Beleidsregels programmaquota

Regeling van het Commissariaat voor de Media van 30 augustus 2005, houdende beleidsregels omtrent Europese, onafhankelijke, recente, Nederlandstalige of Friestalige programmaonderdelen (Beleidsregels programmaquota)

Het Commissariaat voor de Media,

Gelet op de artikelen 134 en 135 van de Mediawet en de artikelen 4:81 en 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

Strekking van de regeling

De Beleidsregels vastgesteld in deze regeling hebben betrekking op de wettelijke voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 2

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Mediawet;

b. convenant: het convenant inzake de implementatie en toepassing van artikel 54 van de Mediawet gesloten tussen de Nederlandse Omroep Stichting en het Commissariaat voor de Media op 16 november 1999;

c. Commissariaat: het Commissariaat voor de Media;

d. onafhankelijke productie: een programmaonderdeel als bedoeld in artikel 54, tweede lid, van de Mediawet of artikel 71n, tweede lid, van de Mediawet;

e. onafhankelijke producent: de producent van een onafhankelijke productie;

f. recente productie: een onafhankelijke productie die niet ouder is dan vijf jaar.

Artikel 3

Europese producties

1. Een ‘producent’, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Europese richtlijn, wordt geacht in een Europese staat gevestigd te zijn indien zijn onderneming permanent is en over vast personeel beschikt dat zich zowel met productie- als commerciële activiteiten in Europa bezighoudt.

2. Indien niet bekend is welke producent een productie tot stand heeft gebracht wordt onder ‘producent’, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Europese richtlijn, mede verstaan de distributeur van de productie. In dat geval wordt de staat waarin de distributeur is gevestigd aangemerkt als de staat waar de producent is gevestigd.

3. Het tweede lid is slechts van toepassing indien de omroepinstelling die de productie heeft uitgezonden, naar genoegen van het Commissariaat, heeft aangetoond dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de relevante gegevens over de producent van de productie te achterhalen.

Artikel 4

Onafhankelijke producties

1. Als ‘onafhankelijke productie’ wordt mede aangemerkt:

a. een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een instelling die een programma verzorgt tezamen met een onafhankelijke producent;

b. een aangekochte onafhankelijke productie.

2. Niet als ‘onafhankelijke productie’ wordt aangemerkt:

a. een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een instelling die een programma verzorgt;

b. een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een producent die meer dan negentig procent van de door hem geproduceerde programmaonderdelen, in de drie afgelopen boekjaren, heeft geleverd aan dezelfde instelling die een programma verzorgt, en gedurende deze periode meer dan één programmaonderdeel of één serie programmaonderdelen heeft geproduceerd.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de landelijke publieke omroep, voorzover deze gebonden is aan het convenant.

Artikel 5

Voor de toepassing van artikel 71n, vijfde lid, van de wet wordt een televisieprogramma aangemerkt als ‘een televisieprogramma dat in slechts een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen’, indien het programma is bestemd voor die betreffende gemeenten en niet tevens wordt uitgezonden op een ander deel van het nationale omroepnetwerk of in andere gemeenten via een omroepzender.

Artikel 6

Oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen

Als ‘oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen’ bedoeld in artikel 54a, eerste lid, van de wet en artikel 71o, eerste lid, van de wet, worden mede aangemerkt:

a. programmaonderdelen die Nederlands- of Friestalig zijn ingesproken;

b. programmaonderdelen die onderdelen van niet Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen bevatten, die in de Nederlandse- of Friese taal worden begeleid door een presentator.

Artikel 7

Berekeningswijze

1. Voor de vaststelling van het behaalde percentage Europese, onafhankelijke en recente producties wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid zendtijd per net en per kalenderjaar, verminderd met de zendtijd die is besteed aan de volgende programmaonderdelen:

a. programmaonderdelen, bestaande uit nieuws;

b. programmaonderdelen die betrekking hebben op sport;

c. programmaonderdelen die het karakter van een spel hebben, met uitzondering van programmaonderdelen van culturele en educatieve aard, die mede het karakter van een spel hebben;

d. programmaonderdelen, bestaande uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen; en

e. programmaonderdelen, bestaande uit stilstaande beelden.

2. Voor de vaststelling van het behaalde percentage Europese, onafhankelijke en recente producties, worden herhalingen van eerdere uitzendingen meegeteld.

Artikel 8

1. Voor de vaststelling van het behaalde percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen bedoeld in artikel 54a van de wet en artikel 71o van de wet wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid zendtijd per net en per kalenderjaar.

2. Voor de vaststelling van het behaalde percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen worden herhalingen van eerdere uitzendingen meegeteld.

