Regeling bloed- en urineonderzoek

Regeling van de Minister van Justitie van 5 september 2005, nr. 5373439/505, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot bloed- en urineonderzoek

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 163, vijfde, achtste, negende en tiende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 28a, zesde, negende tot en met elfde lid van de Scheepvaartwet, artikel 11.6, vijfde, achtste tot en met tiende lid van de Wet luchtvaart en artikel 89, vijfde, achtste tot en met tiende lid van de Spoorwegwet en de artikelen 13, 18, 19, 21 en 22 van het Besluit alcoholonderzoeken;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. het besluit: het Besluit alcoholonderzoeken;

b. bloedafname: het afnemen van een hoeveelheid bloed ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 27, tweede lid, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 2.12, derde lid, onder b, van de Wet Luchtvaart of artikel 4, tweede lid, onder b, van de Spoorwegwet.

c. politie: de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993. Onder de politie wordt voor de toepassing van deze regeling mede verstaan een ambtenaar van het Wapen der Koninklijke Marechaussee.

Artikel 2

1. Als ambtenaren, bedoeld in artikel 163, vijfde, achtste en negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 28a, zesde, negende en tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 11.6, vijfde, achtste en negende lid, van de Wet luchtvaart en artikel 89, vijfde, achtste en negende lid van de Spoorwegwet, worden aangewezen de ambtenaren van politie, benoemd in schaal 8 of hoger.

2. Zij oefenen, voor zover zij geen hulpofficier van justitie zijn, de hun toegekende bevoegdheid niet uit indien een hulpofficier van justitie beschikbaar is.

Artikel 3

1. Het afnemen van bloed geschiedt met een gesteriliseerde, eenmalig te gebruiken injectiespuit met naald, van een type dat is aangewezen door het Nederlands Forensisch Instituut.

2. Er wordt een hoeveelheid bloed afgenomen van ten minste 2 en bij voorkeur 8 milliliter.

Artikel 4

1. De arts verdeelt de door hem afgenomen hoeveelheid bloed over monsterbuisjes van elk 5 milliliter, van een type dat is aangewezen door het Nederlands Forensisch Instituut.

2. De monsterbuisjes zijn voorzien van een mengsel van 40 milligram natriumfluoride en een hoeveelheid heparinenatrium waarvan de activiteit tenminste 575 I.E. bedraagt en waarvan het gewicht niet hoger is dan 5 milligram of van 20 mg natriumfluoride en 143 I.E. heparinenatrium, dan wel van andere door het Nederlands Forensisch Instituut aangewezen gelijkwaardige stoffen met antistol- en conserverende werking.

Artikel 5

1. De urine, bestemd voor het in artikel 17 van het besluit bedoelde onderzoek, wordt opgevangen in een flesje met een inhoud van ongeveer 100 milliliter, van een type dat is aangewezen door het Nederlands Forensisch Instituut.

2. Het flesje, bedoeld in het eerste lid, is voorzien van 1000 milligram natriumfluoride.

Artikel 6

1. De opsporingsambtenaar voorziet de van een verdachte verzamelde bloed- of urinemonsters van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel. De opsporingsambtenaar brengt op het formulier, bedoeld in artikel 10, en het tegen de verdachte opgemaakte proces-verbaal, een identiteitszegel aan dat correspondeert met het identiteitszegel, bedoeld in de eerste volzin.

2. Het Nederlands Forensisch Instituut stelt het identiteitszegel, bedoeld in het eerste lid, vast.

Artikel 7

1. De opsporingsambtenaar zorgt er voor, dat, indien de korpschef, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Politiewet 1993 of de brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee, een aanvraag doet tot het verrichten van onderzoek aan een bloed- of urinemonster, de gevulde monsterbuisjes in een verpakking die is voorzien van een sluitzegel, worden bezorgd bij het Nederlands Forensisch Instituut.

