Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 september 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/R&S/2005/73174, houdende regels met betrekking tot de financiering van scholing van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen (Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 50a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. jonggehandicapte met ernstige scholingsbelemmeringen: de jonggehandicapte die

1°. na scholing of opleiding, die strekt tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten als bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, en

2°. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, ook met toepassing van voorzieningen als bedoeld in de artikelen 35 en 36 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 2.17 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ernstige belemmeringen ondervindt bij het deelnemen aan dergelijke scholing of opleiding;

c. scholingsinstelling: rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf door scholing de inschakeling van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen in de arbeid bevordert.

Artikel 2

Subsidie scholingsinstellingen

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt jaarlijks op aanvraag, telkens voor de duur van drie jaar, subsidie ten behoeve van een scholingsinstelling die beroepsonderwijs voor jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen verzorgt als bedoeld in artikel 7.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voorzover de jonggehandicapte op of na 1 januari 2006 dit onderwijs is gaan volgen en dat onderwijs is gericht op het verwerven van arbeidsmarktgerichte diploma’s of deelcertificaten.

2. De beschikking tot verlening van subsidie als bedoeld in het eerste lid vermeldt de verhouding tussen het bedrag van de subsidie en de door de subsidieontvanger te verrichten activiteiten.

Artikel 3

Subsidieplafond

De minister stelt jaarlijks, telkens voor de periode van drie kalenderjaren, het subsidieplafond vast dat naar de klassen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, kan verschillen en doet hiervan mededeling in de Staatscourant.

Artikel 4

Verdeling beschikbare subsidie over aanvragers

1. Na het verstrijken van de periode van indiening, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, worden de aanvragen, conform de klassenindeling, bedoeld in bijlage 1, ingedeeld naar de ernst van de handicap of de behoefte aan scholing van de cursisten op wie de aanvraag betrekking heeft.

2. Per klasse, bedoeld in bijlage 1, worden de aanvragen in een rangorde geplaatst. Daarbij worden de aanvragen beoordeeld naar de verhouding tussen de kosten van de opleiding en het percentage jonggehandicapten dat na afronding van de door de scholingsinstelling verzorgde scholing een dienstbetrekking aangaat, waarbij de aanvraag met de gunstigste verhouding als eerste in de rangorde wordt geplaatst.

3. Indien het subsidiebedrag dat verleend kan worden aan de subsidieaanvrager wiens aanvraag als eerste in de rangorde is geplaatst, lager is dan het subsidieplafond per klasse, bedoeld in artikel 3, verleent het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat subsidiebedrag. Indien aan de aanvrager van de volgende aanvraag een subsidiebedrag kan worden verleend dat lager is dan het bedrag dat na beslissing op de eerste aanvraag resteert, verleent het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ook aan die aanvrager dat subsidiebedrag, en zo vervolgens.

4. Indien in de rangorde een aanvraag aan de orde is waarop een hoger bedrag kan worden verleend dan het bedrag dat van het subsidieplafond van de klasse resteert wordt het subsidiebedrag bepaald gelijk aan het van het subsidieplafond van de klasse resterende bedrag.

5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wijst resterende aanvragen af.

Artikel 5

Subsidieaanvrager

1. De subsidie wordt aangevraagd door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die gemachtigd is om de scholingsinstelling ten behoeve waarvan de subsidie wordt aangevraagd, in rechte te vertegenwoordigen.

2. De subsidie wordt verstrekt aan de subsidieaanvrager.

Artikel 6

Subsidieaanvraag

1. De aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV Inkoop Reïntegratiediensten, T.a.v. Afdeling Contractbeheer, gebouw C/3e etage, Postbus 58285, 1040 HG Amsterdam)

2. De subsidieaanvrager maakt bij de indiening van de aanvraag gebruik van het daartoe door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te verstrekken formulier.

3. Bij de aanvraag wordt overgelegd:

a. een beschrijving van de onderwijsvorm van de scholingsinstelling;

b. een begroting van de voor subsidie in aanmerking te brengen kosten;

c. een opgave van het aantal jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen van wie scholing met de subsidie wordt bekostigd;

d. een document waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager gemachtigd is de scholingsinstelling ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd, in rechte te vertegenwoordigen;

e. gegevens met betrekking tot het aantal jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen dat in de laatste vijf jaar na het volgen van een opleiding bij een scholingsinstelling, in de arbeid is ingeschakeld.

4. Indien de subsidieaanvrager voor de kosten, bedoeld in artikel 7, subsidie van een ander bestuursorgaan heeft aangevraagd of ontvangt, dan wel in verband daarmee van anderen inkomsten verwerft, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag.

5. Een aanvraag om subsidie wordt een zodanig tijdstip verzonden dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze ontvangt voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het eerste kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 7

Subsidiabele kosten

Voor subsidie kunnen slechts in aanmerking worden gebracht de volgende noodzakelijke, rechtstreeks aan de voorbereiding en de feitelijke uitvoering van de scholing of opleiding van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen toe te rekenen, werkelijk gemaakte en ten laste van de scholingsinstelling ten behoeve waarvan de subsidie is aangevraagd, gebleken kosten van:

a. personeel;

b. lesmateriaal;

c. kosten van huisvesting, ICT en andere indirecte kosten;

d. de woonfunctie van de jonggehandicapte met ernstige scholingsbelemmeringen;

e. vervoer als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j;

f. inschakeling in de arbeid.

Artikel 8

Omvang subsidie

De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 7, bedraagt maximaal het in de beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig artikel 4 vastgestelde bedrag.

