deze regeling in schooljaar 2005/2006 de Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school. In deze pilot onderzoeken groepen van samenwerkende scholen en/of besturen onder welke voorwaarden de opleidingsschool die opleidt voor de markt en de academische school een succes kunnen zijn. Het uitgangspunt is dat hiertoe maximaal 35 projecten (PO 15, VO 15 en BVE 5) worden uitgevoerd die duren van begin 2006 t/m het schooljaar 2007/2008. De scholen en/of besturen werken daarin samen met hun lerarenopleiding(en) en waar het betreft de academische school ook met hoogleraren, lectoren, wetenschappers, etc. uit de regio. In ieder geval zullen de deelnemers aan de pilots ook zelf investeren in het opleiden in de school. De projecten worden ondersteund met een subsidie en nauw gevolgd en begeleid door een extern bureau, KPMG Business Advisory Services B.V. In deze projecten wordt onderzocht aan welke kwaliteitscriteria een opleidingsschool (waaronder bijvoorbeeld kwaliteitscriteria/competenties voor opleiders in de school) moet voldoen en wordt duidelijk gemaakt hoe het werkplekleren wordt geborgd én toetsbaar gemaakt. Ook wordt onderzocht welke extra investeringen, zowel in personele als in materiële zin, deze opleidingsscholen moeten doen en hoe financiering vanuit OCW op termijn vorm kan krijgen.

Doelstellingen van de dieptepilot:

– In 2008 is er op basis van relevante praktijkvoorbeelden een goed beeld van de opleidingsschool die opleidt voor de markt en de academische school (van de minimale tot en met de maximale variant).

– In 2008 is bekend onder welke randvoorwaarden:

• deze opleidingsscholen een succes kunnen zijn, en

• de kwaliteit van het opleiden in deze scholen duurzaam geborgd is.

Dit heeft geleid tot de volgende doelstelling voor de deelnemers:

– In 2008 levert de deelnemer op basis van relevante praktijkvoorbeelden een goed beeld van de opleidingsschool die opleidt voor de markt en de academische school

– In 2008 is van de deelnemer bekend onder welke randvoorwaarden (personeel, informatie, organisatie, financieel, administratie, communicatie of huisvesting):

• de eigen opleidingsschool of academische school een succes is of kan zijn, en

• hoe de kwaliteit van het opleiden in de eigen school duurzaam is geborgd.

Artikelsgewijs

Artikel 2 en 3

In artikel 2 wordt omschreven wat het doel is van deze subsidieregeling. Artikel 3 geeft aan wanneer een bevoegd gezag in aanmerking kan komen voor subsidieverlening in het kader van deze regeling.

Artikel 5

Artikel 5 geeft de maximumbedragen waarvoor subsidie kan worden verleend. Indien een project wordt geselecteerd en goedgekeurd voor deelname aan de Dieptepilot, komen maximaal 70 procent van de totale kosten van dat project in aanmerking voor subsidieverlening. Dat betekent dat subsidieontvanger 30 procent van de projectkosten uit eigen middelen moet financieren.

Artikel 6

De aanvraagprocedure verloopt in twee stappen. De eerste stap is het indienen van een projectvoorstel. Dat geschiedt door het invullen en toesturen van het format dat is opgenomen in de bijlage bij de regeling. Het format moet per e-mail én in 3-voud per post worden toegestuurd aan KPMG Business Advisory Services B.V. Eén van de vragen in het format is of het project gaat over de opleidingsschool die opleidt voor de markt of dat het project gaat over de academische school.

Uit alle projectvoorstellen die op tijd zijn ingediend, worden de beste 35 geselecteerd. De indieners van die 35 voorstellen worden uitgenodigd voor stap twee van de aanvraagprocedure, het indienen van een uitgewerkt projectplan. Deze uitnodiging om een uitgewerkt projectplan in te dienen, wordt gezien als een verzoek om aanvullende informatie.

De indieners van de projectvoorstellen die niet worden uitgenodigd tot het indienen van een uitgewerkt projectplan, ontvangen een afwijzende beschikking op hun subsidieaanvraag.

Vervolgens wordt ieder projectplan dat op tijd is ontvangen bij KPMG Business Advisory Services B.V., beoordeeld. Wanneer een projectplan voldoet aan de vooraf gestelde criteria, wordt het project goedgekeurd om deel te nemen aan de dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school 2005–2008. Het uiteindelijke besluit over de verlening van de subsidie wordt pas genomen na deze beoordeling van het projectplan.

De minister besluit over de projectvoorstellen en in een later stadium over de projectplannen in een gelijktijdige beslissing, dat wil zeggen dat zij op 1 moment, alles overziend, haar beslissing neemt ten aanzien van alle tijdig ontvangen projectvoorstellen respectievelijk projectplannen.

