Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2005, 190 pagina 11 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2005, 190 pagina 11 | Besluiten van algemene strekking |
Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 11 september 2005, nr. 2005/45, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf B1/2.1.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
2.1.3.1 Geldigheidsduur: uitzonderingsregels bij eerste toelating
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning worden verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging als minderjarige of verblijf ter adoptie of als pleegkind, voor de duur van het verblijfsrecht op grond van artikel 8, onder a, c, e of l, van de Wet, van de ouder, adoptiefouder of pleegouder, dan wel, indien deze rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder b of d, van de Wet of als Nederlander voor vijf jaren.
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst worden verleend voor de duur waarvoor de tewerkstellingsvergunning ten behoeve van die arbeid is verleend. Indien ten behoeve van die arbeid op grond van artikel 1, eerste lid, onder j of l, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen geen tewerkstellingvergunning is vereist, kan de verblijfsvergunning worden verleend voor de duur van maximaal vijf jaren.
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als kennismigrant als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen worden verleend voor de duur van maximaal vijf jaren.
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling worden verleend voor vijf jaren, indien de medische behandeling naar verwachting van Onze Minister blijvend aan Nederland is gebonden.
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, worden verleend voor vijf jaren.
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating worden verleend voor vijf jaren.
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel worden verleend voor drie jaren, maar niet langer dan de duur van de tewerkstelling van de vreemdeling of het verblijfsrecht van de persoon bij wie verblijf als gezinslid is toegestaan.
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend voor de duur van vijf jaren.
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als au pair worden verleend voor de duur van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de vreemdeling Nederland is ingereisd.
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf in het kader van uitwisseling worden verleend voor de duur van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de vreemdeling Nederland is ingereisd.
1. In afwijking van artikel 3.57 kan de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden verlengd met vijf jaren, indien de houder van de verblijfsvergunning op het moment waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven:
a. gedurende een jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft op grond van een huwelijk, een geregistreerd partnerschap of een relatie als bedoeld in artikel 3.14, en het verblijfsrecht niet-tijdelijk in de zin van artikel 3.5 is, of
b. gedurende vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft en het verblijfsrecht niet-tijdelijk in de zin van artikel 3.5 is.
2. In afwijking van artikel 3.57, kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 alweer zou zijn geëindigd.
Beleidsregel: De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur wordt bij verlening en verlenging ervan vastgesteld op het maximum dat ingevolge het Vreemdelingenbesluit mogelijk is.
Als de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, maar later, dan wordt bij het vaststellen van de geldigheidsduur uitgegaan van de latere datum waarop alsnog is aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dat de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond aan alle voorwaarden te voldoen, heeft derhalve geen gevolgen voor de totale geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning. De totale geldigheidsduur blijft gelijk aan de geldigheidsduur zoals die zou gelden als reeds bij het indienen van de aanvraag aan alle geldende voorwaarden werd voldaan.
Beleidsregel: Ingevolge artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 Vreemdelingenbesluit alweer zou zijn geëindigd. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt indien op het moment van beoordeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning nog minder dan drie maanden geldig zou zijn. In die gevallen wordt de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning één jaar langer geldig gemaakt, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning zou zijn verstreken.
De bevoegdheid van artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit kan alleen worden gebruikt in afwijking van artikel 3.57 Vreemdelingenbesluit. Deze bevoegdheid kan dan ook niet worden gebruikt om af te wijken van andere artikelen van het Vreemdelingenbesluit, zoals artikelen 3.59 (duur tewerkstellingsvergunning), 3.65 (au pairs), 3.66 (uitwisseling), 3.68 (document grensoverschrijding) of 3.69 (voorbereidend jaar studie, au pair, uitwisseling), 3.70 (familiebezoek) Vreemdelingenbesluit. Evenmin wordt deze bevoegdheid gebruikt om in het beleid neergelegde maximale verblijfsduren op te rekken (bijvoorbeeld de maximale verblijfsduur voor studenten, stagiaires, practicanten, onbezoldigd wetenschappelijk onderzoekers, vreemdelingen die arbeid in loondienst verrichten in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie), of om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning te verlengen terwijl niet meer aan het verblijfsdoel of de voorwaarden wordt voldaan.
