Wijziging Regeling nationale en bovenregionale recherche

Regeling van 23 september 2005, nr. 2005-0000214459, tot wijziging van de Regeling nationale en bovenregionale recherche in verband met het opnemen van interregionale milieuteams en internationale rechtshulpcentra in de structuur van de bovenregionale recherche

De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie,

Gelet op de artikelen 46 en 48 van de Politiewet 1993;

Besluiten:

Artikel I

De Regeling nationale en bovenregionale recherche wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onder c, komt te luiden:

c. Bovenregionale recherche: een organisatorisch onderdeel binnen een centrumkorps waarvan een bovenregionaal rechercheteam, een interregionaal fraudeteam en een interregionaal milieuteam onderdeel uitmaken;.

B

In de artikelen 2, eerste, tweede en derde lid en 4, eerste lid, wordt ‘tweejaarlijks’ telkens vervangen door: vierjaarlijks.

C

Aan artikel 7 worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Een interregionaal milieuteam vormt een herkenbare organisatorische en bedrijfsmatige eenheid binnen de bovenregionale recherche.

4. In afwijking van het tweede lid, staat een interregionaal milieuteam, voor wat betreft de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 8, onder e, onder gezag van de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket.

D

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het verrichten van tactische opsporingsonderzoeken naar complexe bovenregionale en ketengerelateerde milieudelicten. Deze taak wordt binnen de bovenregionale recherche opgedragen aan het interregionaal milieuteam.

E

1. In artikel 9, eerste lid, wordt na ‘artikel 8’ ingevoegd: , onderdelen a tot en met d,.

2. In artikel 9, vierde lid, wordt na ‘rechercheoverleg’ ingevoegd: en de milieukamer, bedoeld in artikel 9a, eerste lid.

F

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, dat als volgt luidt:

Artikel 9a

Milieukamer

1. Er is een milieukamer die binnen de in artikel 8, onderdeel e, genoemde taak onderzoeken toewijst aan de interregionale milieuteams.

2. De milieukamer bestaat uit de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket, een korpsbeheerder, en een korpschef. De leden van de milieukamer worden benoemd door de ministers.

3. De hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket treedt op als voorzitter van de milieukamer.

4. De milieukamer brengt haar beslissingen ter kennis van het BRO en stemt zo nodig af met het BRO.

G

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt na ‘vast’ ingevoegd: , alsmede het deel binnen dat budget dat is bestemd voor de interregionale milieuteams.

2. Het tweede lid, komt te luiden:

2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt krachtens artikel 3, eerste lid, van het Besluit financiën regionale politiekorpsen beschikbaar gesteld aan de centrumkorpsen onder de voorwaarde dat wordt gehandeld overeenkomstig deze regeling, de toewijzing van onderzoeken en taakaccenten door het BRO, bedoeld in artikel 9, eerste lid, en de toewijzing van onderzoeken door de milieukamer, bedoeld in artikel 9a, eerste lid.

H

Na artikel 11 worden de paragrafen 4a en 4b ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4a

Instelling, taak en sturing landelijk internationaal rechtshulpcentrum

Artikel 11a

Instelling landelijk internationaal rechtshulpcentrum

Er is een landelijk internationaal rechtshulpcentrum dat als afzonderlijke en herkenbare organisatorische en bedrijfsmatige eenheid deel uitmaakt van het Korps landelijke politiediensten en onder gezag staat van de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket.

Artikel 11b

Taak landelijk internationaal rechtshulpcentrum

Het landelijk internationaal rechtshulpcentrum heeft in ieder geval tot taak:

a. de registratie van rechtshulpverzoeken ten behoeve van het Korps landelijke politiediensten en de bijzondere opsporingsdiensten;

b. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken ten behoeve van het Korps landelijke politiediensten, alsmede de coördinatie van de uitvoering en het toezicht op de kwaliteit van de afhandeling van overige rechtshulpverzoeken ten behoeve van dit korps;

c. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken ten behoeve van de bijzondere opsporingsdiensten;

d. het zijn van kennis- en expertisecentrum op het gebied van internationale rechtshulp;

e. het beheer van de informatiekanalen genoemd in bijlage III.