Ongeveer twee weken na het moment van de beslissing van de minister op de projectvoorstellen, ontvangt de subsidieaanvrager de afwijzende beschikking van Cfi of een uitnodiging tot het indienen van een uitgewerkt projectplan. Ongeveer twee weken na het moment van de beslissing van de minister op de projectplannen, ontvangt de subsidieaanvrager de beschikking van Cfi waarin de aanvraag wordt afgewezen of wordt toegekend.

Een bestuur kan de subsidie aanvragen. Een bestuur dat voor een project in het kader van deze regeling subsidie aanvraagt, kan in het project de samenwerking zoeken met andere besturen. Dat moet dan blijken uit het projectvoorstel. Binnen dat te vormen samenwerkingsverband van verschillende besturen treedt één bestuur op als penvoerder en subsidieaanvrager voor het totale project. Dat aanvragende bestuur is na een positieve beslissing op de aanvraag als subsidieontvanger verantwoordelijk voor een goede uitvoering van het project, conform het goedgekeurde projectplan, en voor een juiste verantwoording van het project bedoeld in artikel 11. De subsidieontvanger ontvangt het totale bedrag aan verleende subsidie en is verantwoordelijk voor verdeling na ontvangst van het geld over de samenwerkingspartners in het project.

Artikel 7

Dit artikel geeft in het eerste lid de criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling en selectie van de projectvoorstellen. Deze zijn: kwaliteit, spreiding naar sector, spreiding over de twee varianten (opleidingsschool en academische school), diversiteit en tot slot de spreiding naar regio. De kwaliteit is van deze vijf criteria de meest belangrijke. De kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de verschillende in te vullen onderdelen en vragen in het format. Het tweede lid van artikel 6 noemt kort de onderdelen van het format.

In het format is bij iedere vraag een percentage aangegeven voor de maximaal te behalen score. Zo kan men zien hoe zwaar elke vraag meeweegt in de beoordeling van het totale projectvoorstel.

Artikel 8

De criteria waaraan een projectplan moet voldoen, worden gesteld in artikel 8. In het projectplan moet het projectvoorstel nader worden uitgewerkt. Dat betekent dat het projectplan inhoudelijk in lijn moet zijn met en moet voortbouwen op het projectvoorstel. Het eerste lid geeft de verplichte onderdelen die in het projectplan moeten worden uitgewerkt.

Artikel 9

Wanneer de verleende subsidie wordt uitgegeven aan andere doelen dan die in het goedgekeurde projectplan staan, worden deze middelen teruggevorderd. Indien minder geld wordt uitgegeven dan in de goedgekeurde begroting bij het projectplan stond (er is sprake van niet bestede middelen), kan dat ertoe leiden dat van de totale gerealiseerde uitgaven meer dan 70 procent wordt gedekt door het verleende subsidiebedrag en minder dan 30 procent wordt of werd betaald uit eigen middelen. In dat geval wordt een deel van de verstrekte subsidie teruggevorderd, namelijk dat bedrag dat boven de 70 procent van de gerealiseerde uitgaven uitstijgt.

Artikel 11

Ten aanzien van de verleende subsidie in het kader van deze regeling gelden twee verantwoordingsmomenten. Een tussenrapportage met accountantsverklaring op uiterlijk 15 maart 2007 en een eindverantwoording vier maanden na afloop van het project, doch uiterlijk 30 november 2008.

Op basis van de ontvangen tussenrapportage wordt een besluit genomen over de voortzetting van het project en dus over de verlening en betaling van de twee resterende subsidietermijnen van 1 juni 2007 en 1 maart 2008. Op basis van de ontvangen eindrapportage wordt een besluit genomen over de definitieve vaststelling van de subsidie.

De tussenrapportage en de eindverantwoording moeten zijn opgesteld overeenkomstig het activiteitenplan van het goedgekeurde projectplan. Dat betekent dat daarin moet worden overlegd:

– overzicht van activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt

– inzicht in de daarmee gemoeide middelen

– overzicht van de daarmee bereikte resultaten

– voorzover van toepassing: een analyse van de verschillen tussen de in het goedgekeurde activiteitenplan voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten en de feitelijke realisatie daarvan.

De tussenrapportage en eindverantwoording moeten zowel inhoudelijk als financieel inzicht bieden op bovenstaande punten. Dat wil zeggen dat niet kan worden volstaan met een financieel totaalbedrag, doch dat per activiteit verantwoording moet worden afgelegd over de daarmee gemoeide middelen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage

Format ‘projectvoorstel subsidieregeling Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school 2005–2008’

Vooraf

Voor u ligt het format dat dient als projectvoorstel zoals genoemd in artikel 6 ‘Aanvrager en aanvraagprocedure’ van de subsidieregeling Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school 2005–2008.