Artikel 9

Weigering subsidie

Subsidie wordt geweigerd, indien:

a. de voor subsidie in aanmerking te brengen kosten niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

b. de subsidie betrekking heeft op kosten die vóór de subsidieaanvraag zijn gemaakt;

c. de administratieve organisatie niet aan de in artikel 11 gestelde eisen voldoet;

d. de locatie waar door de scholingsinstelling onderwijs wordt geboden niet goed toegankelijk is voor jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen, voorzover deze toegankelijkheid de doelgroep van de scholingsinstelling waarvoor de subsidie wordt aangevraagd in aanmerking nemende, noodzakelijk kan worden geacht;

e. de scholingsinstelling niet is aangepast op het geven van arbeidsmarktgericht beroepsonderwijs aan jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen;

f. leraren en begeleiders van de scholingsinstelling niet beschikken over kwalificaties waaruit blijkt dat zij bevoegd en deskundig zijn met betrekking tot het geven van beroepsonderwijs en begeleiding aan jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen;

g. het onderwijsprogramma van de scholingsinstelling geen specifiek op jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen gericht beroepsonderwijs omvat;

h. de scholingsinstelling geen ondersteuning biedt indien de jonggehandicapte met ernstige scholingsbelemmeringen een stage volgt;

i. de scholingsinstelling bij het te geven onderwijs geen rekening houdt met de specifiek op de jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen gerichte activiteiten op het terrein van de zorg;

j. de scholingsinstelling geen zorg draagt voor het vervoer tussen het al dan niet tijdelijke woonadres van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen en de scholingsinstelling of tegemoetkoming in de kosten van dat vervoer;

k. de scholingsinstelling niet kan aangeven met welke activiteiten wordt bevorderd dat de jonggehandicapte met ernstige scholingsbelemmeringen direct aansluitend op de schoolopleiding kan instromen in het arbeidsproces; of

l. de scholingsinstelling in de twee jaar aansluitend op de afronding van de schoolopleiding door de jonggehandicapte met ernstige scholingsbelemmeringen geen nazorg biedt.

m. bij de subsidieverlening en de subsidievaststelling wordt rekening gehouden met subsidies of inkomsten als bedoeld in artikel 6, vierde lid.

Artikel 10

Beschikking subsidieverlening/voorschot

Indien de gevraagde subsidie geheel of gedeeltelijk wordt verleend zendt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de subsidieaanvrager een beschikking tot subsidieverlening met een voorschotverlening van 60% van de verleende subsidie. Dit voorschot kan op verzoek van de subsidieaanvrager door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden verhoogd, welk verzoek ten hoogste één keer per jaar kan worden ingediend

Artikel 11

Administratie

1. De subsidieaanvrager draagt zorg voor een inzichtelijke en controleerbare administratie. Deze administratie bestaat uit een leerlingenadministratie en een financiële administratie, waarin alle voor de subsidieverlening en de subsidievaststelling noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en zijn te verifiëren met bewijsstukken.

2. De administratie biedt voldoende mogelijkheden voor een goede accountantscontrole.

3. De subsidieaanvrager draagt er zorg voor dat voor de subsidieverlening en de subsidievaststelling noodzakelijke bescheiden bewaard blijven tot en met vijf jaren na het jaar waarin de subsidie is vastgesteld.

Artikel 12

Verantwoording en subsidievaststelling

1. De subsidieaanvrager dient binnen dertien weken na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend onder gebruikmaking van het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekte formulier, dat is ingericht overeenkomstig een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen model, vergezeld van een declaratie van de gemaakte subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 7, die is ingericht overeenkomstig een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen model.

3. De declaratie is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verklaring van de accountant is gebaseerd op een controle die is uitgevoerd overeenkomstig het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voorgeschreven controle- en rapportageprotocol.

4. Indien de gedeclareerde subsidie minder bedraagt dan € 50.000,– kan in afwijking van het tweede lid worden volstaan met het formulier.

5. Op aanvraag kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met ten hoogste dertien weken.

6. Indien van de subsidieaanvrager niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste of vijfde lid, een aanvraag tot subsidievaststelling is ontvangen, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de subsidie ambtshalve vast.

Artikel 13

Wijze subsidievaststelling

De subsidie wordt op de volgende wijze vastgesteld:

a. de subsidie wordt vastgesteld op 60% indien het in artikel 2 bedoelde opleidingsresultaat is behaald, met dien verstande dat het genoemde percentage wordt gerelateerd aan het aantal jonggehandicapten dat dat resultaat in de subsidieperiode heeft behaald.

b. in aanvulling op de vaststelling, bedoeld in onderdeel a, wordt de subsidie vastgesteld op 40% indien het in de aanvraag genoemde aantal of een hoger aantal jonggehandicapten na afronding van de door de scholingsinstelling verzorgde scholing tijdens de subsidieperiode een dienstbetrekking is aangegaan, met dien verstande dat:

1°. het genoemde percentage wordt gerelateerd aan het aantal jonggehandicapten dat tijdens de subsidieperiode een dienstbetrekking is aangegaan, en

2°. voorzover de aangegane dienstbetrekkingen dienstbetrekkingen in de zin van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening zijn, deze voor de vaststelling, bedoeld in de aanhef, niet meer dan 20% van het totaal aantal aangegane dienstbetrekkingen kunnen omvatten.

Artikel 14

Aanvraagdatum subsidie 2006 tot en met 2008

In afwijking van artikel 6, vijfde lid, wordt een aanvraag om subsidie voor de jaren 2006 tot en met 2008 op een zodanig tijdstip verzonden dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze ontvangt voor 1 november 2005.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst met dien verstande dat subsidies op grond van deze regeling niet eerder dan per 1 januari 2006 kunnen worden verleend.

Artikel 16

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen.