Artikel 9

Ontheffingen

1. Ontheffingen bedoeld in artikel 71n, zesde lid, van de wet kunnen in bijzondere gevallen, ten aanzien van een bepaalde commerciële omroepinstelling tijdelijk gedeeltelijk worden verleend.

2. Bij de vaststelling of sprake is van een bijzonder geval worden de aard van de zender, het niet voldoende kunnen verkrijgen van rechten voor Europese producties en bijzondere economische omstandigheden betrokken.

3. Indien de commerciële omroepinstelling, naar genoegen van het Commissariaat heeft aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval wordt in beginsel ontheffing verleend voor een periode van maximaal drie kalenderjaren.

4. De commerciële omroepinstelling dient het verzoek om ontheffing voorafgaand aan het kalenderjaar in te dienen.

Artikel 10

1. Bij de vaststelling of sprake is van een bijzonder geval bedoeld in artikel 71o, derde lid van de wet wordt gekeken naar de aard van de zender.

2. Indien de commerciële omroepinstelling naar genoegen van het Commissariaat heeft aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval wordt het percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen in beginsel lager vastgesteld voor een periode van maximaal drie kalenderjaren.

3. Wanneer een commerciële omroepinstelling zich uitsluitend richt op een uitzendgebied buiten Nederland kan het percentage bedoeld in artikel 71o, eerste lid, van de wet op nul worden gesteld, zolang het format van het programma niet wijzigt.

4. De commerciële omroepinstelling dient het verzoek het percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen lager vast te stellen voorafgaand aan het kalenderjaar in te dienen.

Artikel 11

Rapportage

1. De publieke omroep brengt éénmaal per jaar voor 1 april over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 54 en 54a van de wet.

2. De regionale publieke omroepinstellingen brengen éénmaal per jaar voor 1 april over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 54 en 54a van de wet.

3. De commerciële omroepinstellingen brengen éénmaal per jaar voor 1 april over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 71n en 71o van de wet.

4. De wereldomroep brengt éénmaal per jaar voor 1 april over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van artikel 76, vierde lid, van de wet.

Artikel 12

De verslagen bedoeld in artikel 11, eerste lid, van deze regeling bevatten gegevens zowel in absolute zin als procentueel per televisieprogrammanet en voor de publieke landelijke omroep als geheel over de volgende onderwerpen:

a. totale zendtijd;

b. de voor berekening in aanmerking te nemen zendtijd, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van deze regeling;

c. het percentage Europese producties;

d. het percentage Europese onafhankelijke producties;

e. het percentage recente producties;

f. in opdracht geproduceerde programma’s bij Nederlandse onafhankelijke producenten;

g. coproducties met Nederlandse onafhankelijke producenten;

h. aankoop Europees onafhankelijk product, waarbij de producent is gevestigd buiten Nederland;

i. coproducties met Europese onafhankelijke producenten gevestigd buiten Nederland;

j. eigen producties;

k. overige producties;

l. herhalingen;

m. een statistisch overzicht van de mate waarin door de verschillende televisieprogrammanetten aan de verplichtingen is voldaan;

n. per uitgezonden programmaonderdeel moet worden aangegeven of (1) het programmaonderdeel meetelt voor de berekening van de in aanmerking te nemen zendtijd, (2) taal, (3) land van herkomst, (4) productiejaar en (5) naam van de producent.

Artikel 13

1. De verslagen bedoeld in artikel 11, tweede, derde en vierde lid, van deze regeling bevatten gegevens op basis van een steekproef van één week per kwartaal.

2. In de verslagen bedoeld in artikel 11, tweede, derde en vierde lid, van deze regeling wordt per uitgezonden programmaonderdeel aangegeven:

a. tijdstip van uitzending;

b. naam programmaonderdeel;

c. de duur van het programmaonderdeel;

d. of het programmaonderdeel meetelt voor de berekening van de in aanmerking te nemen zendtijd;

e. of het een Europese productie betreft;

f. land van herkomst;

g. of het een onafhankelijke Europese productie betreft;

h. naam van de producent;

i. naam van de distributeur;

j. of het een recente Europese productie betreft;

k. productiejaar;

l. of het een oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige productie betreft;

m. of het programmaonderdeel is voorzien van een voice-over, dan wel Nederlands is ingesproken.

3. Indien een omroepinstelling een programma verzorgt dat vrijwel uitsluitend bestaat uit non-stop videoclips dienen de onder het tweede lid van dit artikel vermelde gegevens per videoclip te worden verstrekt, tenzij er duidelijk sprake is van een programmaonderdeel.