Gelijktijdige aanvragen om verlenging en wijziging
Er wordt geen toepassing gegeven aan de bevoegdheid neergelegd in artikel 3.67, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit wanneer er sprake is van een aanvraag tot wijziging van de beperking waaronder de vergunning is verleend. Deze aanvragen worden immers beoordeeld op de voet van de regelgeving ten aanzien van aanvragen om verlening van een vergunning. De verlenging met een duur van vijf jaren is aan de orde wanneer reeds verblijf was toegestaan in het kader van hetzelfde verblijfsdoel gedurende minimaal een jaar. Wanneer het verblijfsdoel gewijzigd wordt, dient de vreemdeling eerst gedurende een periode van minimaal een jaar in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of een relatie, voordat verlenging met een duur van vijf jaren aan de orde kan zijn.
Alleen als de aanvraag om wijziging van de vergunning wordt afgewezen, maar de tegelijkertijd ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning wel wordt ingewilligd, kan toepassing worden gegeven aan artikel 3.67, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit.
B
Paragraaf B1/2.1.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
2.1.3.2 Geldigheidsduur: afwijkende bepalingen bij voortgezet verblijf
1. In afwijking van artikel 3.57 kan de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden verlengd met vijf jaren, indien de houder van de verblijfsvergunning op het moment waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven:
a. gedurende een jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft op grond van een huwelijk, een geregistreerd partnerschap of een relatie als bedoeld in artikel 3.14, en het verblijfsrecht niet-tijdelijk in de zin van artikel 3.5 is, of
b. gedurende vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft en het verblijfsrecht niet-tijdelijk in de zin van artikel 3.5 is.
2. In afwijking van artikel 3.57, kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 alweer zou zijn geëindigd.
In afwijking van artikel 3.57 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op een studie, verblijf als au pair of verblijf in het kader van uitwisseling ten hoogste voor één jaar verleend en wordt de geldigheidsduur ervan na één jaar niet verlengd.
In afwijking van artikel 3.57 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met familiebezoek, verleend voor ten hoogste zes maanden en wordt de geldigheidsduur ervan na zes maanden niet verlengd.
Beleidsregel: De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur wordt bij verlenging ervan vastgesteld op het maximum dat ingevolge het Vreemdelingenbesluit mogelijk is.
Beleidsregel: In aanvulling op artikel 3.67, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit geldt dat bij verlenging van de geldigheidsduur van een afhankelijke verblijfsvergunning de geldigheidsduur ervan zich niet uitstrekt voorbij de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de hoofdpersoon, indien de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bezit en zolang de vreemdeling nog niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf.
Het is immers niet de bedoeling de vreemdeling met een afhankelijk verblijfsrecht een sterker verblijfsrecht te geven dan het verblijfsrecht van de hoofdpersoon, zolang de vreemdeling met het afhankelijke verblijfsrecht niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf.
Ten aanzien van de toepassing van artikel 3.67 Vreemdelingenbesluit wordt verwezen naar 2.1.3.1.
C
Paragraaf B5/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
2.3 Geldigheidsduur: relatie met de tewerkstellingsvergunning
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt, behoudens artikel 3.68, verleend voor ten hoogste één jaar en kan telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.
In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst worden verleend voor de duur waarvoor de tewerkstellingsvergunning ten behoeve van die arbeid is verleend. Indien ten behoeve van die arbeid op grond van artikel 1, eerste lid, onder j of l, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen geen tewerkstellingvergunning is vereist, kan de verblijfsvergunning worden verleend voor de duur van maximaal vijf jaren.
In afwijking van de artikelen 3.57 tot en met 3.67 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend met een geldigheidsduur die één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven.
Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt verleend voor een duur die maximaal gelijk is aan de duur van de tewerkstellingsvergunning.
De maximale duur van een tewerkstellingsvergunning is ingevolge artikel 11, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen drie jaar.
De verblijfsvergunning is in geen geval langer geldig dan tot een maand voor de afloopdatum van het document voor grensoverschrijding.
In verband met de regel dat een vreemdeling na drie jaar bezit van een voor arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd vrij is op de arbeidsmarkt (artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, Wet arbeid vreemdelingen), dient de ingangsdatum van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zo mogelijk overeen te komen met de ingangsdatum van de tewerkstellingsvergunning. Komt de duur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd na drie jaar niet overeen met de geldigheidsduur van de tewerkstellingsvergunning dan dient contact opgenomen te worden met de Centrale organisatie werk en inkomen.
Daar zal dan beoordeeld worden of er nog een tewerkstellingsvergunning voor korte duur kan worden afgegeven aan de werkgever.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.
Den Haag, 11 september 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.
In dit Wijzigingsbesluit wordt ingegaan op enkele vraagstukken betreffende de geldigheidsduur van verblijfsvergunningen. De bepalingen van het Vreemdelingenbesluit, die op geldigheidsduur betrekking hebben, worden toegelicht. In de uitvoeringspraktijk ontstane gedragslijnen, worden neergelegd in beleidsregels, waarbij één gedragslijn ook wordt versoepeld. Één en ander wordt in de onderstaande toelichting onder met voorbeelden geïllustreerd.
B1/2.1.3.1 Geldigheidsduur: uitzonderingsregels bij eerste toelating
De aanpassingen van de onderhavige paragraaf hebben betrekking op vier onderwerpen:
• De aanvang van de geldigheidsduur van de tewerkstellingsvergunning;
• Artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit;
• Gelijktijdige aanvragen om wijziging en verlenging van verblijfsvergunningen;
• Een redactionele omissie.
Aanvang geldigheidsduur verblijfsvergunning
In artikel 26, eerste lid, Vreemdelingenwet is neergelegd dat de verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de datum waarop is aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, maar niet eerder dan op de dag waarop de aanvraag tot het verlenen van de vergunning is ingediend.
In artikelen 3.57-3.70 Vreemdelingenbesluit zijn bepalingen neergelegd omtrent de geldigheidsduur van verblijfsvergunningen. In artikel 3.57 Vreemdelingenbesluit is als hoofdregel neergelegd dat de verblijfsvergunning regulier wordt verleend of verlengd voor ten hoogste één jaar. Wanneer dit jaar aanvangt, als de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond aan alle voorwaarden te voldoen, volgt niet uit de tekst van het Vreemdelingenbesluit zelf. De Nota van Toelichting van het Vreemdelingenbesluit geeft hier evenmin uitsluitsel over.
Tot op heden is steeds aangenomen dat – ook als de vreemdeling pas ná de indiening van de aanvraag had aangetoond aan alle voorwaarden te voldoen – de ingangsdatum weliswaar lag op de datum waarop één en ander was aangetoond, maar dat bij de bepaling van de resterende geldigheidsduur desalniettemin werd uitgegaan van de datum waarop de aanvraag was ingediend. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning was daarmee korter, dan wanneer reeds op de datum waarop de aanvraag was ingediend, was aangetoond dat aan alle voorwaarden werd voldaan.
Er bestaat aanleiding om deze gedragslijn te versoepelen. Door bij de bepaling van de geldigheidsduur uit te gaan van de datum waarop is aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, is de geldigheidsduur langer dan wanneer zou worden uitgegaan van de datum waarop de aanvraag werd ingediend. Doordat de geldigheidsduur langer is, worden zowel de burger als het bestuur administratieve lasten bespaard. Er hoeft immers pas later een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de vergunning te worden aangevraagd.
Zie ten aanzien van deze beleidsregel voorbeelden 1 en 2.
Artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit
Als niet binnen een jaar na het tijdstip waarop de aanvraag is ingediend een beslissing wordt genomen op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, dan zou het kunnen voorkomen dat de te verlenen verblijfsvergunning op het moment van verstrekking al niet meer geldig zou zijn. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is in artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit een regeling getroffen. Ingevolge dat artikel kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 Vreemdelingenbesluit alweer zou zijn geëindigd.
Op het moment dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de aanvraag beoordeelt, valt niet altijd goed te voorzien wanneer de verblijfsvergunning, althans het verblijfsdocument, wordt verstrekt. Dit zal immers veelal afhangen van het moment waarop de burgemeester van de woonplaats van de vreemdeling in staat is het verblijfsdocument uit te reiken, en van het moment waarop de vreemdeling in de gelegenheid is het document af te halen. Om die reden wordt, indien op het moment van beoordeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning nog minder dan drie maanden geldig zou zijn, aangenomen dat de te verlenen verblijfsvergunning op het moment van verstrekking al niet meer geldig zou zijn. Op grond van deze aanname wordt de bevoegdheid gebruikt van artikel 3.67, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit. De hier bedoelde beleidsregel is een verduidelijking van het beleid, geen versoepeling of aanscherping.
De bevoegdheid gegeven met artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit wordt vanzelfsprekend niet gebruikt als andere artikelen van het Vreemdelingenbesluit aan gebruikmaking ervan in de weg staan. Ook wordt deze bevoegdheid niet gebruikt indien daarmee een in het beleid neergelegde maximale verblijfsduur zou worden opgerekt.
Opgemerkt wordt nog dat met gebruikmaking van deze bepaling niet alle gevolgen van niet-tijdige besluitvorming kunnen worden gerepareerd. Als de besluitvorming niet-tijdig is, maar de te verlenen verblijfsvergunning nog geldig is op het moment van verstrekking dan geeft noch artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit noch enig ander artikel van het Vreemdelingenbesluit de bevoegdheid om de verblijfsvergunning regulier met een langere duur te verlenen teneinde de ‘verloren’ geldigheidsduur te compenseren. Evenmin kan artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit worden gebruikt om ambtshalve de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning te verlengen, terwijl daarvoor geen verlengingsaanvraag is ingediend. Zo kan artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit niet worden gebruikt om op grond van artikel 3.67, eerste lid, Vreemdelingenbesluit een verblijfsvergunning te verlenen met de geldigheidsduur van vijf jaar, aangezien dat artikellid alleen van toepassing is op verlengingen.
Zie ten aanzien van deze beleidsregel voorbeelden 3 en 4.
Gelijktijdige aanvragen om wijziging en verlenging
Er wordt geen toepassing gegeven aan de bevoegdheid neergelegd in artikel 3.67, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit wanneer er sprake is van wijziging van het verblijfsdoel. De verlenging met een duur van vijf jaren is aan de orde wanneer reeds verblijf was toegestaan in het kader van hetzelfde verblijfsdoel gedurende minimaal een jaar. Wanneer het verblijfsdoel gewijzigd wordt, dient de vreemdeling eerst gedurende een periode van minimaal een jaar in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of een relatie, voordat verlenging met een duur van vijf jaren aan de orde kan zijn.
Zie ten aanzien van deze beleidsregel voorbeelden 5 en 6.
De met dit wijzigingsbesluit formeel in een beleidsregel neergelegde werkwijzen, kunnen worden toegelicht met een zestal voorbeelden.
Voorbeeld 1: de vreemdeling dient op 1 januari 2003 een aanvraag in tot het verlenen van een vergunning tot verblijf; bij het indienen van de aanvraag wordt aangetoond, dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Op 1 juni 2003 wordt een beslissing genomen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De te verlenen vergunning is geldig tot 1 januari 2004. Er wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid die is gegeven met artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.