Deze regeling zal met de toelichting en bijlage 1 in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 22 september 2005.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling voorziet in een uitwerking van artikel 50a Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: WAJONG). Daarin is geregeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) subsidie kan verstrekken aan een rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf door scholing de inschakeling van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen in de arbeid bevordert. Het gaat om de subsidiëring van de kosten van scholing en daarmee samenhangende kosten van jonggehandicapten waarbij sprake is van zodanig ernstige belemmeringen dat het onderwijs, en de faciliteiten daaromheen moeten zijn aangepast alvorens de betrokkene in staat is om de scholing te kunnen volgen. Hierbij kan worden gedacht aan de aanpassing en inrichting van gebouwen en het bieden van (aangepast) vervoer naar de scholingsinstelling en het bieden van woongelegenheid voor cursisten. Voorts moet bij de onderwijsprogramma’s en de groepsgrootten rekening worden gehouden met de handicaps en het onderwijzend personeel zal deskundig moeten zijn in het begeleiden van personen met een ernstige handicap. Waar nodig zal het onderwijsprogramma afgestemd moeten worden op de behoefte aan andere ondersteuning in de vorm van therapie en revalidatie en eventueel in verblijf. Voorzover deze aanpassingen voor betrokkenen in het reguliere onderwijs (nog) niet zijn te realiseren, kunnen cursisten op basis van deze subsidieregeling scholing volgen aan een scholingsinstelling die daarop is ingesteld. Doel van de scholing is in de eerste plaats dat de cursisten worden geplaatst op de reguliere arbeidsmarkt; de scholingsinstelling dient zich ook in te spannen om in de plaatsing op de arbeidsmarkt te voorzien.

De jonggehandicapten waarop deze regeling betrekking heeft hebben veelal nog niet of vrijwel niet deelgenomen aan arbeid op de arbeidsmarkt en zijn voordat ze hun initiële opleiding hebben afgerond, zodanig gehandicapt geworden dat zij ernstige scholingsbelemmeringen hebben.

Op grond van de regeling kan uitsluitend subsidie worden gegeven voor scholing als bedoeld in artikel 7.2.2. van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de met die scholing samenhangende kosten. De scholing moet zijn gericht op het verkrijgen van een diploma of certificaten van een beroepsopleiding die noodzakelijk zijn om duurzaam toegang te krijgen tot de reguliere arbeidsmarkt.

Scholingsinstellingen die voldoen aan de in deze regeling opgenomen voorwaarden voor subsidiëring en aldus beschikken over de expertise om genoemde doelgroep de bovenbedoelde scholing te bieden, komen voor subsidie in aanmerking. Met het oog op continuïteit in werkzaamheden en investeringen van een scholingsinstelling wordt de subsidie voor een periode van 3 jaar vastgesteld. Het UWV toetst jaarlijks of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan.

De uitvoering van de subsidieregeling wordt opgedragen aan het UWV. Het UWV heeft aldus tot taken het beoordelen van de aanvraag, het verstrekken van de subsidie en het toetsen of de scholingsinstelling zich aan subsidievoorwaarden houdt en zonodig in handhavende zin optreden. De Inspectie Werk en Inkomen (hierna: IWI) houdt toezicht op uitvoering van de subsidieregeling door het UWV.

Deze ministeriële regeling vervangt de subsidiëring van scholingsinstituten zoals die plaats vond op grond van artikel 44 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet REA). Het UWV verstrekte per kalenderjaar aan door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) aangewezen scholingsinstituten die tot doel hadden de arbeidsintegratie van arbeidsgehandicapten te bevorderen een subsidie ter hoogte van een bij ministeriële regeling bepaald bedrag. Door de Minister van SZW waren vijf scholingsinstituten1 (hierna: de REA-scholingsinstituten) aangewezen.

De subsidieverlening aan deze instituten is in 2003 geëvalueerd.

In het desbetreffende rapport wordt geconstateerd dat ook andere instellingen dan deze REA-scholingsinstituten scholing en reïntegratie-activiteiten aanbieden of kunnen aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep van de scholingsinstituten. Bij de evaluatie werd voorts vastgesteld dat de kosten van scholing aan een REA-scholingsinstituut substantieel hoger zijn dan de kosten van scholing door andere scholingsinstellingen. Daarnaast werd geconstateerd dat de huidige REA-scholingsinstituten beschikken over een bijzondere expertise.

De Commissie Het Werkend Perspectief (hierna: CWP) heeft ook gewezen op de deskundigheid die in de REA-scholingsinstituten is opgebouwd.

Na afweging van de hiervoor weergegeven aspecten is de keus gemaakt om de kosten van opleiding en scholing (en daarmee samenhangende kosten) van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen middels subsidiëring te bekostigen. De regeling is evenwel niet meer beperkt tot de vijf scholingsinstituten die in het kader van de Wet REA door de Minister van SZW waren aangewezen.

In 2006 worden alle jongeren met een handicap die op of na 1 januari 2006 scholing volgen bij de vijf REA-scholingsinstituten en die behoren tot de doelgroep jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen onder deze subsidieregeling gebracht. Voor de cursisten die vóór 1 januari 2006 hun opleiding gestart zijn bij één van de voordien erkende REA-scholingsinstituten wordt de opleiding afgefinancierd via toepassing van een overgangsregeling op grond van de Wet IWIA.

Deze regeling geeft de voorwaarden waaraan instellingen moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen. Er is geen garantie opgenomen dat een bepaald aantal cursisten waarvoor capaciteit aanwezig is, daadwerkelijk aangemeld zal worden.

Subsidiesystematiek

Er zijn tal van opleidingen mogelijk voor jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen. De kosten van deze opleidingen kunnen sterk uiteenlopen. Kostenverschillen kunnen worden veroorzaakt door verschil in de duur van de opleidingen. Die verschillen kunnen ook ontstaan doordat de faciliteiten die nodig zijn in verband met de opleidingen beperkt of omvangrijk zijn.