Paragraaf 4b

Instelling, taak en sturing internationaal rechtshulpcentrum

Artikel 11c

Instelling internationaal rechtshulpcentrum

1. Binnen de in bijlage I genoemde samenwerkingsgebieden wordt door de daarbinnen betrokken korpsen een internationaal rechtshulpcentrum ingesteld, dat als herkenbare organisatorische en bedrijfsmatige eenheid deel uitmaakt van het centrumkorps.

2. Een internationaal rechtshulpcentrum staat onder gezag van de hoofdofficier van justitie van het centrumkorps.

Artikel 11d

Taak Internationaal rechtshulpcentrum

Een internationaal rechtshulpcentrum heeft in ieder geval tot taak:

a. registratie van rechtshulpverzoeken;

b. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken, alsmede de coördinatie van de uitvoering en het toezicht op de kwaliteit van de afhandeling van overige rechtshulpverzoeken;

c. het zijn van kennis- en expertisecentrum op het gebied van internationale rechtshulp.

Artikel 11e

Bekostiging Internationaal rechtshulpcentrum

1. Een internationaal rechtshulpcentrum wordt door de ministers ieder voor de helft bekostigd. De ministers stellen jaarlijks het budget vast.

2. De korpsbeheerder van een centrumkorps alsmede het regionale college van de desbetreffende regio maken bij het opstellen van de stukken, bedoeld in artikel 28 van de Politiewet 1993, onderscheidenlijk bij het vaststellen van de stukken, bedoeld in artikel 31 van die wet, onderscheid tussen het internationale rechtshulpcentrum en de overige onderdelen van het korps.

Artikel 11f

Huisvesting

De korpsbeheerder van het centrumkorps stelt, in overeenstemming met de hoofdofficier van justitie van het centrumkorps de vestigingsplaats van het internationale rechtshulpcentrum vast, gehoord de korpsbeheerders van de korpsen alsmede de hoofdofficieren van justitie van de parketten behorend tot het samenwerkingsgebied.

I

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Personeel

De korpsbeheerders van het Korps landelijke politiediensten, de centrumkorpsen en de overige regionale politiekorpsen maken afspraken over het te voeren personeelsbeleid voor het personeel dat te werk wordt gesteld bij de DNR en het landelijk internationaal rechtshulpcentrum, respectievelijk de bovenregionale rechercheteams en de internationale rechtshulpcentra bij de centrumkorpsen.

J

Na artikel 16 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

Financiering interregionaal milieuteam

Het budget van een interregionaal milieuteam wordt voor de jaren 2005 en 2006 bepaald op 20 budgetverdeeleenheden vermenigvuldigd met 1,2 van het normbedrag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Besluit financiën regionale politiekorpsen.

Artikel 16b

Formatie internationaal rechtshulpcentrum

De ministers stellen de formatie van de internationale rechtshulpcentra bij de centrumkorpsen voor het jaar 2005 vast overeenkomstig bijlage IV.

K

Artikel 17 vervalt.

L

Na bijlage II worden twee bijlagen toegevoegd, vastgesteld bij deze regeling.

Bijlage III

Internationale politiële informatie-uitwisseling vindt plaats:

A. door Liaison officiers die beheersmatig onder het KLPD vallen en werkzaam zijn bij door het Ministerie van Buitenlandse Zaken beheerde ambassades buiten Nederland;

B. door buitenlandse verbindingsofficieren, bedoeld in de Regeling Buitenlandse Verbindingsofficieren van 8 maart 2002;

C. door tussenkomst van het Nationaal Centraal Bureau Interpol, bedoeld in de artikelen 31 en 32 van de Interpol Constitution;

D. door tussenkomst van Bureau Sirene, bedoeld in artikel 34 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst;

E. door tussenkomst van Dutch Desk Europol, bedoeld in artikel 5 van de Europol Overeenkomst.

Bijlage IV

IRC behorend bij centrumkorps

Totale formatie

IJsselland

21,7

Kennemerland

12,3

Amsterdam-Amstelland

12,3

Haaglanden

11,5

Rotterdam-Rijnmond

11,8

Brabant Zuidoost

16,9

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.