4. Het Commissariaat bepaalt welke weken dienen als steekproef bedoeld in het eerste lid, van dit artikel. Het Commissariaat deelt dit aan het begin van een kalenderjaar mee.

5. Het tweede lid, onder l, van dit artikel is niet van toepassing op de Wereldomroep.

Artikel 14

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2005.

2. De regeling van 18 december 2001 wordt ingetrokken.

3. Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregels programmaquota.

4. Deze regeling wordt bekendgemaakt door kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de internetsite van het Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl).

Commissariaat voor de MediaDe voorzitter, J. van Cuilenburg.De commissaris, I. Brakman.

Toelichting

Algemeen

Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de naleving van de artikelen 54 en 54a van de Mediawet en de artikelen 71n en 71o van de Mediawet.

Op 31 december 2003 is de gewijzigde Mediawet in werking getreden. Bij deze wijziging zijn de regels voor commerciële omroepen met betrekking tot de verplichtingen ten aanzien van de programma’s zoals die zijn opgenomen in de artikelen 52b tot en met 52n van het Mediabesluit, overgeheveld naar de Mediawet. Omdat de regeling op grond hiervan gewijzigd diende te worden achtte het Commissariaat het opportuun een aantal andere wijzigingen door te voeren. Zo is bijvoorbeeld de definitie van ‘nieuws’ aangescherpt en wordt het percentage Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen op 0% vastgesteld indien een programma zich aantoonbaar nagenoeg geheel op landen buiten Nederland richt, maar door middel van satellietverspreiding wel in Nederland is te ontvangen. Daarnaast is de Beleidsregel nog op een aantal punten gewijzigd ter verduidelijking dan wel om de beleidsregels in overeenstemming te brengen met de huidige praktijk.

Artikelsgewijs

Artikel 2. Definities

De in deze regeling gebruikte begrippen uit de Mediawet hebben dezelfde betekenis als in artikel 1 van die wet is omschreven. Voor zover er in deze regeling begrippen worden gebruikt die niet zijn omschreven in artikel 1 van de wet zijn deze begrippen gedefinieerd in deze regeling.

Artikel 3. Europese producties

Artikel 3, eerste lid, van deze regeling vloeit rechtstreeks voort uit richtsnoeren die door de Europese Commissie zijn ontwikkeld voor het toezicht op de uitvoering van de Europese richtlijn ‘Televisie zonder grenzen’. Onder Europese staat bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze regeling wordt verstaan de in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, b en c van de Richtlijn genoemde staten.

In de praktijk is gebleken dat het voor omroepinstellingen soms onmogelijk is te achterhalen wie de producent is van een programmaonderdeel. Dit probleem doet zich met name voor bij oude programmaonderdelen. In die beperkte gevallen kan het land waarin de distributeur is gevestigd gelden als het land van herkomst van het programmaonderdeel. Dit neemt niet weg dat de omroepinstelling voldoende actie moet ondernemen om de producent te achterhalen. Wanneer de distributeur wordt opgegeven dient door de omroepinstelling te worden vermeld waarom de producent niet te achterhalen is.

Artikel 4. Onafhankelijke producties

In overweging 31 van de Europese richtlijn is opgenomen dat de lidstaten bij de definitie van het begrip onafhankelijke producent naar behoren rekening dienen te houden met criteria als de eigendom van de productiemaatschappij en de hoeveelheid programma’s die aan dezelfde omroeporganisatie worden geleverd. Regels met betrekking tot het criterium eigendom van de productiemaatschappij zijn opgenomen in artikel 54 van de wet en artikel 71n van de wet. Artikel 4 van deze regeling strekt tot verduidelijking van het tweede criterium genoemd in overweging 31.

Een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een instelling die een programma verzorgt tezamen met een onafhankelijke producent (een zogenaamde coproductie) wordt aangemerkt als onafhankelijke productie. Het Commissariaat gaat er van uit dat er sprake is van een coproductie wanneer de omroepinstelling en de onafhankelijke producent bij de SEKAM heeft aangegeven dat er sprake is van een coproductie. Desgevraagd toont de omroepinstelling dit aan.

Niet als onafhankelijke productie moet worden aangemerkt een door een omroepinstelling geproduceerd product. Een door een Nederlandse omroepinstelling aangekochte productie van een door een buitenlandse omroepinstelling of een andere Nederlandse omroepinstelling geproduceerd product is evenmin een onafhankelijke productie. Wel als onafhankelijk kan worden aangemerkt de door een Nederlandse omroepinstelling aangekochte productie dat door een buitenlandse onafhankelijke producent is geproduceerd, ongeacht of deze productie is aangekocht van de onafhankelijke producent of van een omroepinstelling.