Een administratieve opleiding kan bijvoorbeeld goedkoper zijn dan een technische opleiding waarvoor gereedschappen, machines en lokalen nodig zijn. Tot slot kan een verschil in kosten veroorzaakt worden door verschil in handicaps van de cursisten en de faciliteiten en expertise die nodig zijn om de belemmeringen die uit de handicaps voortvloeien te compenseren. In het ene geval kan met relatief eenvoudige materiële hulpmiddelen worden volstaan waarvoor ook slechts een eenmalige investering nodig is, in het andere geval zullen permanent extra middelen worden gebruikt of zal extra personele begeleiding nodig zijn of zal het onderwijs in kleine groepen of (vrijwel) individueel moeten worden aangeboden, waardoor de personele kosten sterk stijgen. De subsidie voorziet in bekostiging van de integrale kosten van de opleiding en de eventueel daaraan verbonden extra zorg en reïntegratie.

Met deze kostenverschillen wordt bij de beoordeling van de ingediende subsidieaanvragen rekening gehouden. Het plafond voor toekenning van de subsidie wordt in drie kostenklassen verdeeld. Per klasse kunnen aanvragen worden gedaan en kan subsidie worden verleend. Daarbij geven de aanvragers, bijvoorbeeld op grond van ervaringsgegevens, aan welk percentage plaatsingen zij over een aantal jaar verwachten.

De aanvragen worden vervolgens per kostenklasse in een rangorde geplaatst. Daarbij worden de aanvragen beoordeeld naar de verhouding tussen de kosten van de opleiding en het verwachte percentage jonggehandicapten dat na afronding van de door de scholingsinstelling verzorgde scholing een dienstbetrekking aangaat.

Daarna worden de subsidieaanvragen per klasse afgehandeld. Als er een subsidiebedrag overblijft nadat subsidie is verleend aan de eerste geplaatste subsidieaanvrager, wordt subsidie verleend aan de tweede aanvrager in de rangorde en zo vervolgens.

Er wordt per aanvrager geen hoger bedrag verleend dan het resterende subsidiebedrag. Daarmee wordt voorkomen dat het subsidieplafond wordt doorbroken.

Algemene wet bestuursrecht

Met betrekking tot subsidieverstrekking is niet alleen deze ministeriële regeling maar ook titel 4.2 van de Awb) van belang. Deze titel geeft het wettelijk kader voor alle subsidies van het Rijk en decentrale overheden en is ook op subsidieverstrekking door het UWV van toepassing. Het zou te ver voeren de gehele titel 4.2 van de Awb hier uiteen te zetten, maar met betrekking tot de in deze regeling gehanteerde subsidiesystematiek is in zijn algemeenheid het volgende van belang.

De subsidietitel van de Awb gaat uit van een onderscheid tussen twee beschikkingen: de subsidieverlening en de subsidievaststelling. Wanneer beide beschikkingen bedoeld kunnen zijn wordt de term ‘verstrekken’ gebruikt.

Met de term subsidieverlening duidt de Awb de beschikking aan die voorafgaand aan de (voltooiing van de) te subsidiëren activiteit wordt gegeven. De subsidieverlening geeft de subsidieontvanger een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen, waarvan de precieze omvang vaak nog niet vaststaat.

Met de term subsidievaststelling duidt de Awb vervolgens een tweede beschikking aan, waarin wordt vastgesteld in hoeverre de voorwaarden (aan de subsidieverlening) zijn vervuld en hoeveel het exacte subsidiebedrag is. Bij de subsidievaststelling wordt derhalve vastgesteld of de gesubsidieerde activiteit is verricht en of de opgelegde verplichtingen zijn nageleefd.

De subsidievaststelling geeft een onvoorwaardelijke en definitieve aanspraak op een bepaald bedrag. Zij doet een onvoorwaardelijke verbintenis tot betaling van het vastgestelde subsidiebedrag ontstaan en is daarmee in zoverre de afsluiting van de subsidieverhouding.

Meer in het bijzonder wordt nog opgemerkt dat artikel 4:32 Awb bepaalt dat de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van de subsidie, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald, vermeldt. Omdat de subsidievaststelling deels afhankelijk is van factoren die pas gedurende de subsidieperiode duidelijk worden (bijvoorbeeld het aantal jonggehandicapten dat na scholing een dienstbetrekking aangaat), zal het UWV in een beschikking op grond van deze regeling niet het precieze bedrag maar de wijze van berekening van dat bedrag in de beschikking tot subsidieverlening kunnen opnemen. Daartoe kan het UWV in die beschikking ‘herhalen’ wat in artikel 13 van deze regeling is bepaald.

Artikelsgewijs

Tot de doelgroep van deze regeling behoren degenen met een WAJONG-uitkering, degenen van 17 jaar die op hun 17e arbeidsongeschikt zijn en de wachttijd nog niet hebben volgemaakt en degenen die na hun 17e als student arbeidsongeschikt zijn geworden en de wachttijd nog niet hebben volgemaakt. Deze personen dienen na scholing of opleiding die strekt tot behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid in staat zijn om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. Voorts moeten ze, ook bij inzet van onderwijsvoorzieningen, als gevolg van ziekte of gebrek ernstige belemmeringen ondervinden bij het deelnemen aan een scholing of opleiding. Het moet dus gaan om belemmeringen die zodanig van aard zijn dat daaraan op een instelling voor regulier onderwijs niet kan worden tegemoet gekomen door middel van materiële of onderwijskundige aanpassingen. In algemene zin betreft het hier de doelgroep waarbij er sprake is van zodanige belemmeringen dat het in het kader van reïntegratie te volgen onderwijs en de faciliteiten daaromheen moeten zijn aangepast alvorens de betrokkene in staat is om de scholing te kunnen volgen.