Toelichting

Inleiding

Met de instelling van de Dienst Nationale Recherche (DNR) als onderdeel van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de vorming van zes bovenregionale rechercheteams is een goede basis gelegd voor de opsporing van de zware georganiseerde criminaliteit. Deze rechercheteams hebben een vaste en herkenbare capaciteit en zijn permanent beschikbaar. Inmiddels is gebleken dat criminaliteit daardoor op bovenregionaal en landelijk niveau effectief wordt bestreden. De landelijke aansturing van de teams waarborgt bovendien een goede afstemming van de te onderzoeken zaken.

Uitgaande van de hiermee gelegde basis voor de bestrijding van criminaliteit is in de brief van 25 maart 2004 (Kamerstukken II, 2003–2004, 22 343, nr. 91) van de Ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu aan de Tweede Kamer uiteengezet dat in het kader van de versterking van de bestrijding van milieucriminaliteit interregionale milieuteams worden ingesteld, die worden ingepast in de organisatie van de bovenregionale rechercheteams. De onderhavige wijziging van de Regeling nationale en bovenregionale recherche voorziet in formele instelling van deze interregionale milieuteams en de aansturing daarvan.

De onderhavige wijziging van de regeling voorziet tevens in het opnemen van de Internationale Rechtshulpcentra (IRC’s) in de structuur van de bovenregionale recherche, zoals eerder was aangekondigd in de brief van 28 november 2002 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2002–2003, 28 250, nr. 4). Voorzien is in een regeling van de taken, aansturing, bekostiging en huisvesting van de IRC’s.

Voorts voorziet de onderhavige wijziging in het aanpassen van de frequentie van het verschijnen van het nationaal dreigingsbeeld en, in het verlengde daarvan, de frequentie van het opstellen van het beleidsprogramma. Ten slotte vervalt het artikel met betrekking tot de tijdelijke vaststelling van de aandachtsgebieden van de nationale recherche door het College van procureurs-generaal. Inmiddels zijn deze aandachtsgebieden krachtens artikel 4 benoemd in een plan van aanpak van de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket, dat is opgesteld in opdracht van het College van procureurs-generaal.

Aanpak georganiseerde criminaliteit

In de Regeling nationale en bovenregionale recherche is vastgelegd dat de ministers tweejaarlijks de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit vaststellen. Zij doen dat op basis van het door het College van procureurs-generaal vastgestelde beleidsprogramma, waaraan het door (de Dienst Recherche Informatie van) het KLPD opgestelde nationaal dreigingsbeeld ten grondslag ligt. Gezien de grote tijdsinvestering die het opstellen van het dreigingsbeeld vergt, is er voor gekozen in de toekomst een vierjarige cyclus te hanteren. Het eerste nationaal dreigingsbeeld verscheen op 16 augustus 2004. Het volgende nationaal dreigingsbeeld zal dus medio 2008 verschijnen. Als gevolg hiervan zullen ook het beleidsprogramma van het College van procureurs-generaal als bedoeld in artikel 2, de mede hierop gebaseerde beleidsreactie van de ministers en het plan van aanpak van de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket, om de vier jaar verschijnen. Ten behoeve van de monitoring van de voortgang van de in het beleidsprogramma genoemde onderwerpen zal tweejaarlijks een criminaliteitsbeeldanalyse worden gemaakt.

De hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket heeft inmiddels een plan van aanpak voor de bestrijding door de DNR van de zware georganiseerde criminaliteit opgesteld. Hierin worden ook de nieuwe aandachtsgebieden voor de DNR bepaald. Als gevolg hiervan kan het (tijdelijke) artikel 17 van de regeling komen te vervallen.