Bij de beoordeling of er sprake is van een onafhankelijke productie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, van deze regeling wordt uitgegaan van de gegevens zoals bekend bij de SEKAM. Desgevraagd toont de omroepinstelling aan dat een producent niet meer dan 90% van zijn producties aan één omroepinstelling levert. Op grond van artikel 4, tweede lid, onder b, van deze regeling dient een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een producent die slechts één programmaonderdeel heeft geproduceerd eveneens als onafhankelijke producent te worden aangemerkt.

Op 16 november 1999 is het convenant onafhankelijke producties gesloten tussen het Commissariaat en de NOS. Het convenant is per 1 november 2003 gewijzigd. Met het convenant is overeenstemming bereikt over de uitvoering van artikel 54 van de Mediawet voor wat betreft het percentage onafhankelijke producties. Voor de publieke landelijke omroep geldt dat uitsluitend de in opdracht geproduceerde productie als onafhankelijke productie wordt aangemerkt, alsmede een zogenaamde coproductie. In die gevallen dat de afspraken in het convenant verder gaan dan de Mediawet voorschrijft, gaat het convenant voor op hetgeen in deze regeling is vastgelegd.

Artikel 5

Een omroepinstelling die een televisieprogramma verzorgt dat slechts in een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen hoeft niet te voldoen aan de verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 71n, van de wet. Beoordeeld dient te worden of een omroepinstelling uitzendingen verzorgt voor lokaal publiek. In de Europese richtsnoeren is opgenomen dat bij de beoordeling of een omroepinstelling uitzendingen verzorgt bestemd voor lokaal publiek behalve naar het bereik ook naar de inhoud van de uitzendingen moet worden gekeken. Lokaal dient strikt geïnterpreteerd te worden en moet derhalve als subregionaal worden aangemerkt. De uitzendingen moeten qua inhoud ook bestemd zijn voor dit lokale publiek. Dit betekent dat bijvoorbeeld een televisieprogramma dat uitsluitend bestaat uit films en slechts in een aantal aangrenzende gemeenten kan worden ontvangen, niet valt onder de uitzondering van artikel 71n, vijfde lid, van de wet nu de inhoud van de uitzendingen niet als lokaal kunnen worden aangemerkt.

Artikel 6. Oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen

Doel van artikel 54a, eerste lid en artikel 71o, eerste lid van de wet is het stimuleren van de Nederlandse- en Friese taal. In de memorie van toelichting bij artikel 71o, eerste lid, van de wet is opgenomen dat onder oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen niet kunnen worden verstaan in het Nederlands of Fries ondertitelde of nagesynchroniseerde programmaonderdelen (Stb. 1992, 334, p. 28).

Het Commissariaat is van oordeel dat de Nederlandse en Friese taal wel wordt gestimuleerd met het in de Nederlandse- of Friese taal inspreken van programmaonderdelen. Onder inspreken als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van deze regeling wordt bedoeld het leveren van commentaar, het gebruik van een voice-over of het inspreken van animatie.

In artikel 6 worden bepaalde categorieën programmaonderdelen genoemd die mede als oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen worden aangemerkt. Als zodanig worden natuurlijk ook aangemerkt programmaonderdelen die evident oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig zijn. Onder evident oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig dient in ieder geval teksttelevisie te worden verstaan. De opsomming in artikel 6 is niet limitatief.

Artikel 7. Berekeningswijze

Voor de vaststelling van de verschillende percentages wordt uitgegaan van het in een kalenderjaar behaalde percentage.

Ingevolge artikel 54 en artikel 71n van de wet dient voor de berekening van het percentage Europese, onafhankelijk en recente producties te worden uitgegaan van de totale zendtijd minus de zendtijd besteed aan nieuws, sport, spel en reclame, teletekst en telewinkelen. Herhalingen tellen mee voor de vaststelling van de percentages.

De in artikel 7, eerste lid, vermelde begrippen worden als volgt gedefinieerd:

1.a. Programmaonderdelen bestaande uit nieuws

Nieuws is professioneel bewerkte actuele en universele content op Nederlanders gericht.

Met ‘actueel’ wordt bedoeld dagelijks nieuws, dat wil zeggen dat het nieuws iedere dag ververst wordt.

Onder ‘universeel’ dient te worden verstaan dat alle onderwerpen een kans dienen te maken om geselecteerd te worden. Uitgesloten zijn monothematische media zoals MTV en radio- en televisieprogramma’s gericht op één onderwerp op het gebied van kunst, sport of muziek, zoals bijvoorbeeld NOS Sportjournaal of Hart van Nederland.