Met deze omschrijving is beoogd heldere criteria te geven voor de bepaling welke cursisten in aanmerking komen voor een opleiding aan een scholingsinstelling en aan welke criteria de instellingen moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen. Met de regeling worden ook opleidingsmogelijkheden geboden aan cursisten voor wie een integraal aanbod van scholing, zorg en reïntegratie noodzakelijk is.

Deze cursisten kenmerken zich door een beperkte mate van zelfredzaamheid en belastbaarheid. Er kan sprake zijn van een psychisch verminderde belastbaarheid, een gecombineerd verminderde belastbaarheid (zowel psychisch, lichamelijk of zintuiglijk) of een complexe problematiek. De mate van belastbaarheid stelt eisen aan de zorg, begeleiding en benodigde voorzieningen (zie artikel 4 lid 1).

Artikel 2, eerste lid

Uit artikel 2, eerste lid, vloeit de voorwaarde voor subsidiëring voort dat de betreffende scholingsinstelling beroepsonderwijs voor jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen verzorgt als bedoeld in artikel 7.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Niet vereist is dat de betrokkene ook daadwerkelijk het aan dat onderwijs verbonden diploma behaalt.

Hierbij wordt opgemerkt dat de scholingsinstelling haar streven daarop uiteraard wel dient te richten. Het gewenste resultaat, te weten inschakeling in de arbeid dan wel het vergroten van de arbeidsmogelijkheden, kan overigens ook zijn uiting vinden in het behalen van aan het onderwijs verbonden deelcertificaten.

Op grond van de onderhavige regeling wordt alleen subsidie verstrekt voor onderwijs aan jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen, die op of na 1 januari 2006 (de datum vanaf wanneer de subsidie op grond van deze regeling kan worden verleend) bedoeld onderwijs zijn gaan volgen. Subsidie voor hen die reeds voor die datum het onderwijs genoten wordt verstrekt op grond van de Overgangsregeling REA-scholingsinstituten, welke eveneens op 1 januari 2006 in werking treedt.

Aanwijzing dat sprake is van onderwijs als bedoeld in artikel 2, eerste lid, kan worden gevonden in het feit dat:

– met het onderwijs Crebo-erkende diploma’s en certificaten worden behaald;

– met het onderwijs door een bedrijfstak landelijk erkende diploma’s of certificaten worden behaald;

– met het onderwijs certificaten worden behaald die zijn gericht op het versterken en/of compenseren van doelgroepspecifieke (empowerende en sociaal communicatieve) vaardigheden en dat onderwijs is gericht op het verwerven van competenties die zijn gerelateerd aan het toekomstig beroep. Voor dit laatste geldt dat dergelijke certificaten altijd in combinatie met erkende certificaten worden behaald.

Artikel 3

Omdat deze subsidieregeling een budget kent, en geen zogenaamde ‘open-einderegeling’ is, wordt op grond van artikel 3 een subsidieplafond vastgesteld dat kan verschillen naar de in artikel 4 en bijlage 1 bedoelde klassen.

Artikel 4

Omdat voor deze regeling een subsidieplafond wordt vastgesteld is het nodig in deze regeling de wijze van verdeling van dat plafond te bepalen. Artikel 4 bepaalt volgens welke methode het beschikbare budget wordt verdeeld.

Uit het eerste lid blijkt dat de aanvragen na de sluitingsdatum worden ingedeeld naar klassen als bedoeld in bijlage 1. Omdat de subsidieaanvrager op grond van artikel 6 in de aanvraag moet vermelden voor welke klasse hij subsidie aanvraagt, kan deze indeling door het UWV relatief eenvoudig geschieden. Opgemerkt wordt dat een aanvraag op slechts één klasse kan zien. Wil een scholingsinstelling subsidie aanvragen voor twee of zelfs drie klassen dan zal het twee respectievelijk drie subsidieaanvragen moeten indienen.

Nadat de aanvragen in de klassen zijn ingedeeld plaatst het UWV die aanvragen per klasse in een rangorde als bedoeld in het tweede lid. Deze rangorde wordt bepaald door de beoordeling door het UWV van de verhouding tussen de kosten van de opleiding en het percentage jonggehandicapten dat na afronding van de door de scholingsinstelling verzorgde scholing een dienstbetrekking aangaat. De aanvraag met de gunstigste verhouding wordt als eerste in de rangorde geplaatst. Met ‘gunstigste’ wordt in dit verband bedoeld de aanvraag met de meeste plaatsingen en de laagste kosten per opleidingsplaats.

Nadat de bedoelde rangorde is bepaald wordt het beschikbare subsidiebedrag per klasse (immers: het subsidieplafond zal op grond van artikel 3 per klasse worden vastgesteld) verdeeld. Dat geschiedt op de wijze als beschreven in het derde lid. Dit houdt in dat op de eerste aanvraag in de rangorde het volledig aangevraagde subsidiebedrag wordt verleend (mits uiteraard dat bedrag het subsidieplafond van de desbetreffende klasse niet te boven gaat; zie ook de toelichting hierna op het vierde lid). Vervolgens wordt op de tweede aanvraag in de rangorde het subsidiebedrag verleend en zo verder. Vanwege het subsidieplafond is het mogelijk dat op een van de in de rangorde geplaatste aanvragen niet het gehele aangevraagde subsidiebedrag kan worden verleend. In dat geval verleent het UWV op grond van het vierde lid slechts het van het subsidieplafond resterende bedrag. Mochten er na het bereiken van het subsidieplafond nog aanvragen resteren dan worden die op grond van het vijfde lid door het UWV afgewezen.