Interregionaal milieuteam

Instelling interregionaal milieuteam

In de Inleiding is gerefereerd aan de brief van 25 maart 2004 van de Ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu aan de Tweede Kamer. Daarin staat dat ‘de aard en de schaal van de milieucriminaliteit aan het veranderen is; economische ketens van handelingen met stoffen, producten, afvalstoffen, grond, beschermde dieren en planten worden steeds meer gezien als bron van milieucriminaliteit. De noodzaak van gerichte aandacht voor ketens wordt ook bij de VROM-inspectie en andere rijksinspecties in toenemende mate onderkend. De schaal waarop bij de politie de opsporing van milieucriminaliteit nu is georganiseerd, blijkt niet optimaal voor de opsporing van ketengerelateerde vormen.’. Om deze redenen wordt aan ieder bovenregionaal rechercheteam een interregionaal milieuteam (IMT) toegevoegd, waarmee de bovenregionale ketengerelateerde milieucriminaliteit op effectieve wijze kan worden bestreden.

Een IMT bestaat uit vaste medewerkers en vormt een herkenbare organisatorische en bedrijfsmatige eenheid binnen de bovenregionale recherche. Binnen het budget van het bovenregionale rechercheteam wordt specifiek het budget van het IMT vastgesteld.

Een IMT bestaat uit 20 fte. Daarbij geldt als uitgangspunt dat maximaal 30% van deze capaciteit wordt aangewezen als operationele ondersteuning ten behoeve van IMT-onderzoeken. Deze ondersteuning kan ook elders dan in het IMT worden georganiseerd, mits de ondersteuning maar ten goede komt aan het IMT. In 2007 is een volledige evaluatie van de milieutaak van politie en OM voorzien. Bij deze evaluatie zal worden bezien of de nieuwe structuur voor de strafrechtelijke milieuhandhaving adequaat is, en in hoeverre de afgesproken capaciteit volstaat, gelet op de omvang van de milieucriminaliteit.

Taak interregionaal milieuteam

Het IMT doet tactisch onderzoek naar complexe bovenregionale en ketengerelateerde milieudelicten. De complexiteit kan worden veroorzaakt door: grootschaligheid, benodigde capaciteit, technische en/of juridische complexiteit, internationale aspecten, bijzondere opsporingsmiddelen die nodig worden geacht, de aard van de bedrijfstak en de milieuschade c.q. veiligheid. Het zal veelal gaan om onderzoeken die te complex zijn voor een regionaal milieuteam.

De term ketengerelateerd heeft betrekking op de opvolgende activiteiten die met stoffen, producten, afvalstoffen, dieren en planten plaatsvinden. Bij die activiteiten zijn vaak meerdere actoren betrokken als onderdeel van de keten. Tussen die actoren in de keten zijn overdrachtsmomenten te onderscheiden. De regimes van regelgeving zijn hier vaak niet op toegesneden. Indien in dit traject sprake is van strafbare handelingen, dan zullen die soms door één of meer van de actoren worden gepleegd. Soms is sprake van geïsoleerde criminaliteit binnen het geheel van legale handelingen. Ook wanneer één van de actoren als verdachte kan worden aangemerkt, dan nog zal veelal onderzoek moeten worden verricht bij meerdere actoren uit de keten om tot een sluitende bewijsvoering te komen.

Aansturing interregionaal milieuteam

Het Functioneel Parket (i.o.) voert het gezag over de IMT’s. Dit houdt in dat de hoofdofficier van het Functioneel Parket verantwoordelijk is voor de prioritering bij de aanpak van milieucriminaliteit en voor de keuze en uitvoering van opsporingsonderzoeken door de IMT’s. Het KLPD verstrekt in dit verband periodiek aan het Functioneel Parket een criminaliteitsbeeldanalyse op het gebied van milieucriminaliteit.

De hoofdofficier van het arrondissementsparket blijft de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie in de driehoek. Als zodanig is hij voor de korpsbeheerder en de korpschef aanspreekbaar op alle activiteiten van een IMT. De hoofdofficier van het Functioneel Parket zorgt voor adequate informatievoorziening aan die hoofdofficieren, waaronder een bijdrage voor het jaarlijkse politiebeleidsplan.