‘Professioneel bewerkt’ is content wanneer journalisten nieuws selecteren en/of bewerken.

‘Op alle Nederlanders gericht’ is content die niet doelgroepspecifiek gericht is, bijvoorbeeld Jeugdjournaal of Kidsweek. Ook nieuws gericht op etnische groepen telt niet mee. Evenals bij monothematische media geldt dat lang niet alle onderwerpen dezelfde kans maken om aan bod te komen.

Voorbeelden: Journaal en RTL Nieuws.

Het Commissariaat heeft besloten de definitie van nieuws te verengen. Door de verenging van het begrip nieuws zullen programma’s als Hart van Nederland niet meer onder de definitie vallen en kunnen derhalve meegerekend worden voor het percentage Europese producties.

1.b. Programmaonderdelen die betrekking hebben op sport

Uitzendingen met uitslagen, flitsen, samenvattingen, beschouwingen en interviews (de zogenaamde actuele sportinformatie), alsmede rechtstreekse en integrale verslagen (geheel of gedeeltelijk) van sportwedstrijden/evenementen (de zogenaamde sportreportages).

Voorbeelden: Sportjournaal, SBS Sport en live sport.

1.c. Programmaonderdelen die het karakter van een spel hebben

Spelprogramma waarin (vaste) panelleden of kandidaten onder leiding van een spelleider spelletjes doen.

Voorbeeld: Lingo.

1.d. Programmaonderdelen bestaande uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen

Programmaonderdelen waarvan het hoofddoel is om een specifiek product of dienst te verkopen of uitzendingen waarin producten worden gedemonstreerd die door de kijker kunnen worden besteld. Voor wat betreft de telewinkelboodschappen betreft het zowel de afzonderlijke telewinkelboodschappen als de blokken van telewinkelboodschappen.

Voorbeelden: Reclame, Teleshopping, Tele 6: Tell Sell.

1.e. Programmaonderdelen bestaande uit stilstaande beelden

Uitzendingen waarin alleen gebruik wordt gemaakt van letters, cijfers en symbolen.

Voorbeelden: tekst-tv en kabelkrant.

Artikel 9

De Europese Commissie heeft bepaald dat bij de vaststelling van de percentages Europese producties rekening gehouden mag worden met de technische beperkingen van een zender, eisen van economisch evenwicht of dat er sprake is van een nieuwe zender. Het in de richtlijn genoemde percentage van 50% betreft echter wel een juridische verplichting.

Het Commissariaat kan, indien sprake is van bijzondere gevallen, ontheffing verlenen ten aanzien van bijzondere omroepen en andere commerciële omroepinstellingen. Bijzondere gevallen kunnen betrekking hebben op de aard van de zender (themakanaal, doelgroepenzender), het niet voldoende kunnen verkrijgen van rechten van Europese producties, of op bijzondere economische omstandigheden zoals opstartproblemen van nieuwe zenders. Hieronder wordt niet verstaan eventuele verliezen of winsten van een commerciële omroep.

Het Commissariaat heeft derhalve de mogelijkheid commerciële omroepinstellingen ontheffing te verlenen van het percentage Europese producties. De omroepinstelling dient hiertoe voorafgaand een met redenen omkleed verzoek in te dienen, waarbij het Commissariaat rekening houdt met bovengenoemde omstandigheden. In beginsel wordt er voor nieuwe zenders ontheffing verleend voor een periode van drie jaar, waarin in die periode moet worden toegegroeid naar het vereiste percentage. Indien de omroepinstelling heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die ontheffing rechtvaardigen wordt het percentage het eerste kalenderjaar vastgesteld op 10%, het tweede kalenderjaar op 15% en het derde kalenderjaar op 25%. Indien de omroepinstelling na die periode van drie jaar nog steeds niet kan voldoen aan het vereiste percentage dan kan de omroepinstelling opnieuw een verzoek om ontheffing indienen. In het jaar waarin toestemming is verkregen wordt het percentage op 0% gesteld omdat in redelijkheid niet kan worden verwacht dat een omroepinstelling reeds in dat jaar zelf Europese producties kan (laten) produceren. Elk geval zal individueel worden beoordeeld. Afhankelijk van de omstandigheden kan van bovengenoemd beleid worden afgeweken.

Artikel 10

Uit de wetgeschiedenis blijkt dat voor wat betreft het lager vaststellen van het percentage bijvoorbeeld gedacht kan worden aan een commerciële omroep die zich specifiek richt op minderheden in Nederland of die uitsluitend speelfilms uitzendt.