Bovenvermelde methode voor selectie van de subsidie-aanvragen is gebaseerd op het (door de aanvragers te benoemen) aantal te verwachten plaatsingen. Pas enige jaren ná het moment van subsidie-aanvraag zal het definitieve aantal plaatsingen bekend zijn en zal de definitieve financiële afrekening (de subsidievaststelling) plaatsvinden (zie artikel 13).

Artikel 5

Artikel 5 bepaalt wie de subsidie op grond van deze regeling kan aanvragen en aan wie de subsidie wordt verstrekt. Dit artikel beoogt onduidelijkheid te voorkomen met betrekking tot wie de subsidieaanvrager is. Een dergelijke onduidelijkheid zou bijvoorbeeld kunnen ontstaan wanneer de subsidie is aangevraagd door een bestuurder van een scholingsinstelling die op enig moment dat is gelegene vóór de subsidievaststelling niet langer aan het betreffende instituut is verbonden.

Artikel 6

Het is de verantwoordelijkheid van de subsidieaanvrager om een aanvraag in te dienen waar het UWV direct op kan beslissen. Indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking kan het UWV, op grond van artikel 4:5 van de Awb, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het UWV gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

Om te bevorderen dat de aanvraag direct in behandeling kan worden genomen is het raadzaam dat de subsidieaanvrager in zijn aanvraag in ieder geval de volgende gegevens vermeldt:

– het bedrag waarvoor subsidie wordt gevraagd;

– het aantal deelnemers (dit vloeit overigens al uit artikel 6 voort);

– de doelgroep of klasse als bedoeld in bijlage 1 waarvoor subsidie wordt gevraagd; en

– het verwachte percentage jonggehandicapten dat na afronding van de door de scholingsinstelling verzorgde scholing een dienstbetrekking aangaat.

Wellicht ten overvloede wordt er op gewezen dat als de subsidie-aanvraag deze gegevens niet bevat het UWV de aanvraag niet kan beoordelen en derhalve (zie ook artikel 4:5 van de Awb) om aanvullende gegevens zal verzoeken.

Op grond van het derde lid dient ook een aantal andere gegevens te worden overgelegd. Deze gegevens zijn nodig voor een goede en vlotte beoordeling van de subsidieaanvraag.

In dit derde lid, onderdeel e, wordt de eis gesteld dat bij de subsidieaanvraag gegevens omtrent de in het verleden bereikte plaatsingsresultaten moeten worden overgelegd. Hierbij wordt opgemerkt dat deze gegevens slechts ter achtergrondinformatie dienen en nimmer een doorslaggevend criterium kunnen vormen bij de beslissing tot het al dan niet verlenen van subsidie.

De gegevens, bedoeld in het vierde lid, dienen te worden overgelegd in verband met het in artikel 9, tweede lid, bepaalde.

Op grond van het vijfde lid dient een aanvraag telkens voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het eerste kalenderjaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft door het UWV te zijn ontvangen. Dit is de verantwoordelijkheid van de subsidieaanvrager. Omdat echter artikel 14 overgangsrecht met betrekking tot de subsidieverlening over de jaren 2006 tot en met 2008 regelt, geldt het in het vijfde lid bepaalde eerst voor de aanvragen voor de jaren 2007 tot en met 2009. Die subsidieaanvragen dienen dus voor 1 oktober 2006 door het UWV te zijn ontvangen.

Artikel 7

In dit artikel worden de kosten opgenoemd die onder de subsidie zijn begrepen.

Artikel 9, eerste lid

In artikel 9 zijn de weigeringsgronden voor subsidieverstrekking opgesomd. Deze weigeringsgronden gelden alle blijkens het woord ‘of’ aan het slot van het eerste lid, onderdeel k. De aanwezigheid van één grond dient dus al tot weigering van de subsidie te leiden.

Hierbij wordt opgemerkt dat het aan de subsidieaanvrager is om duidelijk in de subsidieaanvraag aan te geven dat er geen weigeringsgrond aanwezig is. Laat de subsidieaanvrager dit na en beschikt het UWV over te weinig gegevens om dit te onderzoeken dan kan het UWV op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de subsidieaanvrager verzoeken binnen een bepaalde termijn die gegevens alsnog te leveren.

Onderdeel d

Met de in onderdeel d bedoelde ‘toegankelijkheid’ wordt de fysieke toegankelijkheid bedoeld.

Onderdeel f

Opgemerkt wordt dat aanwezigheid van de in artikel 9, eerste lid, onderdeel f, bedoelde kwalificaties en competenties bijvoorbeeld kan worden aangetoond door:

– het overleggen van een overzicht waaruit blijkt dat docenten en begeleiders in het bezit zijn van relevante en door de overheid erkende pedagogische/didactische diploma’s, diploma’s in de menswetenschappen, in de jeugdhulpverlening, diploma’s als arbeidskundige en/of aantoonbare vakgerichte praktijkervaring in combinatie met pedagogische/didactische aantekeningen;

– aan te tonen dat de scholingsinstelling zorg draagt voor het behoud van expertise van docenten en begeleiders met betrekking tot specifieke diagnosegroepen;

– aan te tonen dat de scholingsinstelling de beschikking heeft over specialistische professionals (revalidatiearts, orthopedagoog, psycholoog, visioloog, paramedici of anderen) met erkende diploma’s die de op de doelgroep afgestemde begeleiding en zorg bieden.

Gelet op het feit dat de aanvragen betrekking kunnen hebben op verschillende groepen jonggehandicapten (zie ook bijlage 1 bij deze regeling) zullen ook de benodigde competenties en kwalificaties kunnen verschillen.