De (landelijke) milieukamer wijst onderzoeken toe aan de IMT’s. Zij is samengesteld uit de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket, een korpsbeheerder en een korpschef. In structuur en werkwijze lijkt de milieukamer op het landelijk bovenregionaal recherche overleg (BRO). De milieukamer zal haar werkzaamheden regelmatig afstemmen met het BRO. Zo brengt zij haar beslissingen ter kennis van het BRO en stuurt ter afstemming periodieke rapportages met betrekking tot de activiteiten van de IMT’s aan de voorzitter van het BRO. Indien voor een onderzoek van een IMT aanvullende capaciteit uit de andere onderdelen van de bovenregionale recherche wenselijk wordt geacht, zal een verzoek hiertoe door de milieukamer worden voorgelegd aan het BRO.

Landelijk internationaal rechtshulpcentrum (LIRC) en internationale rechtshulpcentra (IRC’s)

Instelling LIRC en IRC’s

De onderhavige wijziging van de Regeling nationale en bovenregionale recherche schept een formele basis voor het reeds bestaande LIRC. In organisatorische zin wijzigt de positionering van het LIRC als onderdeel van het KLPD niet. Om het veld van de internationale rechtshulp te completeren is er voor gekozen om ook de LIRC in deze regeling op te nemen.

Tevens voorziet deze wijziging van de regeling in de omvorming van de acht bestaande (lokale) IRC’s tot zes IRC’s, in te instellen binnen ieder van de samenwerkingsgebieden van de bovenregionale recherche. Met het inbedden van de IRC’s bij de centrumkorpsen wordt aangesloten bij de huidige bovenregionale recherchestructuur. De IRC’s zijn een herkenbare organisatorische en bedrijfsmatige eenheid onder beheer van het centrumkorps. Dit komt onder andere tot uiting in het gebruik van eenduidige werkprocessen, eenzelfde bedrijfsprocessensysteem (Luris) dat door alle IRC’s en het LIRC op een eenduidige wijze gebruikt wordt, een gelijk basispakket aan taken en een soortgelijke bekostiging. Door de uniforme inbedding en organisatie ontstaat meer duidelijkheid over de positionering van de IRC’s, zowel bij de korpsen als bij buitenlandse politie- en justitiediensten. Voorts wordt beoogd met de uniformering van de werkwijzen de kwaliteit van de diensten van de IRC’s te verhogen.

Ten behoeve van de afstemming van de werkzaamheden vindt periodiek overleg plaats tussen het LIRC en de zes IRC’s.

Taken Landelijk internationaal rechtshulpcentrum

Het LIRC voert ten behoeve van het KLPD en de bijzondere opsporingsdiensten een soortgelijk basis takenpakket uit als de IRC’s. Daarnaast vervult het LIRC een taak voor de hele Nederlandse politie door het optreden als centrale autoriteit in diverse internationale samenwerkingsverbanden waarbinnen politie-informatie wordt uitgewisseld. Het communiceren tussen bijvoorbeeld het Nederlands Nationaal Centraal Bureau (NCB) Interpol en het Italiaans NCB wordt aangeduid als het gebruik van het Interpolkanaal. Dit geldt mutatis mutandis voor het Europolkanaal (communicatie tussen de landendesks) en het Sirenekanaal (signaleringen in het SIS). Foreign liaison officieren (FLO’s) en Nederlandse liaison officieren in het buitenland (LO’s) worden ook door het LIRC begeleid, respectievelijk aangestuurd. Informatieuitwisseling loopt ook ten aanzien van deze laatstgenoemde kanalen via het LIRC, dat registreert en doorleidt. Het beheren van de kanalen houdt naast het doorleiden van berichten en het ter beschikking van de Nederlandse politie stellen van het netwerk, ook in dat internationale werkafspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld over afhandelingstermijnen en kwaliteit.

Taken Internationale rechtshulpcentra

De zes IRC’s leveren in ieder geval een eenduidig basis takenpakket, bestaande uit vier onderdelen.