2. Het Nederlands Forensisch Instituut stelt de sluitzegel en verpakking, bedoeld in het eerste lid, vast.

Artikel 8

1. Het Nederlands Forensisch Instituut bepaalt het alcoholgehalte van het bloed of de urine door het verrichten van een onderzoek volgens een enzymatische of gaschromatografische methode, zoals beschreven in bijlage 1 bij deze regeling.

2. Op de uitkomsten van het onderzoek naar het alcoholgehalte, bedoeld in het eerste lid, vindt een correctie-aftrek plaats die driemaal de theoretische standaardafwijking bedraagt, zoals vastgesteld op de wijze beschreven in bijlage 2 bij deze regeling

Artikel 9

Nederlands Forensisch Instituut bewaart na het verrichten van het onderzoek naar het alcoholgehalte, bedoeld in artikel 8, eerste lid, het deel van het monster dat bestemd is voor een eventueel tegenonderzoek, bij een temperatuur lager dan –⁠10° Celsius en gedurende een jaar na de datum van de bloedafname of het opvangen van de urine.

Artikel 10

De aanvraag van een onderzoek naar het alcoholgehalte van bloed of urine, bedoeld in artikel 7, eerste lid, de verklaring van de arts aan wie de bloedafname was verzocht en de rapportage door het Nederlands Forensisch Instituut geschiedt door middel van het formulier dat het Nederlands Forensisch Instituut heeft vastgesteld.

Artikel 11

1. Het Nederlands Forensisch Instituut verricht het tegenonderzoek als bedoeld in artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken. De artikelen 3 tot en met 10 zijn van overeenkomstige toepassing.

2. De kosten van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, bedragen:

a. € 4,50 voor het gebruik van de in artikel 4 bedoelde monsterbuisjes, alsmede de in artikel 7, tweede lid, bedoelde sluitzegel en verpakking;

b. voor het afnemen van bloed door de arts € 62 indien het afnemen geschiedt in de periode van 8.00 uur tot 18.00 uur en € 81 indien het afnemen geschiedt in de periode 18.00 uur ’s avonds tot 08.00 uur ’s ochtends of in de periode 18.00 uur vrijdagavond tot 08.00 uur maandagochtend.

c. € 91 voor het onderzoek naar het alcoholgehalte van het bloed, bedoeld in het eerste lid.

3. De arts wordt niet eerder benaderd voor het afnemen van het bloed bij de verdachte, dan nadat de verdachte de in het tweede lid, onder a en b, bedoelde kosten aan de politie heeft betaald.

4. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, geschiedt niet eerder dan nadat de verdachte de in het tweede lid, onder c bedoelde kosten, binnen zes weken na de bloedafname, aan het Nederlands Forensisch Instituut heeft betaald.

Artikel 12

1. De verdachte, die de wens kenbaar heeft gemaakt dat een tegenonderzoek wordt verricht, kan, behoudens het bepaalde in artikel 11, hiertoe een van de volgende laboratoria aanwijzen:

a. het Laboratorium voor Klinische Chemie, Onze-Lieve-Vrouwe Gasthuis, te Amsterdam;

b. het Laboratorium der Apotheek, Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, te Rotterdam,

c. het Laboratorium der Apotheek, Academisch Ziekenhuis Groningen te Groningen;

2. Het Nederlands Forensisch Instituut zendt het laboratorium dat het tegenonderzoek verricht, tenminste 1 milliliter bloed of urine.

Artikel 13

Met de in deze regeling bedoelde apparatuur en onderzoeksmaterialen worden gelijkgesteld apparatuur en onderzoeksmaterialen, die rechtmatig zijn geproduceerd of in de handel zijn gebracht in een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel rechtmatig is geproduceerd in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die tenminste aan gelijkwaardige technische eisen voldoen.

Artikel 14

Na de inwerkingtreding van deze regeling berusten krachtens de Regeling bloed- en urineonderzoek (Stcrt. 1997, 129) vastgestelde besluiten op deze regeling.

Artikel 15

De Regeling bloed- en urineonderzoek (Stcrt. 1997, 129) wordt ingetrokken.