Opgemerkt wordt dat dit geen vereisten zijn, maar wel voor het UWV bij de beoordeling van de aanvraag een aanwijzing kunnen zijn dat geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel f.

Onderdeel h

De ondersteuning, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel h, kan inhouden:

– ondersteuning bij de verwerving van een adequate stageplaats;

– verantwoordelijkheid voor het inrichten van stageplaatsen overeenkomstig doelgroepspecifieke eisen;

– het bieden van noodzakelijke begeleiding op de stageplek zowel gericht op de cliënt als op de werkvloer.

Opgemerkt wordt dat dit geen vereisten zijn, maar wel voor het UWV bij de beoordeling van de aanvraag een aanwijzing kunnen zijn dat geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel h.

Onderdeel i

Bij activiteiten gericht op zorg kan worden gedacht aan psychologische en fysieke hulpverlening (fysiotherapie) en revalidatiegeneeskunde.

Onderdeel l

Onder nazorg als bedoeld in artikel 9, onderdeel l, wordt verstaan:

– het regelmatig toetsen van het functioneren op de arbeidsplaats;

– het bieden van begeleiding en ondersteuning op de arbeidsplaats;

– bij sprake van belemmeringen bij het functioneren op de arbeidsplaats het al dan niet via bemiddeling bieden van een oplossing;

– het geven voorlichting en verstrekken van algemene informatie aan de bij de (re)integratie van de ernstig gehandicapte betrokken personen/instanties.

Opgemerkt wordt dat de nazorg moet worden geboden, maar geschiedt op verzoek van de cliënt en/of werkgever en heeft betrekking op werkgerelateerde kwesties.

Artikel 9, tweede lid

Artikel 9, tweede lid, heeft ten doel te voorkomen dat dezelfde activiteiten met meerdere subsidies of andere wijze(n) van financiering worden bekostigd. Het UWV dient hier ingevolge bedoeld artikellid rekening mee te houden bij de subsidieverstrekking. Bij de subsidievaststelling zal uiteraard alleen rekening worden gehouden met de daadwerkelijk van elders ontvangen subsidies en inkomsten terwijl bij de subsidieverlening ook elders aangevraagde subsidies een rol kunnen spelen.

Artikel 10

Op grond van artikel 10 kan het UWV een voorschot op de verleende subsidie verstrekken. In geval de subsidie gedeeltelijk wordt verleend, bedraagt het voorschot 60% van dat verleende deel. Dit volgt uit de zinsnede ‘60% van de verleende subsidie’. Daarnaast heeft het UWV de bevoegdheid om op verzoek van de subsidie-aanvrager het voorschot hoger vast te stellen. Hierbij is gedacht aan scholingsinstituten die in de loop van de periode van drie jaar, waarop het voorschot van 60% betrekking heeft, laten zien dat zij uitstekende resultaten behalen waardoor een hoger voorschot op zijn plaats kan zijn. Om te voorkomen dat te veel aanvragen tot verhoging bij het UWV worden ingediend is bepaald dat een dergelijke aanvraag ten hoogste éénmaal per jaar kan worden gedaan. Het UWV kan de aanvrager verzoeken gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat een hoger voorschot op zijn plaats is.

Artikel 11

In artikel 11 worden regels gesteld met betrekking tot de administratie van de subsidieontvanger. De regels hebben ten doel de subsidievaststelling in het kader waarvan onder andere wordt bezien of aan de gestelde voorwaarden is voldaan en of het beoogde subsidiedoel is behaald, goed te kunnen laten plaatsvinden.

Artikel 12

Zoals hiervoor uiteengezet gaat deze subsidieregeling uit van de systematiek waarbij de subsidie eerst wordt verleend en de subsidie na afloop van de subsidieperiode wordt vastgesteld. De bedoelde vaststelling dient te worden aangevraagd. Artikel 12, eerste lid, bepaalt binnen welke termijn dit dient te gebeuren. Die termijn kan op grond van het vijfde lid worden verlengd, maar niet dan nadat een aanvraag daartoe is ingediend.

De aanvraag om subsidievaststelling dient te geschieden op de wijze zoals uiteengezet in het tweede, derde en vierde lid. Daar waar in het vierde lid wordt bepaald dat kan worden volstaan met het formulier wordt bedoeld dat de in het tweede (en derde) lid bedoelde declaratie niet behoeft te worden overgelegd.

Voor het geval de subsidieontvanger geen aanvraag om subsidievaststelling indient, bepaalt het zesde lid binnen welke termijn het UWV de subsidie ambtshalve vaststelt. Deze ambtshalve vaststelling van de subsidie zal in dat geval nodig zijn om de subsidietoekenning af te ronden.

Opgemerkt wordt dat niet behoeft te worden geregeld binnen welke termijn het UWV op een aanvraag om subsidievaststelling dient te beslissen, omdat dit reeds in artikel 69 van de WAJONG is bepaald.

Artikel 13

Onderdeel a

Indien het beoogde opleidingsresultaat, bedoeld in artikel 2, is bereikt wordt 60% van de subsidie vastgesteld. De vaststelling van 60% van de subsidie geschiedt op basis van het aantal jonggehandicapten dat het opleidingsresultaat in de betreffende subsidieperiode heeft behaald. Wanneer bijvoorbeeld een scholingsinstelling een subsidie heeft aangevraagd uitgaande van 400 op te leiden jonggehandicapten en geen 400 maar 300 jonggehandicapten het opleidingsresultaat behalen in de subsidieperiode wordt de subsidie vastgesteld op 300/400 x 60% van het (verleende) subsidiebedrag.