Er is sprake van een juridisch bindend karakter van de verplichting. Wanneer er een lager percentage voor onbepaalde tijd wordt vastgelegd is er onvoldoende stimulans om oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen op te nemen. In beginsel wordt het percentage voor nieuwe zenders voor een periode van drie jaar lager vastgesteld, waarin in die periode moet worden toegegroeid naar het vereiste percentage. Indien de omroepinstelling heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bijzonder geval wordt het percentage het eerste kalenderjaar vastgesteld op 10%, het tweede kalenderjaar op 15% en het derde kalenderjaar op 25%. In het jaar waarin toestemming is verkregen wordt het percentage op 0% gesteld omdat in redelijkheid niet kan worden verwacht dat een omroepinstelling reeds in dat jaar zelf oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen kan (laten) produceren. Elk geval zal individueel worden beoordeeld. Afhankelijk van de omstandigheden kan van bovengenoemd beleid worden afgeweken.

Een televisieprogramma dat zich nagenoeg geheel richt op landen buiten Nederland en door middel van satelliet wordt verspreid, kan in Nederland worden ontvangen indien Nederland zich binnen de footprint van de satelliet bevindt. Indien een omroep bij de aanvraag kan aantonen dat het programma zich nagenoeg geheel op landen buiten Nederland richt, stelt het Commissariaat desgevraagd het percentage Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen voor de duur van de toestemming op 0% vast. Het Commissariaat vindt het in een dergelijk geval niet reëel vast te houden aan het vereiste wettelijke percentage van 40%. Voorwaarde voor de ontheffing is dat het format van het programma niet wijzigt en het programma zich niet mede op Nederland gaat richten.

Een programma richt zich bijvoorbeeld op landen buiten Nederland indien het programma een interactief karakter heeft en het vanuit Nederland niet mogelijk is hieraan deel te nemen.

Artikel 11. Rapportage

Om er voor te zorgen dat het Commissariaat jaarlijks een goed overzicht heeft van de naleving van de regels inzake de verschillende quota is er voor gekozen de omroepinstellingen éénmaal per jaar te laten rapporteren, waarbij de commerciële en de publieke regionale omroepinstellingen rapporteren op basis van een steekproef van vier weken (één week per kwartaal). In bijlage 2 bij deze regeling is een voorbeeld van de wijze van rapporteren opgenomen.

Artikel 12

In artikel 12 van deze regeling is vastgelegd over welke gegevens de publieke landelijke omroep dient te rapporteren.

Artikel 13

In artikel 13 van deze regeling is vastgelegd over welke gegevens de commerciële omroepinstellingen, alsmede de publieke regionale omroepinstellingen en de Wereldomroep dienen te rapporteren.

De naam van de distributeur (eerste lid, sub i) wordt alleen in het verslag vermeld indien de naam van de producent onbekend is en is voldaan aan artikel 3, derde lid, van deze regeling.

Met betrekking tot artikel 13, derde lid merkt het Commissariaat het volgende op. Het programma van muziekzenders bestaat grotendeels uit non-stop clips. Door uitsluitend op programmaonderdeelniveau te rapporteren wordt naar het oordeel van het Commissariaat geen recht gedaan aan de praktijk op die zenders waar een groot deel van de zendtijd wordt besteed aan producties die zijn geproduceerd door onafhankelijke producenten. Op verzoek van de muziekzenders mogen zij in die gevallen op clipniveau rapporteren over de uitgezonden percentages. In die gevallen dat er duidelijk sprake is van een programmaonderdeel, bijvoorbeeld een programmaonderdeel dat is opgebouwd uit clips, zoals een hitlijst, dienen de gegevens te worden verstrekt over het programmaonderdeel als geheel.

Bijlage 1

Relevante wetsartikelen

Artikel 6 van de Europese richtlijn

1. In de zin van het onderhavige hoofdstuk worden onder Europese producties verstaan:

a. producties die afkomstig zijn uit lidstaten;

b. producties die afkomstig zijn uit derde Europese Staten die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa en die voldoen aan de voorwaarden van lid 2;

c. producties afkomstig uit andere Europese derde Staten en die voldoen aan de voorwaarden van lid 3.

Voorwaarde voor de toepassing van het bepaalde in de letters b) en c) is dat producties die afkomstig zijn uit lidstaten, in de betrokken derde landen niet worden getroffen door discriminerende maatregelen.