Het projectvoorstel dient uiterlijk ingediend te zijn op 31 oktober 2005, om 12.00 uur, per e-mail, op het volgende adres: opleidenindeschool@KPMG.nl. Projectvoorstellen die na dit tijdstip worden ingeleverd, komen niet in aanmerking. Per e-mail ingediende projectvoorstellen dienen vervolgens ook schriftelijk ingediend te worden (in 3-voud) op één van de onderstaande adressen:

(E-mailadres: opleidenindeschool@kpmg.nl)

(Postadres: KPMG Business Advisory Services B.V., Afdeling IG&H, kamer E-235, postbus 74500, 1070 DB Amsterdam)

(Bezorgadres: KPMG Business Advisory Services B.V., Afdeling IG&H, kamer E-235, Burgermeester Rijnder⁠slaan 10-20, 1185 MC, Amstelveen)

Aan de indiening van een format zijn geen rechten te ontlenen. Bij onduidelijkheden is subsidieverstrekker gemachtigd bij de subsidieaanvrager nadere toelichting te (doen) vragen.

Gegevens aanvrager

Naam bevoegd gezag:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Nummer bevoegd gezag:

Contactpersoon

Naam: O M O V

.....................................................

Telefoon:

Telefax:

E-mailadres:

Hoofdstuk 1. Algemene gegevens (maximaal te behalen score: 9%)

a. Kiest u voor de opleidingsschool of voor de academische school? (max. score: 0%)

b. Gegevens van de deelnemende scholen/instellingen (max. score: 2%)1

1. Naam school/instelling:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

BRINnummer van de school/instelling:

2. Naam en bestuursnummer van het bevoegd gezag van deze school:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Onderwijssoort:

O PO

O VO

O BVE

(Voor iedere deelnemende school/instelling de onder b gevraagde gegevens invullen)

Geef kort weer waarom deze scholen/instelling en bevoegde gezagsorganen deelnemen en met welke rol.

c. Gegevens van de opleiding(en) voor onderwijspersoneel waarmee in het kader van deze regeling wordt samengewerkt (het betreft hier de opleidingen voor leraren basisonderwijs, en/of voortgezet onderwijs en eventueel ROC(’s)/opleiding(en) voor onderwijsondersteunend personeel).

(max. score: 4%)

Naam van de opleiding:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Geef kort weer waarom met deze instelling wordt samengewerkt en wat de beoogde rol van de instelling zal zijn.

(Voor iedere opleiding waarmee wordt samengewerkt deze gegevens invullen)

d. Gegevens (beoogde) andere partners in het project (bijv. hoogleraren, lectoren, wetenschappers, schoolbegeleidingsdiensten). Het kan daarbij gaan om personen en/of instellingen. (max. score: 3%)

Naam van partner:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Geef kort weer waarom met deze partner wordt samengewerkt en wat de beoogde rol van de partner zal zijn.

(Voor iedere partner de onder d gevraagde gegevens invullen)

Hoofdstuk 2. Motivatie (maximaal te behalen score: 15%)

a. Geef aan waarom u mee wilt doen? (max. score: 10%)

Omschrijf uw motivatie/drijfveren om mee te doen en maak duidelijk hoe deze aansluit(en) op de voor de dieptepilot benoemde doelstellingen.

b. Waarom moeten we uw project kiezen? (max. score: 5%)

Beschrijf kort wat het bijzondere is aan uw project. Waarin onderscheidt uw project zich? Waaruit blijkt dat?

Hoofdstuk 3. Doelstelling en resultaat (maximaal te behalen score: 20%)

a. Wat is/zijn uw doelstellingen voor het project? (max. score: 10%)

Omschrijf uw hoofd- en subdoelstellingen en geef daarbij aan wat de beoogde resultaten zijn. Doelstellingen en bijbehorende resultaten dienen specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden te zijn. Minimaal dient u iets aan te geven over:

Als opleidingsschool

– de hoeveelheid op te leiden leraren (in iedere geval het absolute aantal en de verhouding tussen op te leiden leraren en de aanwezige formatie OP (in fte’s))

– het duurzaam waarborgen van de kwaliteit

– het benutten van de opgedane ervaring (bijvoorbeeld in relatie tot de samenwerking of de overdracht van kennis)

– het doel van de samenwerking met de opleidingen(en) voor onderwijspersoneel

Als academische school

– het verbinden met schoolontwikkeling, onderwijsinnovatie en onderzoek

– het duurzaam waarborgen van de kwaliteit

– het benutten van de opgedane ervaring (bijvoorbeeld in relatie tot de samenwerking of de overdracht van kennis)

– het doel van de samenwerking met de opleidingen(en) voor onderwijspersoneel en voorzover van toepassing met de overige partners in het project.

b. Wat is de toegevoegde waarde van uw project aan de doelen benoemd voor het opleiden in de school/de academische opleidingsschool? (max. score: 10%)

Geef aan hoe de door u geformuleerde doelstellingen en resultaten toegevoegde waarde leveren aan de voor het opleiden in de school benoemde doelstellingen.