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bloed- en urineonderzoek.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst, met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Justitie, Schedeldoekshaven 100, Den Haag.

Den Haag, 5 september 2005.
De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.

Toelichting

De onderhavige Regeling bloed- en urineonderzoeken heeft tot doel de gelijknamige Regeling bloed- en urineonderzoeken (Stcrt. 1997, 129) te vervangen. Vervanging is om een aantal redenen nodig. In de eerste plaats is in de nieuwe regeling een duidelijker systematiek aangebracht dan in de oude regeling. Onderwerpen die bij elkaar horen, zijn in hetzelfde artikel ondergebracht en de procedure die geldt voor het onderzoek naar het alcoholgehalte van het bloed of de urine komt in de volgorde van de artikelen beter tot uitdrukking. In de tweede plaats is in de nieuwe regeling telkens het Gerechtelijk Laboratorium vervangen door het Nederlands Forensisch Instituut, dat de rechtsopvolger is van het Gerechtelijk Laboratorium.

In de derde plaats wordt in de onderhavige regeling niet langer gesproken over de Wet Luchtverkeer, maar over de Wet luchtvaart. Dat vloeit voort uit het feit dat de eerstgenoemde wet met ingang van 1 juli 1999 is vervangen door de laatstgenoemde wet. Verder is in deze regeling verwezen naar de regels die gesteld zijn voor onderzoeken van het bloed of de urine in de op 1 januari 2005 in werking getreden Spoorwegwet.

De vijfde wijziging van de nieuwe regeling ten opzichte van de ingetrokken regeling uit 1997 betreft de stoffen die in bloedbuisjes gebruikt mogen worden. Deze buisjes met de daarin aanwezige stoffen, zoals genoemd in de oude regeling, worden nog uitsluitend voor de alcoholonderzoeken geproduceerd en zullen naar verwachting binnen afzienbare tijd niet meer, of alleen nog tegen zeer hoge kosten, leverbaar zijn. Inmiddels heeft het Nederlands Forensisch Instituut onderzoeken gedaan naar de werking van de standaard buisjes van Becton Dickinson die in reguliere onderzoeken worden gebruikt. Uit het rapport waarin de bevindingen van die onderzoeken zijn beschreven (Rapport van het NFI, afdeling toxicologie, juni 2005) en dat als bijlage 3 bij de onderhavige regeling hoort, blijkt dat deze standaardbuisjes een werking hebben die gelijkwaardig is aan de tot nu toe in gebruik zijnde buisjes. Om die reden worden deze buisjes thans aangewezen in artikel 4, tweede lid van deze regeling. Dit artikellid maakt het mogelijk dat de oude buisjes nog gebruikt kunnen worden totdat de voorraad op is.

In de zesde plaats is in deze regeling het laboratorium dat in artikel 13, eerste lid onderdeel d, van de Regeling bloed- en urineonderzoeken uit 1997, genoemd werd, niet meer opgenomen in de opsomming van laboratoria dat een tegenonderzoek op verzoek van de verdachte kan verrichten. Dat laboratorium blijkt de methode waarmee het tegenonderzoek moet worden uitgevoerd, niet meer toe te passen.

Tot slot zijn in de regeling de kosten die de arts maakt in verband met het afnemen van bloed ten behoeve van het tegenonderzoek in overeenstemming gebracht met de bedragen die worden genoemd voor een visite, langer dan 20 minuten voor huisartsenhulp, in de bijlage bij de tariefbeschikking van het College tarieven gezondheidszorg van 16 december 2004, nummer 5000-1500-05-1, die gelden met ingang van 1 januari 2005. De tarieven in de oude regeling (€ 53 en € 79) zijn gewijzigd in € 62 voor het afnemen van bloed tijdens ‘kantooruren’ en € 81 tijdens de avonduren, de nachtelijke uren of in de weekeinden.

De Minister van Justitie,

J.P.H. Donner

Naar boven