2. De in lid 1, onder a) en b), bedoelde producties zijn producties die voornamelijk tot stand zijn gebracht met hulp van auteurs en medewerkers die in een of meer in dat lid, onder a) en b), bedoelde Staten woonachtig zijn en die aan een van de volgende drie voorwaarden voldoen:

a. deze producties zijn tot stand gebracht door een of meer in een of meer van deze Staten gevestigde producenten;

b. de vervaardiging ervan wordt door een of meer in een of meer van deze Staten gevestigde producenten gesuperviseerd en daadwerkelijk gecontroleerd;

c. de bijdrage van de coproducenten van deze Staten in de totale kosten van de coproductie bedraagt meer dan de helft en de coproductie wordt niet door een of meer buiten deze Staten gevestigde producenten gecontroleerd.

3. De in lid 1, onder c), bedoelde producties zijn producties die uitsluitend of in coproductie met in een of meer lidstaten gevestigde producenten zijn vervaardigd door producenten die gevestigd zijn in een of meer derde Europese staten waarmee de Gemeenschap op de audiovisuele sector betrekking hebbende overeenkomsten heeft gesloten, indien die producties voornamelijk zijn vervaardigd met de hulp van auteurs en medewerkers die woonachtig zijn in een of meer Europese staten.

4. Producties die geen Europese producties in de zin van lid 1 zijn, maar die vervaardigd worden in het kader van tussen de lidstaten en derde landen gesloten bilaterale coproductieverdragen, worden als Europese producties beschouwd wanneer de coproducenten uit de Gemeenschap een meerderheidsaandeel hebben in de totale productiekosten en over de productie niet door een of meer buiten de lidstaten gevestigde producenten zeggenschap wordt uitgeoefend.

5. Producties die geen Europese producties zijn in de zin van de leden 1 en 4, maar die voornamelijk met behulp van in een of meer lidstaten gevestigde auteurs en medewerkers zijn vervaardigd, worden als een Europese productie beschouwd naar rato van het aandeel van coproducenten uit de Gemeenschap in de totale productiekosten.

Artikel 54 van de Mediawet

1. Op elk televisieprogrammanet wordt van de totale hoeveelheid zendtijd op het televisieprogrammanet van omroepinstellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep ten minste vijftig procent besteed aan programmaonderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties in de zin van artikel 6 van de Europese richtlijn.

2. Van de totale hoeveelheid zendtijd van omroepinstellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep wordt ten minste vijfentwintig procent besteed aan programmaonderdelen als bedoeld in het eerste lid, die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke producties. Op elk televisieprogrammanet wordt van de totale hoeveelheid zendtijd op het televisieprogrammanet van omroepinstellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep ten minste zeventieneneenhalf procent besteed aan programmaonderdelen als bedoeld in de vorige volzin. Als onafhankelijke producties worden aangemerkt programmaonderdelen die niet zijn geproduceerd door:

a. een instelling die zendtijd voor landelijke omroep heeft verkregen, of een andere instelling die een programma verzorgt;

b. een rechtspersoon waarin een instelling die een programma verzorgt, al dan niet door middel van een of meer van haar dochtermaatschappijen, een belang van meer dan vijfentwintig procent heeft;

c. een rechtspersoon waarin twee of meer instellingen die een programma verzorgen, al dan niet door middel van een of meer van hun onderscheidene dochtermaatschappijen, tezamen een belang van meer dan vijftig procent hebben; of

d. een vennootschap waarin een instelling die een programma verzorgt, dan wel een of meer van haar dochtermaatschappijen, als vennoot volledig jegens schuldeisers aansprakelijk is voor de schulden.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het tweede lid en kunnen regels worden gesteld op grond waarvan in andere dan de in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde gevallen programmaonderdelen worden aangemerkt als onafhankelijke producties.

4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende programmaonderdelen voor televisie buiten beschouwing gelaten:

a. programmaonderdelen, bestaande uit nieuws;

b. programmaonderdelen die betrekking hebben op sport;

c. programmaonderdelen die het karakter van een spel hebben, met uitzondering van programmaonderdelen van culturele of educatieve aard, die mede het karakter van een spel hebben;

d. het teletekstprogramma voor landelijke omroep.

5. Dit artikel is niet van toepassing op de zendtijd van de Stichting Etherreclame, overheidsinstellingen, kerkgenootschappen, genootschappen op geestelijke grondslag en politieke partijen.

6. Instellingen die zendtijd hebben verkregen voor regionale omroep, besteden ten minste vijftig procent van hun zendtijd aan programmaonderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties in de zin van artikel 6 van de Europese richtlijn. Instellingen die zendtijd hebben verkregen voor regionale omroep, besteden ten minste tien procent van hun zendtijd aan programmaonderdelen als bedoeld in de vorige volzin, die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke producties. Het tweede lid, derde volzin en onderdelen a tot en met d, en het derde tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

7. De raad van bestuur draagt, met inachtneming van het coördinatiereglement, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, er zorg voor dat het gebruik van de zendtijd voldoet aan het bepaalde bij of krachtens het eerste tot en met vijfde lid.