Voorbeeld 2: de vreemdeling dient op 1 januari 2003 een aanvraag in tot het verlenen van een vergunning tot verblijf; bij het indienen van de aanvraag wordt aangetoond, dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Op 1 november 2003 wordt een beslissing genomen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De te verstrekken vergunning zou slechts twee maanden (of zelfs nog korter) geldig zijn, tot 1 januari 2004. Er wordt derhalve gebruik gemaakt van de bevoegdheid die is gegeven met artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit. De vergunning wordt derhalve geldig gemaakt tot 1 januari 2005.
Voorbeeld 3: de vreemdeling dient op 1 januari 2003 een aanvraag in tot het verlenen van een vergunning tot verblijf. Op 1 juli 2003 wordt aangetoond, dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Op 1 augustus 2003 wordt een beslissing genomen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De te verlenen vergunning is geldig tot 1 juli 2004. Er wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid die is gegeven met artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.
Voorbeeld 4: de vreemdeling dient op 1 januari 2003 een aanvraag in tot het verlenen van een vergunning tot verblijf. Op 1 juli 2003 wordt aangetoond, dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Op 1 mei 2004 wordt een beslissing genomen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De te verstrekken vergunning zou slechts twee maanden (of zelfs nog korter) geldig zijn, tot 1 juli 2004. Er wordt derhalve gebruik gemaakt van de bevoegdheid die is gegeven met artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit. De vergunning wordt derhalve geldig gemaakt tot 1 juli 2005.
Voorbeeld 5: de vreemdeling is gedurende een jaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning in het kader van het verrichten van arbeid in loondienst. Hij dient vervolgens een aanvraag in tot het wijzigen van de beperking waaronder de vergunning is verleend in verblijf bij partner in het kader van gezinsvorming. De aanvraag kan worden ingewilligd. Er zal voor dit nieuwe doel een vergunning met een duur van ten hoogste een jaar worden afgegeven, situaties als bedoeld in artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit daargelaten. Nadat de vreemdeling gedurende een jaar in het bezit is geweest van de verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn partner, kan verlenging daarvan met een geldigheidsduur van vijf jaren aan de orde zijn.
Voorbeeld 6: de vreemdeling is gedurende een jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning in het kader van verblijf bij partner A in het kader van gezinsvorming. De vreemdeling dient vervolgens een aanvraag in tot het wijzigen van de beperking waaronder de vergunning is verleend in verblijf bij partner B in het kader van gezinsvorming. De aanvraag kan worden ingewilligd. Er zal voor dit nieuwe doel een vergunning met een duur van ten hoogste een jaar worden afgegeven, situaties als bedoeld in artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit daargelaten. Eerst nadat de vreemdeling gedurende een jaar in het bezit is geweest van de verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn partner B, kan verlenging daarvan met een geldigheidsduur van vijf jaren aan de orde zijn. Dit is overeenkomstig de beleidsregel dat op een wijziging van de beperking waaronder verblijf is toegestaan, wordt getoetst aan de voorwaarden zoals die gelden bij verlening, niet van verlenging.
Bij de verwerking van het ‘Besluit van 27 september 2004 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met kennismigratie’ (Stb. 2004, 482) in de Vreemdelingencirculaire met WBV 2005/19 is abusievelijk vergeten de gewijzigde tekst van artikel 3.59 Vreemdelingenbesluit en de tekst van artikel 3.59a Vreemdelingenbesluit te verwerken in de onderhavige paragraaf. Deze redactionele omissie wordt thans rechtgezet.
B1/2.1.3.2 Geldigheidsduur: afwijkende bepalingen bij voortgezet verblijf
Zie de toelichting bij A.
B5/2.3 Geldigheidsduur: relatie met de tewerkstellingsvergunning
Bij de verwerking van het ‘Besluit van 27 september 2004 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met kennismigratie’ (Stb. 2004, 482) in de Vreemdelingencirculaire met WBV 2005/19 is abusievelijk vergeten de gewijzigde tekst van artikel 3.59 Vreemdelingenbesluit te verwerken in de onderhavige paragraaf. Deze redactionele omissie wordt thans rechtgezet.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
namens deze,
de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-190-p11-SC71743.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.