Onderdeel b, sub 1

Indien het in de subsidieaanvraag genoemde aantal of een hoger aantal jonggehandicapten na afronding van de door de scholingsinstelling verzorgde scholing tijdens de subsidieperiode een dienstbetrekking is aangegaan, wordt, in aanvulling op onderdeel a, 40% van de subsidie vastgesteld.

De vaststelling van de ‘resterende’ 40% van de subsidie geschiedt op basis van het daadwerkelijke aantal jonggehandicapten dat tijdens de subsidieperiode een dienstbetrekking is aangegaan (is ‘geplaatst’). Wanneer bijvoorbeeld een scholingsinstelling een subsidie heeft aangevraagd uitgaande van plaatsing van 400 jonggehandicapten en geen 400 maar 250 jonggehandicapten een dienstbetrekking zijn aangegaan in subsidieperiode wordt de subsidie vastgesteld op 250/400 x 40% van het (verleende) subsidiebedrag.

De zinsnede ‘in aanvulling op’ maakt duidelijk dat het hier gaat om een extra vaststelling. Wanneer een scholingsinstelling dus naast het opleidingsresultaat ook het plaatsingsresultaat heeft behaald wordt in totaal 100% van het (verleende) subsidiebedrag vastgesteld, uiteraard, zoals hiervoor en hierna uiteen gezet, gerelateerd aan het daadwerkelijk behaald opleidings- en plaatsingsresultaat in de betreffende subsidieperiode.

Onderdeel b, sub 2

De subsidieregeling voorziet in subsidie ten behoeve van plaatsing op de reguliere arbeidsmarkt. Gelet op het gegeven dat als gevolg van de handicap niet altijd plaatsing op de reguliere arbeidsmarkt mogelijk is, is in artikel 1 aan ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ niet de voorwaarde verbonden dat die arbeid niet mag worden verricht in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) mag betreffen. Of een dienstbetrekking een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de WSW is, is echter wel van belang voor de subsidievaststelling. WSW-dienstbetrekkingen tellen namelijk voor niet meer dan 20% van het totaal aantal plaatsingen mee voor de subsidievaststelling. Indien bijvoorbeeld 50 plaatsingen zijn gerealiseerd waarvan 20 WSW-dienstbetrekkingen en 30 op de reguliere arbeidsmarkt, dan tellen niet meer dan 10 WSW-dienstbetrekkingen mee voor de vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 13, onderdeel b.

Wellicht ten overvloede wordt met betrekking tot de vaststelling van de subsidies die betrekking hebben op verschillende subsidieperiodes, opgeleide en geplaatste jonggehandicapten slechts een maal kunnen worden ‘meegeteld’.

Artikel 14

Om de in deze subsidieregeling geïnteresseerde scholingsinstellingen voldoende gelegenheid te geven een aanvraag om subsidie in te dienen, is met betrekking tot de subsidie die kan worden aangevraagd voor de jaren 2006 tot en met 2008, een van artikel 6 afwijkende indieningsdatum opgenomen in artikel 14. Deze datum is zodanig gekozen dat het UWV de aanvragen tijdig kan beoordelen.

Artikel 15

In artikel 15 is de reguliere inwerkingtredingsbepaling voor ministeriële regelingen opgenomen.

Omdat het de bedoeling is dat de subsidies telkens per 1 januari van een kalenderjaar worden verleend en hieromtrent onduidelijkheid zou kunnen bestaan wanneer deze regeling voor 1 januari 2006 in werking treedt, is dit expliciet bepaald in de inwerkingtredingsbepaling.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Bijlage 1

Klassenindeling aanvragen als bedoeld in artikel 4, eerste lid

Ernst handicap/scholingsbehoefte

Klasse 1

Klasse 2

Klasse 3

Lichamelijke of psychische of zintuiglijke belastbaarheid, mate van zelfredzaamheid

Vooral psychisch verminderd

Verminderde belastbaarheid

Complexe problematiek of ernstige mate van beperking van belastbaarheid

Persoonsgerichte zorg en begeleiding

In lichte mate

Gemiddeld

Zwaar

Opleidings- en handicapgerelateerde expertise

Heeft binnen zijn functieverantwoordelijkheid basale kennis van de meest voorkomende diagnosecategorieën en daarmee samenhangende persoonlijke en arbeidsgerelateerde beperkingen.

Is in staat om i.s.m. andere professionals de als noodzakelijk geïndiceerde extra ondersteuning te geven.

Heeft binnen zijn functieverantwoordelijkheid kennis van alle voorkomende diagnosecategorieën en daarmee samenhangende persoonlijke en arbeidsgerelateerde beperkingen.

Is in staat om zelfstandig en waar nodig i.s.m. andere professionals de als noodzakelijk geïndiceerde extra ondersteuning te geven.

Heeft binnen zijn functieverantwoordelijkheid brede kennis van alle voorkomende diagnosecategorieën en daarmee samenhangende persoonlijke en arbeidsgerelateerde beperkingen.

Is in staat om in hoge mate zelfstandig de als noodzakelijk geïndiceerde extra ondersteuning te geven en collega’s daarin te coachen.

Aanvullende persoonsgerichte aanpassingen en voorzieningen

Minder dan gemiddeld

Meer dan gemiddeld

Groepsgrootte

Geen eisen

Tot 8 personen

Tot 5 personen

Individuele instructie

Vereist

Verzorging in opleiding en verblijfsvoorziening

Hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen en/of voorbehouden medische handelingen

Intensieve arbeidsbemiddeling en nazorg (duur en frequentie)

Licht

Gemiddeld

Zwaar

Maximale opleidingsduur

1 jaar

2 jaar

2,5 jaar

Dagelijks reizen veelal bezwaarlijk: verblijf of vervoersvoorziening

Gemiddeld

In de meerderheid van de gevallen

Naar boven