8. Ten minste een derde deel van de programmaonderdelen, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, en het zesde lid, tweede volzin, is niet ouder dan vijf jaar.

Artikel 54a van de Mediawet

1. Instellingen die zendtijd hebben verkregen, besteden ten minste vijftig procent van hun zendtijd voor televisie aan oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de Stichting Etherreclame, overheidsinstellingen, kerkgenootschappen, genootschappen op geestelijke grondslag en politieke partijen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welk percentage van de totale hoeveelheid zendtijd van omroepinstellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, met uitzondering van de Stichting Etherreclame, bestaat uit programmaonderdelen als bedoeld in het eerste lid, die voorzien zijn van ondertiteling ten behoeve van mensen met een auditieve beperking.

4. De raad van bestuur draagt, met inachtneming van het coördinatiereglement, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, er zorg voor dat het gebruik van de zendtijd voldoet aan het bepaalde bij of krachtens het derde lid.

Artikel 71n van de Mediawet

1. Het televisieprogramma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten minste vijftig procent uit programmaonderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties in de zin van artikel 6 van de Europese richtlijn.

2. Het televisieprogramma van een commerciële omroepinstelling, bestaat voor ten minste tien procent uit programmaonderdelen als bedoeld in het eerste lid, die niet zijn geproduceerd door:

a. de desbetreffende commerciële omroepinstelling, of een andere instelling die een programma verzorgt;

b. een rechtspersoon waarin een instelling die een programma verzorgt, al dan niet door middel van een of meer van haar dochtermaatschappijen, een belang van meer dan vijfentwintig procent heeft;

c. een rechtspersoon waarin twee of meer instellingen die een programma verzorgen, al dan niet door middel van een of meer van hun onderscheidene dochtermaatschappijen, tezamen een belang van meer dan vijftig procent hebben; of

d. een vennootschap waarin een instelling die een programma verzorgt, dan wel een of meer van haar dochtermaatschappijen, als vennoot volledig jegens schuldeisers aansprakelijk is voor de schulden.

3. Ten minste een derde deel van de programmaonderdelen, bedoeld in het tweede lid, is niet ouder dan vijf jaar.

4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende programmaonderdelen voor televisie buiten beschouwing gelaten:

a. programmaonderdelen, bestaande uit nieuws;

b. programmaonderdelen die betrekking hebben op sport;

c. programmaonderdelen die het karakter van een spel hebben, met uitzondering van programmaonderdelen van culturele of educatieve aard, die mede het karakter van een spel hebben;

d. programmaonderdelen, bestaande uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen; en

e. programmaonderdelen, bestaande uit stilstaande beelden.

5. Dit artikel is niet van toepassing op:

a. een televisieprogramma dat in slechts één gemeente of een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen;

b. televisieprogramma’s als bedoeld in artikel 71j;

c. televisieprogramma’s die uitsluitend bestemd zijn voor ontvangst in andere dan de lidstaten van de Europese Unie en die niet direct of indirect kunnen worden ontvangen door het publiek in één of meer lidstaten van de Europese Unie.

6. Het Commissariaat voor de Media kan in bijzondere gevallen ten aanzien van een bepaalde commerciële omroepinstelling tijdelijk gedeeltelijke ontheffing verlenen van het eerste lid, met dien verstande dat het percentage niet lager gesteld kan worden dan tien.

Artikel 71o van de Mediawet

1. Het televisieprogramma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten minste veertig procent uit oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welk percentage van de in het eerste lid bedoelde programmaonderdelen ten minste wordt voorzien van ondertiteling ten behoeve van mensen met een auditieve beperking.

3. Het Commissariaat voor de Media kan in bijzondere gevallen ten aanzien van een bepaalde commerciële omroepinstelling desgevraagd en onder voorwaarden de in het eerste en tweede lid bedoelde percentages lager vaststellen.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op een programma voor bijzondere omroep.

Artikel 76, vierde lid, van de Mediawet

4. Ten minste vijftig procent van het televisieprogramma van de Wereldomroep bestaat uit programmaonderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties in de zin van artikel 6 van de Europese richtlijn. Ten minste tien procent van het televisieprogramma van de Wereldomroep bestaat uit programmaonderdelen als bedoeld in de vorige volzin die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke producties. Artikel 54, tweede lid, derde volzin en onderdelen a tot en met d, en derde tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Bijlage 2

Voorbeeldschema

stcrt-2005-189-p20-SC71629-1.gif
Naar boven