Hoofdstuk 4. Ervaring (maximaal te behalen score: 20%)

a. Waar staat u nu? (max. score: 10%)

Beschrijf kort wat uw huidige profiel is met opleiden in de school. Welke activiteiten en investeringen heeft u eerder al gedaan?

b. Geef kort weer hoe uw integraal personeelsbeleid (IPB) is geënt op het opleiden in de school? (max. score: 5%)

Waaruit blijkt dat?

c. Geef kort weer hoe u in de praktijk bekostiging koppelt aan de kwaliteit van het proces ‘Opleiden in de school’? (max. score: 5%)

Langs welke weg stuurt en waarborgt u de kwaliteit van het proces ‘Opleiden in de school’ gegeven de beschikbare gelden en te maken kosten?

Hoofdstuk 5. Inhoud van het project (maximaal te behalen score: 21%)

a. Wat is uw ambitie? (max. score:2%)

Beschrijf kort het thema waarop de ontwikkeling en verdieping in uw project zich richt.

b. Beschrijf kort de hoofdstappen binnen uw project. (max. score: 2%)

Geef op hoofdlijnen de voorgenomen activiteiten aan.

c. Borging en continuïteit. (max. score: 2%)

Beschrijf kort hoe de kwaliteit van het opleiden in de school in uw project duurzaam geborgd wordt, ook na afloop van de projectperiode, zonder afbreuk te doen aan de overige onderwijsprocessen.

d. De inhoud van de samenwerking met de opleidingen voor onderwijspersoneel en andere partners in het project. (max. score: 5%)

Beschrijf kort waar de samenwerking in het project op is gericht. Welke activiteiten verwacht u van uw partners in de projectperiode?

e. Mensen in opleiding voor een bevoegdheid. (max. score: 4%)

1. Wat is de omvang van uw personeelsbestand dat direct een bijdrage levert aan het primair onderwijsproces?

– Hoeveel FTE (uitgesplitst naar leidinggevend, onderwijzend en ondersteunend personeel)?

– Hoeveel mensen (idem)?

2. Welk deel van dat personeelsbestand (in % en in absolute aantallen van dat totale bij het primair proces betrokken personeelsbestand, uitgesplitst naar leidinggevend, onderwijzend en ondersteunend personeel) wordt bezet door mensen die nog (mede aan uw school) in opleiding zijn voor de werkzaamheden die ze feitelijk verrichten?

3. Welk deel van het nog in opleiding zijnd personeel (weer in % en in absolute aantallen van dat totale bij het primair proces betrokken personeelsbestand, uitgesplitst naar leidinggevend, onderwijzend en ondersteunend personeel) was al bij u in dienst voor zij die werkzaamheden en de opleiding daarvoor begonnen?

4. Heeft u de intentie om het aandeel werknemers in opleiding te vergroten? Kunt u hier een toelichting op geven?

5. Beschrijf kort de doelgroepen die zullen worden opgeleid:

(bijv. zij-instromers, lio’s, onderwijsondersteunend personeel dat wordt opgeschoold tot leraar, opleiding tot onderwijsassistent in samenwerking met het ROC, etc.)

f. Beschrijf kort op welke wijze het project ten dienste staat van andere scholen in de regio.

(max. score: 2%)

g. Financiering van het project. (max. score: 4%)

Totale geschatte projectkosten: € ......... (100%)

Aan te vragen subsidie (bij benadering): € ......... (max. 70% met een plafond van € 400.000 p. jaar)

Door de aanvrager te financieren aandeel: € ......... (min. 30%)

De eigen middelen die voor het project worden aangewend, moeten zijn berekend op werkelijk te maken kosten en reële tarieven.

Hebt u nog andere subsidies/fondsen aangevraagd voor het doel van dit project? Zo ja, geef aan welke, het bedrag en voor welk tijdvak die financiering is bedoeld. Is (of zijn) die aanvraag/aanvragen gehonoreerd of per wanneer heeft u daar duidelijkheid over?

Hoofdstuk 6. Onderkende risico’s (maximaal te behalen score: 15%)

Omschrijf de door u onderkende risico’s voor uw project en de daarbij te nemen maatregelen.

Hoofdstuk 7. Ondertekening (maximaal te behalen score: 0%)

Ondergetekende verklaart dat hij/zij bekend is met de voorwaarden en procedures van de Subsidieregeling Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school 2005–2008

Aldus naar waarheid ingevuld.

Bevoegd gezag aanvrager:

Naam:

Functie:

Plaats:

Datum:

Handtekening bevoegd gezag:

1

Inclusief de scholen/instellingen vallend onder het bestuur van de subsidieaanvrager

Naar boven