In de eerste plaats worden alle inkomende en uitgaande justitiële en politiële rechtshulpverzoeken ten behoeve van het samenwerkingsgebied geregistreerd.

In de tweede plaats coördineert het IRC de uitvoering van de rechtshulpverzoeken die voornamelijk in de regio’s plaatsvindt. Zelfstandige uitvoering door IRC’s van rechtshulpverzoeken vindt in het basis takenpakket slechts plaats indien er geen bijzondere (opsporings-) handelingen behoeven te worden verricht. Te denken valt hierbij aan kenteken-bevragingen en bevragingen van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. In de derde plaats houdt het IRC toezicht op de kwaliteit van de afdoening van de afhandeling. Te denken valt hierbij aan inhoudelijke aspecten als juistheid en volledigheid van de beantwoording, correcte juridische gronden, en aan tijdsaspecten. In samenspraak met de IRC’s zullen kwaliteitsnormen worden ontwikkeld die hierop betrekking hebben.

In de vierde plaats zal het IRC dienen als kennis- en expertisecentrum op het gebied van internationale rechtshulp voor het samenwerkingsgebied.

Naast deze basistaken voert een IRC, al dan niet in samenwerking met anderen, zelf inhoudelijke werkzaamheden uit voor zover dit eenvoudige handelingen betreft, die zonder betrokkenheid van de regionale politiekorpsen kunnen worden afgewikkeld. Een IRC kan ook in afstemming met de regiokorpsen van het samenwerkingsgebied en met de daarbij behorende parketten afspraken maken over uitbreiding van het basis takenpakket. Indien meer taken ondergebracht worden bij een IRC dan dient vanuit het betreffende samenwerkingsgebied zorg te worden gedragen voor extra capaciteit en middelen.

Bekostiging Internationale rechtshulpcentra

De ministers stellen jaarlijks het budget ten behoeve van de IRC’s vast. Voor wat betreft de startformatie van de IRC’s is het uitgangspunt het aantal formatieplaatsen waarover de (acht) IRC’s beschikten. Deze 86,5 formatieplaatsen worden over de zes nieuw in te stellen IRC’s verdeeld naar rato van de som van het aantal budgetverdeeleenheden (bve’s) van de in een samenwerkingsgebied samenwerkende regio’s gedeeld door het totaal aantal bve’s van de Nederlandse politie. Aldus is de voor iedere IRC berekende startformatie vastgelegd in bijlage IV van de regeling. Nadrukkelijk wordt deze startformatie gezien als een voorlopige formatie. Naarmate eenduidiger gegevens van alle IRC’s bekend zijn, kunnen de ministers op basis van de werkdruk de formatie bijstellen.

Het Openbaar Ministerie en de politie dragen ieder de helft van de kosten van de formatie. Voor wat betreft de politie betekent dit dat de helft van de aan een IRC toegekende formatie wordt bekostigd door de in een samenwerkingsgebied deelnemende regio’s. Deze bijdrage voor een IRC wordt binnen het samenwerkingsgebied over de deelnemende korpsen verdeeld naar rato van de bruto-basis-bve’s die aan de afzonderlijke korpsen zijn toegekend. (De wijze waarop het politiegedeelte van het budget is vastgesteld en verdeeld over de verschillende politieregio’s is vastgelegd in de December-circulaire BZK; kenmerk EA2004/80521).

Huisvesting Internationale rechtshulpcentra

Het personeel van een IRC, zowel van politie als van openbaar ministerie, werkt zoveel mogelijk op een gezamenlijke locatie. Gezien de specifieke situatie in het grensgebied werkt het IRC behorend bij het centrumkorps Brabant Zuidoost in ieder geval met een gedeconcentreerde vestiging in Maastricht. Een gedeconcentreerde vestiging ligt vanwege de geografische afstanden ook voor de hand in het samenwerkingsgebied behorend bij centrumkorps IJsselland. Uiteindelijk stelt de korpsbeheerder van het centrumkorps de vestigingsplaats(en) van het IRC vast.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes

De Minister van Justitie,

J.P.H. Donner

Naar boven